Bouwbesluit Online 2012


V. Gevolgen voor de sociaal-economische ontwikkeling en voor bedrijfsleven, burgers en non-profitinstellingen

De beantwoording van de in hoofdstuk V gestelde vragen 18 tot en met 21 is te vinden in de hierna volgende "Checklist bedrijfseffectentoets", die in juni 1991 door het ministerie van Economische Zaken op basis van dit hoofdstuk is opgesteld.

Checklist bedrijfseffectentoets

Hoofdvraag I.Welke financiële rechten of verplichtingen vloeien er voor het bedrijfsleven voort uit de regeling jegens de overheid?

Hulpvraag Ia. Op welke delen van het bedrijfsleven heeft de regeling betrekking?

Het Bouwbesluit is van belang voor de volgende categorieën uit het bedrijfsleven:

  • opdrachtgevers: bouwondernemers, projectontwikkelaars en beleggers;
  • ontwerpend bouwbedrijf: architecten en raadgevend ingenieurs;
  • uitvoerend bouwbedrijf: aannemers;
  • toeleveranciers.

Hulpvraag Ib. Ontstaan er voor het betrokken bedrijfsleven ten gevolge van de regeling financiële rechten of verplichtingen jegens de overheid en uitvoeringsinstanties (zoals subsidies dan wel belastingen, heffingen en retributies)?

Dit is niet het geval.

Hoofdvraag II. Welke verdere consequenties zijn voor het betrokken bedrijfsleven verbonden aan het voldoen aan de regeling?

Hulpvraag IIa. Noodzaakt de regeling feitelijk dan wel juridisch tot inschakeling of extra belasting van derden (bv. accountants, notarissen, afnemers, toeleveranciers of werknemers)? Welke extra (financiële) verplichtingen brengt dit met zich?

De regeling noodzaakt niet tot inschakeling van derden. Wel ruimt het Bouwbesluit een belangrijke plaats in voor het gebruik van kwaliteitsverklaringen. Doordat hieraan onder voorwaarden een publiekrechtelijke status is gegeven, kunnen aanvragers van een bouwvergunning die bepaalde bouwmaterialen of -delen willen gebruiken, op betrekkelijk eenvoudige wijze aantonen dat deze aan de desbetreffende voorschriften van het Bouwbesluit voldoen. Op de aanvrager van een bouwvergunning rust niet de verplichting aan de gemeente kwaliteitsverklaringen over te leggen. Hij kan zich echter, vooral indien hij bij een innoverende oplossing een beroep doet op een gelijkwaardigheidsbepaling van het Bouwbesluit, daarmee een veel energie vergende en tijdrovende bewijsvoering besparen. Voorts kunnen uitvoerende en toeleverende bouwbedrijven door kwaliteitsverklaringen te laten opstellen voor hun projectongebonden producten hun positie versterken en schaalvoordelen behalen.

Hulpvraag IIb. Welke verdere gevolgen vloeien voor het betrokken bedrijfsleven voort uit de regeling?

Een van de doeleinden die met het Bouwbesluit worden nagestreefd, is verbetering van de economische positie van het bedrijfsleven. De bedoelde gevolgen liggen derhalve in de sfeer van verbetering van rendement en doelmatigheid. Eventuele uit het besluit voortvloeiende meerkosten kunnen als oorzaak hebben de eenmalige inspanning om over te schakelen op het werken met de nieuwe eisen. Bij een onderscheid naar materiële en procedurele meerkosten c.q. besparingen ontstaat het volgende beeld.

Materiële meerkosten c.q. besparingen: Gevolgen van het Bouwbesluit zijn niet te verwachten voor:

  • investeringen in apparatuur, gebouwen, installaties en materiaal;
  • het aannemen van nieuw personeel;
  • de omvang van overhead- en managementkosten.

Ten aanzien van scholing en opleiding van personeel zal het leren beheersen van de systematiek en terminologie van het Bouwbesluit een eenmalige inspanning en dus kosten vergen. Bedrijven die willen profiteren van de mogelijkheden tot innovatie die het Bouwbesluit biedt, zullen wellicht investeringen moeten doen in scholing en opleiding van hun personeel die zij anders niet of in een later stadium zouden hebben gedaan. Het Bouwbesluit beoogt de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. Van de opheffing van lokale verschillen tussen de bouwvoorschriften en hun toepassing als gevolg van de uniformering in het Bouwbesluit is een verlaging te verwachten van ontwerp- en productiekosten voor de landelijk opererende bedrijven door de mogelijkheid van grotere doelmatigheid en bedrijfseconomische schaalvoordelen. Onderzoek naar de kostenconsequenties van het Bouwbesluit heeft uitgewezen dat het Bouwbesluit ten opzichte van de model-bouwverordening kostenneutraal is. Ten aanzien van enkele onderwerpen heeft de doorwerking van beleidsbeslissingen, genomen in ander kader, zoals het Nationaal Milieubeleidsplan en het toegankelijkheidsbeleid, geleid tot hogere eisen. De herformulering van de bouwvoorschriften in op functionele omschrijvingen berustende prestatie-eisen en de figuur van de gelijkwaardigheidsbepalingen hebben mede ten doel innovaties in ontwerp en uitvoering van bouwwerken en hun onderdelen te bevorderen. De bedrijfseconomische beweegreden om te innoveren is een gunstiger verhouding tussen prijs en prestatie van een product te bereiken en zo concurrentievoordeel te behalen. Langs deze weg leidt het Bouwbesluit tot besparing van productiekosten. Een factor in de huidige bouwvoorschriften die leidt tot extra kosten voor opdrachtgevers en tot extra inkomsten voor het ontwerpend, uitvoerend en toeleverend bouwbedrijfsleven is de bevoegdheid voor gemeenten tot het stellen van nadere eisen. Deze vormt een belangrijke beweegreden voor het opdragen van - relatief duur - meerwerk. Het Bouwbesluit kent deze bevoegdheid niet, waardoor een besparing op de kosten van bouwwerken wordt bewerkstelligd.

Procedurele meerkosten c.q. besparingen: Tijdens de invoeringsperiode van het Bouwbesluit zal de voorbereiding van een aanvraag om bouwvergunning, zeker in gecompliceerde gevallen, meer tijd en werk kunnen vergen. Nadat ondervinding met de nieuwe voorschriften is opgedaan, zal de snelheid in het algemeen hoger kunnen uitvallen. De toetsing kan immers objectiever plaatshebben, terwijl discussies over functionele eisen die voor meer uitleg vatbaar zijn tot het verleden zullen behoren. Ook het ontbreken van de mogelijkheid voor de gemeente nadere eisen te stellen, zal tijdbesparend werken. De benodigde hoeveelheid werk voor de aanvraag zal door laatstgenoemde omstandigheid alsmede door het gebruik van kwaliteitsverklaringen kunnen afnemen.

Hoofdvraag III. Welke (gewenste of ongewenste) gevolgen heeft de regeling rechtstreeks of indirect voor de sociaal-economische ontwikkeling?

Hulpvraag IIIa. Wat zijn de gevolgen van de regeling voor de concurrentiepositie van het betrokken bedrijfsleven (nationaal en internationaal)?

De uniformering van de bouwvoorschriften en daarmee de opheffing van lokale verschillen heeft met name betekenis voor de bouwparticipanten die landelijk opereren, dus het grotere of gespecialiseerde ontwerpende en uitvoerende bouwbedrijf. De slechting van marktfragmenterende barrières leidt tot schaalvoordelen en daardoor tot efficiëntere productiemogelijkheden. Het zijn ook daarom de grote en gespecialiseerde bedrijven die zullen profiteren, omdat deze in staat zijn de kennis en de geldmiddelen te mobiliseren om bij te blijven en te innoveren. Door deze hulpmiddelen zijn zij tevens in staat kwaliteitsverklaringen te verwerven die aansluiten bij de prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Kleinere bedrijven kunnen daarentegen hun voordeel doen met algemeen erkende standaardoplossingen, zoals bijvoorbeeld Nederlandse Praktijkrichtlijnen, die mede ten behoeve van het werken met het Bouwbesluit zijn en zullen worden ontwikkeld. Internationaal gezien, bevordert het Bouwbesluit de concurrentiepositie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven doordat het dit noodzaakt zich in te stellen op het werken met het prestatie-concept. Van dit concept wordt eveneens uitgegaan in de richtlijn bouwproducten en de daarop gebaseerde fundamentele eisen. Ontwikkelingen in de ons omringende landen ten aanzien van prestatievoorschriften en prestatiebestekken wijzen erop, dat het prestatie-concept in het lopende decennium in de bouwpraktijk sterk aan betekenis zal winnen.

Hulpvraag IIIb. In hoeverre leidt de regeling tot een gewenste of ongewenste beïnvloeding van de marktwerking en de mogelijkheden voor nieuwe ondernemingen om toe te treden tot de markt?

Het Bouwbesluit beperkt zich als uitwerking van het dereguleringsstreven tot het aangeven van een minimum niveau dat publiekrechtelijk moet worden afgedwongen om uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid of energiezuinigheid misstanden te voorkomen. De verantwoordelijkheid voor de concreet te verwezenlijken kwaliteit van in het bijzonder de woningbouw verschuift daarmee van de publieke naar de private sector, waardoor een grotere nadruk komt te liggen op de werking van het marktmechanisme. Wat de toetreding tot de markt betreft, kunnen vooral opdrachtgevers die een bedrijf beginnen er baat bij hebben dat de bouwtechnische voorschriften zijn geformuleerd in prestatie-eisen die meetbaar en controleerbaar zijn. Er is dan ook reden om aan te nemen dat het Bouwbesluit eerder een positieve dan een negatieve invloed zal hebben op de mogelijkheden voor nieuwe ondernemingen om toe te treden tot de markt.

Hulpvraag IIIc. Welke gevolgen heeft de regeling voor:

  • de ontwikkeling van de afzet;
  • de rentabiliteit van de betrokken ondernemingen;
  • de investeringsgeneigdheid;
  • de marktpositie van het niet rechtstreeks betrokken bedrijfsleven;
  • mogelijkheden om financieringsmiddelen aan te trekken;
  • de arbeidsmarkt en werkgelegenheid?

Voor geen van deze onderwerpen zijn vanwege het Bouwbesluit ingrijpende gevolgen te verwachten. Ten aanzien van de afzet speelt een rol dat de uniformiteit van de regelgeving de toegankelijkheid van de markt vergroot, waardoor de penetratiesnelheid van nieuwe producten kan toenemen en industrialisering van het bouwproces wordt bevorderd. Van de grotere kansen die het Bouwbesluit schept voor innovaties valt een toeneming in de investeringsgeneigdheid te verwachten ten aanzien van kennis, speurwerk en ontwikkeling.

Bij de invulling van vorenstaande vragenlijst is gebruik gemaakt van een in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgesteld rapport met betrekking tot de effecten van het Bouwbesluit. Dit regeleffectrapport, dat in november 1991 is uitgebracht, is opgesteld op basis van onderzoek dat is uitgevoerd door het Instituut voor Bestuurswetenschappen in samenwerking met KPMG Klynveld Management Consultants en TNO Bouw.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties