Bouwbesluit Online 2012


6.1. Bouwbesluit (Stb. 1991,680)

Aan de hand van de vragenlijst, behorende bij de Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregel van bestuur (Stcrt. 1985, 18) is getoetst of het onderhavige besluit in overeenstemming is met het kabinetsbeleid inzake terughoudendheid met regelgeving. Deze toetsing vertoont het volgende resultaat.

I.Algemeen

1.Beschrijf het beleidsterrein waarop de ontwerp -regeling betrekking heeft. Geef daarbij tevens aan welke ontwikkelingen op dat beleidsterrein noodzaken tot (verdergaand) ingrijpen door de centrale overheid. Besteed in dit verband tevens aandacht aan eventueel op dit terrein bestaande internationale regelingen waaraan Nederland gebonden is.

Het Bouwbesluit heeft betrekking op het terrein van de technische kwaliteitszorg voor te bouwen en bestaande bouwwerken. Een aantal in het Actieprogramma deregulering (woningbouw)regelgeving vervatte beleidsvoornemens wordt met het Bouwbesluit tot uitvoering gebracht. Deze voornemens strekken tot uniformering en herformulering van de technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en bestaande bouwwerken. Achtergrond hiervan vormen, naast het algemene streven tot deregulering van regelgeving, bezwaren die in de bouwpraktijk zijn gerezen tegen het per gemeente kunnen verschillen van bouwvoorschriften en de toepassing daarvan. In dit verband gaat het bij uniformering om het in één regeling opnemen van voorschriften die thans zijn verspreid over lokaal uiteenlopende verordeningen. De herformulering van de voorschriften houdt in het omzetten van de huidige functioneel dan wel als receptuur geredigeerde eisen in op functionele omschrijvingen berustende prestatie-eisen. De opzet en uitwerking van het Bouwbesluit sluiten aan bij de systematiek en nadere uitvoering van de EEG-richtlijn bouwproducten. Door deze aansluiting naar systematiek, ook in het opzicht van verwijzing naar normbladen en kwaliteitsverklaringen, is de implementatie van genoemde richtlijn in de Nederlandse regelgeving door middel van het Bouwbesluit betrekkelijk eenvoudig te verwezenlijken.

2.Geef een overzicht van ten aanzien van het te regelen onderwerp reeds bestaande regelingen op centraal c.q. op decentraal niveau. Geef daarbij beknopt weer:
  • de doelstellingen van de regelingen;
  • hun werkingssfeer naar plaats, object en subject;
  • de organen (publiekrechtelijk en privaatrechtelijk) die bij de uitvoering ervan zijn betrokken;
  • de gesignaleerde tekortkomingen van de bestaande regelingen, die tot de ontwerp-regeling noodzaken.

Centraal in de huidige technische bouwregelgeving staat de gemeentelijke bouwverordening, die op grond van de Woningwet van 1962 in elke gemeente moet worden vastgesteld. Alle gemeenten hebben voor de inhoud van hun gemeentelijke bouwverordening de model-bouwverordening van de VNG tot uitgangspunt genomen. Ten gevolge van plaatselijke afwijkingen en aanvullingen, alsmede door het feit dat de jaarlijkse wijzigingen van de model-bouwverordening veelal eerst na een of meer jaren werden overgenomen, verschillen de verordeningen echter van gemeente tot gemeente. De doelstellingen van de op de Woningwet gebaseerde technische bepalingen van de model-bouwverordening zijn globaal dezelfde als die van het Bouwbesluit, namelijk het waarborgen van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid met betrekking tot (gebruikers van) bouwwerken. Ook naar werkingssfeer komen de huidige gemeentelijke bouwverordeningen nagenoeg overeen met het Bouwbesluit, met als verschil dat de bouwverordeningen niet op woonwagens en standplaatsen betrekking hebben en het Bouwbesluit wèl. Met de uitvoering van de bouwverordening is op ambtelijk niveau het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht belast. Dit toetst bouwplannen aan de technische eisen en coördineert de inbreng die andere diensten en instellingen daarbij hebben, zoals de brandweer en de nutsbedrijven. De bezwaren die tegen de gemeentelijke bouwverordeningen zijn gerezen betreffen, zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is gesteld, de verschillen die deze vertonen in de eisen en hun toepassing. Op nationaal niveau bestaan voorts enige besluiten en regelingen die betrekking hebben op het onderwerp waarin bij of krachtens het Bouwbesluit wordt voorzien. In dit verband kan worden gewezen op het Besluit geluidwering gebouwen dat voorschriften bevat ter voorkoming of beperking van geluidhinder in gebouwen, het Besluit geluidwering kantoorgebouwen dat voorschriften geeft ten behoeve van het beperken van geluidhinder in kantoorgebouwen, het Besluit schuilplaatsen bij de bouw van woningen 1968 waarin voorschriften zijn gegeven in het belang van de bevolking tegen de gevolgen van oorlogsgeweld, en het Woonketenbesluit dat voorschriften bevat omtrent het bouwen, het gebruik en het onderhoud van woonketen. Bij de inwerkingtreding van het Bouwbesluit zullen genoemde besluiten worden ingetrokken. Voorts kan ten aanzien van het bouwen van woonwagens worden gewezen op het Woonwagenreglement en ten aanzien van standplaatsen op het Besluit woonwagencentra, de Regeling geldelijke steun standplaatsen voor woonwagens en de Regeling geldelijke steun standplaatsen buiten een openbaar centrum voor woonwagens 1989.

3.Geef aan in hoeverre de ontwerp-regeling een centralisatie op het betrokken beleidsterrein inhoudt, vergeleken met de thans bestaande situatie. Motiveer daarbij tevens waarom niet kan worden volstaan met regulering door de lagere overheden of met zelfregulering.

Het Bouwbesluit impliceert een centralisatie van de tot nog toe gedecentraliseerde bevoegdheid om voorschriften te geven omtrent te bouwen en bestaande bouwwerken. Deze centralisatie is eerder in dit algemeen deel onder 1.3. gemotiveerd; kortheidshalve wordt hier volstaan met te verwijzen naar hetgeen ter zake is gesteld. De toepassing van de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften blijft echter tot de competentie van de gemeenten behoren. Tot centralisatie van de onderhavige regelgeving is overgegaan omdat langs die weg kan worden gewaarborgd dat de nagestreefde doeleinden - met name eenheid en doorzichtigheid in de regelgeving op het terrein van de bouw - zullen worden gerealiseerd.

II.De doelstellingen van de regeling

4.Geef hetgeen met de ontwerp-regeling moet worden bereikt zo nauwkeurig mogelijk aan.

Het Bouwbesluit strekt tot uniformering en herformulering van de technische voorschriften omtrent te bouwen en bestaande bouwwerken. Aan de in de bouwpraktijk gerezen behoefte aan uniformiteit wordt tegemoetgekomen door de voorschriften die thans zijn verspreid over lokaal uiteenlopende verordeningen en verschillende algemene maatregelen van bestuur in één regeling op te nemen. Met de herformulering van de voorschriften in op functionele omschrijvingen berustende prestatie-eisen wordt nagestreefd de regellast voor de bouwparticipanten te verminderen en hun rechtszekerheid te vergroten, alsmede belemmeringen weg te nemen voor technologische innovaties.

5.Omschrijf de werkingssfeer van de ontwerp-regeling naar plaats, object en subject.

Het Bouwbesluit is in het gehele land van toepassing op het bouwen van bouwwerken en op de staat van bestaande bouwwerken. Onder bouwen wordt ingevolge de Woningwet mede verstaan het vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk. Het besluit richt zich primair tot degenen die het initiatief nemen tot bouwen, alsmede tot de eigenaren van bouwwerken. Naar object verschilt het van de huidige bouwverordeningen doordat het mede betrekking heeft op woonwagens en standplaatsen.

6.Geef, voor zover dit nog niet bij de beantwoording van vraag 2 naar voren kwam, aan in hoeverre de ontwerp-regeling wat betreft de doelstellingen en de werkingssfeer ervan samenhang of overlappingen vertoont met andere reeds bestaande of in voorbereiding zijnde regelingen.

Op grond van artikel 5 van de Woningwet zal het Bouwbesluit uit het oogpunt van uniformiteit van bouwvoorschriften in overeenstemming worden gebracht met op grond van andere wetten dan de Woningwet gegeven dan wel te geven technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en omtrent bestaande bouwwerken waarmee het onderhavige besluit overlappingen vertoont of samenhangt. Hierbij kan worden gedacht aan de technische voorschriften met betrekking tot bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen, bejaardenoorden, fabrieken, werkplaatsen etc. Zodra het Bouwbesluit met bedoelde voorschriften in overeenstemming is gebracht, zullen die voorschriften onderwerp van toetsing van een aanvraag om bouwvergunning zijn. Hiermee wordt de duidelijkheid in de toedeling en afbakening van bestuurlijke bevoegdheden verhoogd. Immers, het is thans zo dat ten aanzien van veel onderwerpen eisen kunnen worden gesteld zowel op grond van de gemeentelijke bouwverordening als op grond van voorschriften die op rijksniveau ter zake zijn gegeven. Coördinatie van de op grond van de verschillende regelingen te stellen eisen in het kader van de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning vindt veelal niet plaats. Het komt dan ook voor dat na de voltooiing van de bouwwerkzaamheden door rijksinstanties alsnog aanvullende bouwtechnische eisen worden gesteld alvorens door die instanties toestemming wordt verleend tot het in gebruik nemen van het gebouw. Aan dit euvel zal een eind komen zodra in het Bouwbesluit de hierbedoelde voorschriften van algemene technische aard zijn opgenomen.

III.Normstelling, delegatie, bestuursinstrumenten en de met de uitvoering gemoeide bestuurlijke lasten.

7.Geef ten aanzien van in de regeling voorziene delegatie van regelgeving aan in hoeverre de normstelling in de regeling zelf vastligt en in hoeverre de bevoegdheid tot normstelling is gedelegeerd.

In het onderhavige besluit is de mate waarin bij ministeriële regeling inhoudelijke voorschriften kunnen worden gegeven zoveel mogelijk beperkt. In 2.1.8. zijn de gevallen waarin de bevoegdheid tot regelgeving is gedelegeerd alsmede de redenen daarvoor aangegeven; kortheidshalve moge hiernaar worden verwezen. In die gevallen waarin bij ministeriële regeling inhoudelijke voorschriften (kunnen) worden gegeven, is de bevoegdheid tot normstelling gedelegeerd. In de slotbepalingen van het besluit is de bepaling opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften kunnen worden gegeven omtrent de toepassing van normbladen en aansluitvoorwaarden. In 2.1.7. is uiteengezet wat de bedoeling is van deze gedelegeerde bevoegdheid tot regelgeving; kortheidshalve moge hiernaar worden verwezen. Het gaat hierbij voornamelijk om het verwijzen naar bepalingsmethoden. In deze gevallen is derhalve geen sprake van gedelegeerde normstelling.

8.Geef ten aanzien van niet in het Staatsblad of de Staatscourant gepubliceerde gedelegeerde regelgeving aan op welke wijze gewaarborgd is dat de normbladen voldoende kenbaar zijn voor de justitiabelen.

De ministeriële regelingen op grond van het Bouwbesluit zullen alle worden gepubliceerd in de Staatscourant. Normen, kwaliteitsverklaringen en (model-)aansluitvoorwaarden zullen op dezelfde wijze algemeen verkrijgbaar zijn als thans het geval is.

9.Geef aan welke openbare en privaatrechtelijke lichamen een taak hebben bij de uitvoering van de regeling en de lasten ervan dragen.

De uitvoering van de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften berust primair bij de gemeenten. Deze passen de voorschriften toe bij het beoordelen van aanvragen om bouwvergunning, het toezicht op bouwwerken en, in verband daarmee, het uitvaardigen van aanschrijvingen en van onbewoonbaarverklaringen. Bij de uitvoering van de voorschriften speelt het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht een centrale rol. Naast zijn eigen toetsende taak coördineert het de inbreng van andere diensten zoals de brandweer. Ook de inbreng van privaatrechtelijke lichamen op het terrein van de nutsvoorzieningen valt onder deze coördinatie.

10.Geef een overzicht van de bestuursinstrumenten die bij de uitvoering van de regeling worden gehanteerd. Geef daarbij tevens aan in hoeverre de uitvoering van de regeling of van daarop gebaseerde gedelegeerde regelgeving aan bestuurlijk toezicht is onderworpen.

Bij de uitvoering van het Bouwbesluit worden de bestuursinstrumenten toegepast die de Woningwet aanreikt met betrekking tot de zorg voor de technische kwaliteit van bouwwerken. Dit zijn de beoordeling van bouwplannen in het kader van de beslissing omtrent aanvragen om bouwvergunning, de aanschrijving tot het treffen van voorzieningen en het aanbrengen van verbeteringen aan bestaande bouwwerken en de onbewoonbaarverklaring. De uitvoering van het Bouwbesluit en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen door de gemeenten is, voorzover het de volkshuisvesting aangaat, op grond van de Woningwet onderworpen aan het toezicht van het Staatstoezicht op de volkshuisvesting.

11.Besteed aandacht aan de vraag welke neveneffecten - beoogd of niet-beoogd - van de uitvoering van de regeling te verwachten zijn.

Neveneffecten van het Bouwbesluit zullen er vooral zijn in de periode die de praktijk na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit nodig heeft om met dat besluit vertrouwd te geraken. Bij deze effecten, die niet ongebruikelijk zijn bij de invoering van maatschappelijk belangrijke nieuwe regelgeving, valt vooral te denken aan de tijdsduur die in de beginsituatie benodigd zal zijn voor de voorbereiding en beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning en wellicht aan een toeneming van het aantal bezwaarschriftprocedures en beroepsprocedures omtrent de interpretatie van de voorschriften. Een meer duurzaam neveneffect is dat de fraudegevoeligheid van de bouwvoorschriften afneemt, doordat het verlenen van ontheffingen van nieuwbouwvoorschriften en het stellen van nadere eisen niet meer mogelijk is en de verlening van ontheffingen voor verbouwingen aan duidelijke grenzen is gebonden.

12.Geef een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de bestuurlijke lasten die met de uitvoering van de regeling zullen zijn gemoeid.
a.bestuurlijke lasten die rechtstreeks zijn gemoeid met de uitvoering van de regelgeving, zoals het ontwerpen van uitvoeringsregelingen, het geven van voorlichting, het behandelen van aanvragen om vergunningen en ontheffingen, de inning van belastingen en heffingen en de uitvoering van in de regeling voorgeschreven feitelijke handelingen.

Uit de beantwoording van vraag 7 blijkt reeds dat het aantal ministeriële regelingen dat na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit moet worden ontworpen, zoveel mogelijk is beperkt. Met het ontwerpen van de desbetreffende uitvoeringsregelingen zijn dan ook relatief lage bestuurslasten gemoeid. Verder speelt voor de centrale overheid een rol de betrokkenheid, zowel in financieel opzicht als wat menskracht betreft, bij de ontwikkeling van een cursus en van hulpmiddelen, voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Bouwbesluit. Ten aanzien van de lagere overheden, in casu de gemeenten, kan worden gesteld dat de lasten, verbonden aan de uitvoering van de technische bouwvoorschriften, per saldo gelijk blijven. Enerzijds vervalt de noodzaak nadere eisen te formuleren, behoeft er niet meer te worden onderhandeld over ontheffingen en komen de werkzaamheden met betrekking tot de aanpassing van de bouwvoorschriften geheel te vervallen. Daar staat in de sfeer van de uitvoering tegenover dat het aantal te toetsen voorschriften voor de utiliteitsbouw groter wordt en dat nu woonwagens en standplaatsen als object van uitvoering erbij komen. Overigens is het primair aan de gemeenten te bepalen, met welke intensiteit en prioriteiten zij bij de toepassing van de voorschriften te werk zullen gaan. In kwalitatief opzicht zal de toepassing van de gelijkwaardigheidsbepalingen naar verwachting in een aantal gemeenten leiden tot hogere eisen aan de deskundigheid van de uitvoerende ambtenaren.

b.bestuurlijke lasten die niet rechtstreeks voortvloeien uit de uitvoering van de regeling, maar uit in de regeling vervatte procedurele voorschriften, onder andere in verband met de noodzaak van coördinatie met andere bestuursorganen en/of met de afstemming op de uitvoering van andere regelingen, zoals bijvoorbeeld verplichte advisering, inspraak, planning en verslagleggings- en evaluatieverplichtingen.

Uit de uitvoering van het onderhavige besluit vloeien voor de rijksoverheid geen bestuurlijke lasten als hierboven bedoeld voort. Wel kan worden gewezen op het feit dat ondergetekende in het kader van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot herziening van de Woningwet heeft toegezegd dat het Bouwbesluit drie jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd, en daarna telkens om de vier jaar. Deze evaluatieverplichting brengt werkzaamheden met zich mee die bovenop de werkzaamheden komen welke zijn verbonden aan het normale beheer van het besluit.

c.bestuurlijke lasten die zijn gemoeid met het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de regeling (of van daarop gebaseerde gedelegeerde regelgeving) door lagere overheden, zelfstandige bestuursorganen of gedeconcentreerde diensten. Hierbij dient in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de inspecties en aan de lasten die gemoeid kunnen zijn met het beslechten van bestuursgeschillen en met beroepsprocedures.

Zowel op grond van de Woningwet 1962 als op grond van de herziene Woningwet heeft het Staatstoezicht op de volkshuisvesting onder meer tot taak het handhaven van de wetten en de krachtens die wetten gegeven voorschriften op het gebied van de volkshuisvesting, voorzover ter zake geen andere regeling geldt. Het toezicht op de toepassing van de bouwvoorschriften door de gemeenten is derhalve geen nieuwe taak voor het Staatstoezicht. Wel kan worden gesteld dat het feit dat de gemeenten na inwerkingtreding van het Bouwbesluit op dit terrein voortaan rijksvoorschriften toepassen, voor de rijksoverheid een stimulans zal betekenen om het inzicht in de wijze waarop de gemeenten de voorschriften toepassen, te vergroten, mede met het oog op de hiervoor vermelde evaluatieverplichting. Zoals bij de beantwoording van vraag 11 reeds is gesteld, kan tot de invoeringseffecten van het Bouwbesluit een toeneming behoren van bezwaarschriftprocedures en, wellicht, beroepsprocedures omtrent de interpretatie van de voorschriften. Beslissingen op aanvragen om bouwvergunning, aanschrijvingen tot het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen en onbewoonbaarverklaringen zijn vatbaar voor Arob-beroep. De nieuwe structuur en systematiek van de bouwvoorschriften zijn factoren die tot vorenbedoelde toeneming kunnen leiden. Er zijn evenwel redenen om aan te nemen, dat deze toeneming slechts beperkt zal zijn in omvang en tijd. Zeker nadat er enige ondervinding is opgedaan met de toepassing van de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften mag, vooral vanwege de meetbare en controleerbare aard van die voorschriften, eerder minder dan meer aanleiding tot interpretatieverschillen worden verwacht. Voorts is het uit het oogpunt van tijdsdwang niet onaannemelijk dat men in de bouwpraktijk, na in een bezwaarschriftenprocedure in het ongelijk te zijn gesteld, eerder geneigd zal zijn een kwaliteitsverklaring of deskundigenrapport te verkrijgen dan beroep in te stellen bij de Afdeling rechtspraak. Ten slotte zal ook het beschikbaar komen van meer Nederlandse Praktijkrichtlijnen de kans op interpretatieverschillen en daarmee op het instellen van bezwaar of beroep verkleinen.

13.Geef aan in hoeverre deze lasten drukken op de centrale overheid c.q. op de lagere overheden.

Zie hiervoor de beantwoording van vraag 12.

14.Geef zo nauwkeurig mogelijk aan welke de personele consequenties zijn van invoering van de nieuwe regeling.

Bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt gerekend op jaarlijks enkele mensjaren werk ten behoeve van monitoring, evaluatie en aanpassing van het Bouwbesluit. Wat de Afdeling rechtspraak van de Raad van State betreft, is er weinig reden om aan te nemen dat het thans betrekkelijk geringe aantal beroepszaken verband houdend met toetsing aan de technische bouwvoorschriften, na invoering van het Bouwbesluit ingrijpend zal toenemen. Bij de beantwoording van vraag 12 is reeds uiteengezet dat de lasten, verbonden aan de uitvoering van de bouwvoorschriften door de gemeenten, naar verwachting per saldo gelijk blijven. De personele consequenties voor de gemeenten zullen dan ook in kwantitatieve zin niet of nauwelijks merkbaar zijn. In kwalitatieve zin zal het werken met in prestatietermen vervatte voorschriften en met gelijkwaardigheidsbepalingen in met name de middelgrote gemeenten wellicht aanleiding geven hogere eisen te stellen aan de deskundigheid van de uitvoerende ambtenaren.

IV.Handhaving, werkdruk bestuurlijk en justitieel apparaat en rechtsbescherming

15.Geef aan op welke wijze de regeling wordt gehandhaafd en welke problemen bij de handhaving zijn te verwachten. Welke sancties worden op overtreding ervan gesteld?

De handhaving van de bouwvoorschriften berust op grond van de Woningwet primair bij de gemeenten. Het toezicht op de naleving van de nieuwbouwvoorschriften vindt plaats door de toetsing van bouwplannen in het kader van de bouwvergunningverlening en door toezicht op de bouwplaats. Bij uitoefening van dit toezicht kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 100 van de Woningwet vervatte bevoegdheid voor de toezichthoudende ambtenaren om de bouwwerkzaamheden zo nodig stil te leggen. Voor de bestaande bouw bevat de wet de instrumenten van de aanschrijving tot het treffen van voorzieningen, de aanschrijving tot het aanbrengen van verbeteringen en de onbewoonbaarverklaring. Door middel van bestuursdwang kan, indien nodig, naleving van de voorschriften worden afgedwongen. Van de structuur van de bij of krachtens het Bouwbesluit gestelde eisen mag een positief effect worden verwacht op de handhaving. Gegeven het feit dat de eisen meetbaar en controleerbaar zijn, is strijd met die eisen immers eenvoudiger te constateren en aan te tonen dan voorheen. Met de handhaving van de voorschriften, voor zover het de volkshuisvesting betreft, is voorts het Staatstoezicht op de volkshuisvesting belast. Dit bepaalt zich hierbij tot toezicht op de taakuitoefening door de gemeenten. De sancties op overtreding van de voorschriften zijn in de Woningwet geregeld. Die sancties variëren van hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, bijvoorbeeld voor het bouwen zonder of in afwijking van (de) bouwvergunning, tot hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de tweede categorie, bijvoorbeeld wegens het niet voldoen aan een aanschrijving.

16.Geef een overzicht van de vormen van rechtsbescherming die de regeling kent.

De uitvoering van het Bouwbesluit vindt plaats in het kader van de besluitvorming omtrent aanvragen om bouwvergunning, aanschrijvingen tot het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen en onbewoonbaarverklaringen. De desbetreffende beslissingen zijn vatbaar voor Arob-beroep.

17.Geef zo nauwkeurig mogelijk aan welke gevolgen de regeling heeft voor de werklast van het met de (bestuurlijke en justitiële) handhaving en geschillenbeslechting belaste apparaat.

Uit de beantwoording van de vragen 12a en 15 volgt reeds, dat er geen aanmerkelijke wijzigingen in de werklast van het met de bestuurlijke handhaving belaste apparaat worden verwacht. In de beantwoording van vraag 14 is uiteengezet, waarom er ook in het aantal (Arob-)beroepszaken geen wijzigingen van belang te verwachten zijn. Met betrekking tot strafsancties kan ten slotte worden opgemerkt, dat aan het Bouwbesluit geen redenen zijn te ontlenen, waarom in de toepassing daarvan in dit kader relevante wijzigingen zouden optreden.

V.Gevolgen voor de sociaal-economische ontwikkeling en voor bedrijfsleven, burgers en non-profitinstellingen

De beantwoording van de in hoofdstuk V gestelde vragen 18 tot en met 21 is te vinden in de hierna volgende "Checklist bedrijfseffectentoets", die in juni 1991 door het ministerie van Economische Zaken op basis van dit hoofdstuk is opgesteld.

Checklist bedrijfseffectentoets

Hoofdvraag I.Welke financiële rechten of verplichtingen vloeien er voor het bedrijfsleven voort uit de regeling jegens de overheid?

Hulpvraag Ia. Op welke delen van het bedrijfsleven heeft de regeling betrekking?

Het Bouwbesluit is van belang voor de volgende categorieën uit het bedrijfsleven:

  • opdrachtgevers: bouwondernemers, projectontwikkelaars en beleggers;
  • ontwerpend bouwbedrijf: architecten en raadgevend ingenieurs;
  • uitvoerend bouwbedrijf: aannemers;
  • toeleveranciers.

Hulpvraag Ib. Ontstaan er voor het betrokken bedrijfsleven ten gevolge van de regeling financiële rechten of verplichtingen jegens de overheid en uitvoeringsinstanties (zoals subsidies dan wel belastingen, heffingen en retributies)?

Dit is niet het geval.

Hoofdvraag II. Welke verdere consequenties zijn voor het betrokken bedrijfsleven verbonden aan het voldoen aan de regeling?

Hulpvraag IIa. Noodzaakt de regeling feitelijk dan wel juridisch tot inschakeling of extra belasting van derden (bv. accountants, notarissen, afnemers, toeleveranciers of werknemers)? Welke extra (financiële) verplichtingen brengt dit met zich?

De regeling noodzaakt niet tot inschakeling van derden. Wel ruimt het Bouwbesluit een belangrijke plaats in voor het gebruik van kwaliteitsverklaringen. Doordat hieraan onder voorwaarden een publiekrechtelijke status is gegeven, kunnen aanvragers van een bouwvergunning die bepaalde bouwmaterialen of -delen willen gebruiken, op betrekkelijk eenvoudige wijze aantonen dat deze aan de desbetreffende voorschriften van het Bouwbesluit voldoen. Op de aanvrager van een bouwvergunning rust niet de verplichting aan de gemeente kwaliteitsverklaringen over te leggen. Hij kan zich echter, vooral indien hij bij een innoverende oplossing een beroep doet op een gelijkwaardigheidsbepaling van het Bouwbesluit, daarmee een veel energie vergende en tijdrovende bewijsvoering besparen. Voorts kunnen uitvoerende en toeleverende bouwbedrijven door kwaliteitsverklaringen te laten opstellen voor hun projectongebonden producten hun positie versterken en schaalvoordelen behalen.

Hulpvraag IIb. Welke verdere gevolgen vloeien voor het betrokken bedrijfsleven voort uit de regeling?

Een van de doeleinden die met het Bouwbesluit worden nagestreefd, is verbetering van de economische positie van het bedrijfsleven. De bedoelde gevolgen liggen derhalve in de sfeer van verbetering van rendement en doelmatigheid. Eventuele uit het besluit voortvloeiende meerkosten kunnen als oorzaak hebben de eenmalige inspanning om over te schakelen op het werken met de nieuwe eisen. Bij een onderscheid naar materiële en procedurele meerkosten c.q. besparingen ontstaat het volgende beeld.

Materiële meerkosten c.q. besparingen: Gevolgen van het Bouwbesluit zijn niet te verwachten voor:

  • investeringen in apparatuur, gebouwen, installaties en materiaal;
  • het aannemen van nieuw personeel;
  • de omvang van overhead- en managementkosten.

Ten aanzien van scholing en opleiding van personeel zal het leren beheersen van de systematiek en terminologie van het Bouwbesluit een eenmalige inspanning en dus kosten vergen. Bedrijven die willen profiteren van de mogelijkheden tot innovatie die het Bouwbesluit biedt, zullen wellicht investeringen moeten doen in scholing en opleiding van hun personeel die zij anders niet of in een later stadium zouden hebben gedaan. Het Bouwbesluit beoogt de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. Van de opheffing van lokale verschillen tussen de bouwvoorschriften en hun toepassing als gevolg van de uniformering in het Bouwbesluit is een verlaging te verwachten van ontwerp- en productiekosten voor de landelijk opererende bedrijven door de mogelijkheid van grotere doelmatigheid en bedrijfseconomische schaalvoordelen. Onderzoek naar de kostenconsequenties van het Bouwbesluit heeft uitgewezen dat het Bouwbesluit ten opzichte van de model-bouwverordening kostenneutraal is. Ten aanzien van enkele onderwerpen heeft de doorwerking van beleidsbeslissingen, genomen in ander kader, zoals het Nationaal Milieubeleidsplan en het toegankelijkheidsbeleid, geleid tot hogere eisen. De herformulering van de bouwvoorschriften in op functionele omschrijvingen berustende prestatie-eisen en de figuur van de gelijkwaardigheidsbepalingen hebben mede ten doel innovaties in ontwerp en uitvoering van bouwwerken en hun onderdelen te bevorderen. De bedrijfseconomische beweegreden om te innoveren is een gunstiger verhouding tussen prijs en prestatie van een product te bereiken en zo concurrentievoordeel te behalen. Langs deze weg leidt het Bouwbesluit tot besparing van productiekosten. Een factor in de huidige bouwvoorschriften die leidt tot extra kosten voor opdrachtgevers en tot extra inkomsten voor het ontwerpend, uitvoerend en toeleverend bouwbedrijfsleven is de bevoegdheid voor gemeenten tot het stellen van nadere eisen. Deze vormt een belangrijke beweegreden voor het opdragen van - relatief duur - meerwerk. Het Bouwbesluit kent deze bevoegdheid niet, waardoor een besparing op de kosten van bouwwerken wordt bewerkstelligd.

Procedurele meerkosten c.q. besparingen: Tijdens de invoeringsperiode van het Bouwbesluit zal de voorbereiding van een aanvraag om bouwvergunning, zeker in gecompliceerde gevallen, meer tijd en werk kunnen vergen. Nadat ondervinding met de nieuwe voorschriften is opgedaan, zal de snelheid in het algemeen hoger kunnen uitvallen. De toetsing kan immers objectiever plaatshebben, terwijl discussies over functionele eisen die voor meer uitleg vatbaar zijn tot het verleden zullen behoren. Ook het ontbreken van de mogelijkheid voor de gemeente nadere eisen te stellen, zal tijdbesparend werken. De benodigde hoeveelheid werk voor de aanvraag zal door laatstgenoemde omstandigheid alsmede door het gebruik van kwaliteitsverklaringen kunnen afnemen.

Hoofdvraag III. Welke (gewenste of ongewenste) gevolgen heeft de regeling rechtstreeks of indirect voor de sociaal-economische ontwikkeling?

Hulpvraag IIIa. Wat zijn de gevolgen van de regeling voor de concurrentiepositie van het betrokken bedrijfsleven (nationaal en internationaal)?

De uniformering van de bouwvoorschriften en daarmee de opheffing van lokale verschillen heeft met name betekenis voor de bouwparticipanten die landelijk opereren, dus het grotere of gespecialiseerde ontwerpende en uitvoerende bouwbedrijf. De slechting van marktfragmenterende barrières leidt tot schaalvoordelen en daardoor tot efficiëntere productiemogelijkheden. Het zijn ook daarom de grote en gespecialiseerde bedrijven die zullen profiteren, omdat deze in staat zijn de kennis en de geldmiddelen te mobiliseren om bij te blijven en te innoveren. Door deze hulpmiddelen zijn zij tevens in staat kwaliteitsverklaringen te verwerven die aansluiten bij de prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Kleinere bedrijven kunnen daarentegen hun voordeel doen met algemeen erkende standaardoplossingen, zoals bijvoorbeeld Nederlandse Praktijkrichtlijnen, die mede ten behoeve van het werken met het Bouwbesluit zijn en zullen worden ontwikkeld. Internationaal gezien, bevordert het Bouwbesluit de concurrentiepositie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven doordat het dit noodzaakt zich in te stellen op het werken met het prestatie-concept. Van dit concept wordt eveneens uitgegaan in de richtlijn bouwproducten en de daarop gebaseerde fundamentele eisen. Ontwikkelingen in de ons omringende landen ten aanzien van prestatievoorschriften en prestatiebestekken wijzen erop, dat het prestatie-concept in het lopende decennium in de bouwpraktijk sterk aan betekenis zal winnen.

Hulpvraag IIIb. In hoeverre leidt de regeling tot een gewenste of ongewenste beïnvloeding van de marktwerking en de mogelijkheden voor nieuwe ondernemingen om toe te treden tot de markt?

Het Bouwbesluit beperkt zich als uitwerking van het dereguleringsstreven tot het aangeven van een minimum niveau dat publiekrechtelijk moet worden afgedwongen om uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid of energiezuinigheid misstanden te voorkomen. De verantwoordelijkheid voor de concreet te verwezenlijken kwaliteit van in het bijzonder de woningbouw verschuift daarmee van de publieke naar de private sector, waardoor een grotere nadruk komt te liggen op de werking van het marktmechanisme. Wat de toetreding tot de markt betreft, kunnen vooral opdrachtgevers die een bedrijf beginnen er baat bij hebben dat de bouwtechnische voorschriften zijn geformuleerd in prestatie-eisen die meetbaar en controleerbaar zijn. Er is dan ook reden om aan te nemen dat het Bouwbesluit eerder een positieve dan een negatieve invloed zal hebben op de mogelijkheden voor nieuwe ondernemingen om toe te treden tot de markt.

Hulpvraag IIIc. Welke gevolgen heeft de regeling voor:

  • de ontwikkeling van de afzet;
  • de rentabiliteit van de betrokken ondernemingen;
  • de investeringsgeneigdheid;
  • de marktpositie van het niet rechtstreeks betrokken bedrijfsleven;
  • mogelijkheden om financieringsmiddelen aan te trekken;
  • de arbeidsmarkt en werkgelegenheid?

Voor geen van deze onderwerpen zijn vanwege het Bouwbesluit ingrijpende gevolgen te verwachten. Ten aanzien van de afzet speelt een rol dat de uniformiteit van de regelgeving de toegankelijkheid van de markt vergroot, waardoor de penetratiesnelheid van nieuwe producten kan toenemen en industrialisering van het bouwproces wordt bevorderd. Van de grotere kansen die het Bouwbesluit schept voor innovaties valt een toeneming in de investeringsgeneigdheid te verwachten ten aanzien van kennis, speurwerk en ontwikkeling.

Bij de invulling van vorenstaande vragenlijst is gebruik gemaakt van een in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgesteld rapport met betrekking tot de effecten van het Bouwbesluit. Dit regeleffectrapport, dat in november 1991 is uitgebracht, is opgesteld op basis van onderzoek dat is uitgevoerd door het Instituut voor Bestuurswetenschappen in samenwerking met KPMG Klynveld Management Consultants en TNO Bouw.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties