Bouwbesluit Online 2012


Bijlagen

Bijlage I en II

Bijlage I en II bevat de aanduiding van de van toepassing zijnde normbladen bij de toepassing van het Bouwbesluit 2012. Bijlage I bevat de Nederlandse normbladen en bijlage II de Eurocodes.

Bijlage IIa(Stcrt. 2020, 50199)

Deze bijlage bevat het beeldmerk dat hoort bij de gecertificeerde installateurs van gasinstallaties.

Bijlage III(Stcrt. 2020, 13004)

Per technisch bouwsysteem staat beschreven hoe de waarde voor de energieprestatie kan worden uitgerekend. In de rekenmethodiek is gebruik gemaakt van NTA 8800, de rekenmethodiek voor energieprestatie van gebouwen. Er wordt een digitale tool ontwikkeld waarmee installateurs de waarde voor energieprestatie kunnen uitrekenen. Bij ruimteverwarmingssystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van ruimteverwarming (E H;WKK) af te trekken van de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimteverwarming voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie, zoals voor elektronica en waakvlam (E H) en vervolgens te delen door de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (Q H;nd). In de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (Q H;nd) is de interne warmtelast (Q H;int) en zonnewarmtewinst (Q H;sol) verrekend. Terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (Q H;ls) zijn hierin niet verrekend.Bij ruimtekoelingssystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie zoals voor elektronica (E C) te delen door de koudebehoefte voor ruimtekoeling (Q C;nd). Bij de hoeveelheid primaire energie (E C), wordt gekeken naar de primaire energie bij alle betrokken toestellen, inclusief de hulpenergie. Bij de koudebehoefte voor ruimtekoeling (Q C;nd) is de interne warmtelast (Q C;int) en zonnewarmtewinst (Q C;sol) verrekend, maar de terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (Q C;ls) niet. Bij warm tapwatersystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van warm tapwater (E W;WKK) af te trekken van de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor warm tapwater voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie, zoals voor waakvlam en elektronica (E W) en vervolgens te delen door de netto warmtebehoefte voor warm tapwater (Q W;nd).Bij ventilatiesystemen wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem (E V) te delen door benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (q v;ODA;req).Bij systemen voor ingebouwde verlichting wordt de waarde voor de energieprestatie berekend door de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting, inclusief parasitair energiegebruik (E L) te delen door de gebruiksoppervlakte (A g).

Bijlagen IV tot en met VI(nieuw bij Stcrt. 2020. 13004), vernummerd tot bijlage IV en V bij Stcrt. 2021, 48326

Deze bijlagen hebben betrekking op de keuring van airconditioningsystemen, zoals opgenomen in de artikelen 3a.2 tot en met 3a.8. Zie hierboven bij onderdeel E de toelichting op die artikelen.

In Stcrt 2021, 48326 zijn de bijlagen gewijzigd. Bijlagen IV t.m. VI zijn teruggebracht tot bijlagen IV en V.Er is geen bijlage VI meer. Bijlage VII is niet vernummerd. In de bijlagen zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

Bijlage IVkeuring

Bij de eerder in de Regeling energieprestatie gebouwen opgenomen artikelen over de eisen aan de keuring van airconditioning-systemen waren drie bijlagen gevoegd, de bijlagen IV tot en met VI bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Deze zijn teruggebracht tot twee bijlagen, te weten de bijlage IV (Keuring) en bijlage V (Exameneisen).

De keuring van airconditioningssystemen die alleen koelen is herzien. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de gangbare praktijk voor het beheer en onderhoud van gebouwinstallaties. Dit sluit aan bij de wens van marktpartijen uit de installatiesector om de keuring zoveel mogelijk te laten aansluiten bij regulier onderhoud. Bij regulier onderhoud worden al vele elementen van een airconditioningsinstallatie gecontroleerd en zo nodig gerepareerd, en er wordt vaak een onderhoudsregister bijgehouden. Er is dan ook veel synergie mogelijk tussen regulier onderhoud en deze keuringen. Daarom wordt nu toegestaan dat voor de keuring gebruik gemaakt wordt van een goed bijgehouden onderhoudsregister: elementen die recent voor onderhoud gecontroleerd zijn, hoeven niet opnieuw gecontroleerd te worden voor een keuring. Daardoor kan de keuring beter gericht worden op de elementen die bij regulier onderhoud niet aan bod komen, zoals de dimensionering en opbouw/ inrichting van het systeem.

De nieuwe keuringsmethodiek is gebaseerd op de volgende Europese CEN normen/richtlijnen.
  • NEN-EN 16798-17, Energieprestatie van gebouwen – Deel 17: Ventilatie van gebouwen – Richtlijnen voor inspectie van ventilatie en airconditioningsystemen,.Module M4-11, M5-11, M6-11, M7-11;
  • NPR-CEN/TR 16798-18, Energieprestatie van gebouwen – Deel 18: Verklaring van de eisen in NEN EN 16798-17- Richtlijnen voor inspectie van ventilatie en airconditioningsystemen. (Module M4-11, M5-11, M6-11, M7-11);
  • NEN EN 15378-1, Energieprestatie van gebouwen – Verwarmingssystemen en warm tapwater – Deel 1: inspectie van boilers, verwarmingssystemen en warm tapwater., Module M3-11, M8-11.
Naast de hiervoor genoemde normen/richtlijnen die als basis hebben gediend, is bij de herziening en uitbreiding ook zoveel mogelijk aangesloten op de volgende richtlijnen ten aanzien van onderhoud en beheer van gebouwinstallaties.
  • ‘Richtlijn beheer en onderhoud koeling’ versie 1 juli 2020 opgesteld in opdracht van de NVKL (Nederlandse Vereniging van ondernemingen op het gebied van Koudetechniek en Luchtbehandeling);
  • ‘Richtlijn beheer en onderhoud ventilatie’ versie 1 juli 2020 opgesteld in opdracht van de VLA (Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten);
  • ‘Richtlijn beheer en onderhoud verwarming’ versie 1 juli 2020 opgesteld in opdracht van de ‘De Nederlandse Verwarmingsindustrie.’
Airconditioningssystemen die gekeurd moeten worden zijn vaak gecombineerd met een ventilatiesysteem en zorgen soms ook voor ruimteverwarming. Daarom worden in de keuringsmethodiek vier verschillende typen keuringen onderscheiden afhankelijk van het aanwezige airconditioningsysteem, te weten:
  • Keuring A: systeem dat kan koelen maar niet verwarmen, niet gecombineerd met een ventilatie- systeem;
  • Keuring B: systeem dat kan koelen maar niet verwarmen, gecombineerd met een ventilatiesysteem;
  • Keuring D: Systeem dat kan koelen en verwarmen, gecombineerd met een ventilatiesysteem.
In de inspectielijst is per inspectieonderdeel het volgende aangegeven:
  • Bij welke keuring (afhankelijk van het aanwezige klimaatsysteem) het betreffende onderdeel moet worden geïnspecteerd.
  • Het diploma dat voor het betreffende onderdeel vereist is.

Tijdens een keuring moet voor elk inspectieonderdeel, voor zover van toepassing, worden onderzocht en beoordeeld worden of aan een criterium wordt voldaan. Is dit niet het geval, dan wordt verwezen naar een verbeter-aanbeveling/advies in de advieslijst. De inspectielijst en de advieslijst vormen samen tevens het format voor het keuringsverslag.

Bijlage VExameneisen

Bijlage V bevat de exameneisen voor de diploma’s EPBD-A en EPBD-B. Het examen EPBD-A diploma richt zich vooral op praktische handelingen, controles en bevindingen. Het examen EPBD-B richt zich vooral op theoretische beoordelingen, analyses en bevindingen. Exameneisen zijn aangepast aan wijzigingen in de keurings- methodiek (inspectie- en advieslijst), zodat alle nieuwe onderdelen van de methodiek ook in de exameneisen opgenomen zijn.

Voor de praktijktoets is per eindterm aangegeven op welke manier de toets afgenomen moet worden, zoals:
  • Op theoretische wijze (bijv. via foto’s, casebeschrijving e.d.);
  • Op praktische wijze (bijv. via het verrichten van handelingen aan een opgestelde koelmachine).

Bijlage VII(nieuw bij Stcrt. 2020, 37764)

Zie voor een toelichting op Bijlage VII behorende bij artikel 3.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012, hierboven de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.10.

Bijlage VIII(nieuw bij Stcrt. 2020, 62676 per 01.04.2021)

Onderdeel a. Meetgrootheid en meetduur Gemeten wordt het equivalent A gewogen immissieniveau Li voor bedrijfstoestand i, over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Met equivalent wordt bedoeld een energetisch gemiddelde over deze meetperiode. Dit is afwijkend van de HMRI, waarbij gewerkt wordt met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, die het gemiddelde geluiddrukniveau weergeeft over een hele dag, avond of nacht op basis van een zogeheten representatieve bedrijfssituatie. In plaats daarvan is hier conform de overige geluidseisen in het Bouwbesluit gekozen voor het A-gewogen equivalente immissieniveau Li over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Het werken met een karakteristieke A-gewogen geluidniveau (Ll,A,k), zoals bij de andere geluidseisen in het Bouwbesluit, wordt hier niet gedaan, omdat er sprake is van het meten van een geluidsniveau buiten een woning en niet in een ruimte van een woning. De HMRI geeft aanwijzingen hoe moet worden omgegaan met stoorgeluid en de meetnauwkeurigheid. De bedrijfstoestanden waarbij wordt gemeten staan genoemd in onderdeel b van bijlage VIII. De meetwaarde wordt vervolgens gecorrigeerd zoals beschreven in onderdelen c, d of f van bijlage VIII. De gecorrigeerde meetwaarden moeten voldoen aan de eis (40 dB) in het Bouwbesluit 2012.

Onderdeel b. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten Het geluidsniveau wordt gemeten bij de maximale geluidemissie van de installatie die kan optreden. Installaties kunnen worden onderscheiden in installaties met een vast toerental, die bij warmte/ koudevraag aan gaan en bij wegvallen van de warmtevraag uit gaan, en modulerende machines. Deze laatste hebben een variabel toerental van compressor en/of ventilator, en zijn veelal voorzien van een stille instelling (silent mode) die ingezet wordt om het geluid in de avond- en nachtperiode te beperken. Bij installaties met een vast toerental zal de geluidemissie constant zijn: de installaties staan aan of niet. Bij modulerende installaties hangt het af van het merk en type hoe de situatie met maximale geluidemissie zo goed mogelijk kan worden benaderd, teneinde deze te kunnen toetsen. Indien op de installatie de toerentallen via het bedieningspaneel handmatig kunnen worden ingesteld, dan dienen de toerentallen ingesteld te worden op die maximale waarden. Dit moet dan gedaan worden voor de toerentallen die horen bij de maximale toepassing van de installatie in de dagperiode, en in de avond- en nachtperiode, binnen de geprogrammeerde instellingen. Daarbij dient men er uiteraard voor te zorgen dat de geproduceerde warmte of koude kan worden afgegeven aan het aangesloten systeem zonder de installatie te beschadigen. Dit kan voor warmteproductie bijvoorbeeld gerealiseerd worden door - indien aanwezig - de warmwatervoorraad leeg te laten lopen, of door de woning de avond van tevoren op een lagere temperatuur in te stellen. Bij deze handmatige instelling zal de installatie zodanig geactiveerd moeten worden dat deze tijdens meting een maximale geluide- missie zal geven. Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is, wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden. Deze omstandigheden zijn zo gekozen dat de installatie wordt geactiveerd tot het maximale toerental en aannemelijk is dat een maximaal geluidsniveau optreedt. Bij een installatie die voor verschillende gebruikstoestanden wordt gebruikt (bijvoor- beeld warm tapwater en verwarmen) moet worden gemeten bij de gebruikstoestand waarbij het hoogste geluidsniveau optreedt. Hierbij moet dan ook rekening worden gehouden met een mogelijk afzonderlijke instelling voor de dag- en de avond- en nachtperiode. Er moet worden gemeten bij bepaalde buitentemperaturen, waarbij gewerkt wordt met onder- of bovengrenzen van de buitentemperatuur. Deze grenzen zijn zo gekozen dat het aannemelijk is dat in combinatie met de uit te voeren actie er geen hoger geluidsniveau optreedt bij een hogere respectievelijk lagere buitentemperatuur.

De in de tabel 1 genoemde wachtperiode van 15 minuten is nodig, omdat de betreffende installaties er op gebouwd zijn om rustig te reageren op veranderingen van de instelling. Het duurt daarom 10 tot 15 minuten voordat de effecten van de gewijzigde instelling merkbaar zijn aan de installatie. Bij een hybride installatie zal bij een buitentemperatuur lager dan 5°C de warmtelevering van de buiteninstallatie worden overgenomen door de binnen opgestelde verwarmingsinstallatie (gas of elektrisch). Dit wordt bij de hybride installatie geregeld met de zogenaamde T-bivalent instelling. Bij het meten moet dan de hybride functie (gas of elektrisch) worden uitgeschakeld.

Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien. Ontdooien (‘de-icen’) gebeurt bij installaties als op de verdamper te veel rijp is aangevroren. Het ontdooien treedt op bij een buitentemperatuur tussen circa 2 en 5°C en hoge luchtvochtigheid. Bij installaties die voor dit ontdooien gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, is het geluid tijdens het ontdooien lager dan tijdens normaal bedrijf. Bij de meeste installaties is dit het geval. Voor installaties die op een andere wijze ontdooien, kunnen mogelijk hogere geluidniveaus optreden en moet ook bij deze bedrijfssituatie worden gemeten.De geluidmetingsmetingen moeten dus worden uitgevoerd bij maximale bedrijfstoestanden uitgaande van het beoogde gebruik van de installatie in de praktijk. Uit de zorgplicht in artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat men de installatie ook daadwerkelijk moet gebruiken zoals beoogt bij het plaatsen. Een stille instelling voor de avond/nacht mag men niet onklaar maken. Ook volgt uit de zorgplicht dat men adequaat onderhoud aan de installatie moet uitvoeren.

Onderdeel c. Correctie dagperiode De eis van 40 dB in het Bouwbesluit 2012 is afgestemd op de avondsituatie. Indien de installatie is voorzien van een zogenoemde ‘silent mode’ wordt hiermee rekening gehouden door van de meetwaarde (in de niet-silent mode overdag) 5 dB af te trekken. Toepassing van deze reductie van 5 dB sluit aan op de milieuregelgeving, die overdag 5 dB meer geluid toestaat dan in de avond. Deze reductie maakt voorzetting van de bestaande praktijk mogelijk waarbij veel installaties werken met een stille instelling. Bij een installatie met een silent mode wordt dan twee keer gemeten: een keer als de silent mode is ingesteld en een keer zonder. De niet-silent mode is hierbij alleen ingesteld in de dagperiode van 7.00 tot 19.00 uur.

Onderdeel d. Correctie tonaalgeluid Tonaal geluid bevat één of meer zuivere tonen, wat bijvoorbeeld klinkt als fluiten, piepen, gieren, janken of brommen. Dit heeft extra hinder tot gevolg. Daarom wordt bij tonaalgeluid een correctie toegepast. De bepalingsmethode voor de tonaliteit is de NEN-ISO 1996-2:2017. Deze norm is de meest actuele norm om de tonaliteit te meten. Om invoeringsproblemen te voorkomen van de nieuwe geluidseisen is er voor gekozen dat de tonaliteit vooralsnog ook mag worden bepaald met de DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel), samen met de in onderdeel d genoemde bepaling van tonaliteitscorrectie. Deze methode geldt in Duitsland voor de bepaling van de tonaliteit. Op die wijze kunnen leveranciers gebruik maken van de informatie die zij al hebben over de tonaliteit van hun installaties. Deze informatie is bijvoorbeeld vastgelegd op www.waermepumpe.de/schallrechner. Na 2024 is alleen de ISO-methode nog toegestaan. Indien beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.

Onderdeel e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens (artikel 3.8, tweede lid van het besluit) Er moet worden gemeten op de perceelgrens. De perceelgrens is ruimtelijk gezien een plat vlak. De plaats waar gemeten moet worden heeft een verticale positie (hoogte) en een horizontale positie in dit vlak. Hierna wordt steeds aangegeven hoe deze plaats moet worden bepaald. De betreffende geluidseisen in het Bouwbesluit 2012 zijn alleen van toepassing op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie. Er hoeft dus niet te worden gemeten op de perceelgrens met openbaar terrein of gebied zoals een parkeerplaats of een brandgang. De perceelgrens bij woonfuncties is in het algemeen de in het kadaster vastgelegde grens tussen percelen.

De installatie staat op het maaiveld

De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven het maaiveld. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan op welke horizontale positie het hoogste geluidsniveau is te verwachten en op deze positie wordt gemeten. Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het zogenaamde invallende geluid. Dit is het geluid zoals het vanuit het perceel waarop de installatie staat optreedt ter plaatse van de perceelgrens. Dit geluid is direct afkomstig van de geluidbron (de installatie) en mogelijk versterkt door reflectie van het geluid door op dit perceel gelegen gebouwdelen. Reflectie door gebouwdelen op het naastgelegen perceel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Als sprake is van een gemeenschappelijke geheel gesloten erfafscheiding met een massa van ten minste 10 kg/m2 (bijvoorbeeld halfsteens metselwerk) die ten minste 1,8 m hoog is, wordt 0,5 meter boven deze erfafscheiding gemeten. De meetwaarde wordt daarbij met -5 dB gecorrigeerd. Met gemeenschappelijk wordt, conform artikel 1.4 van het Bouwbesluit 2012, bedoeld dat de erfafscheiding ten dienste staat van beide percelen. Uit de systematiek van het Bouwbesluit 2012 volgt dat men in de gebruiksfase een eenmaal gerealiseerde situatie niet actief mag verslechteren. Dit betekent dat men deze erfafscheiding in stand moet houden bij het gebruik van de installatie.De correctie van -5 dB is mogelijk omdat de zware erfafscheiding een goede akoestische afscherming geeft voor het geluid van de direct achter de erfafscheiding geplaatste installatie. Deze correctie geldt echter alleen als de geluidbescherming van de tuin op het naastgelegen perceel bepalend is. Voor toepassing van de correctie moet daarom worden nagegaan of op het naastgelegen perceel nergens anders een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB. Of dit mogelijk is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid kunnen nagaan. Bij twijfel zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen meten. Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke woning wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend), moet dit worden nagegaan voor de posities ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk. Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd. Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte van de perceelgrens de dichtstbijzijnde gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan moet dan worden op hier de geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden. Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net als de bij het geluidsniveau op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.

Indien op de perceelgrens een erfafscheiding aanwezig is lichter dan 10 kg/m2 of dichte beplanting, dan moet op basis van akoestische deskundigheid besloten worden waar te meten en hoe de meetwaarden te corrigeren.

De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan op welke horizontale positie het hoogste geluidsniveau te verwachten is en op deze positie moet worden gemeten. Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie zijn. Hierbij wordt weer uitgegaan van het invallende geluid.

De in het Bouwbesluit 2012 gestelde eis op de perceelgrens is in beginsel onafhankelijk van wat er daadwerkelijk op het aangrenzend perceel is of wordt gebouwd. De gekozen hoogte van 1,5 meter boven de onderkant van de installatie is in lijn hiermee. Deze meethoogte zorgt voor geluidsbescherming ongeacht de daadwerkelijk plaats van de buitenruimte of de te openen ramen of deuren op het andere perceel. Het kan echter zo zijn dat op deze hoogte op het naastgelegen perceel geen sprake is of zal zijn van personen die beschermd moeten worden tegen het geluid van de installatie. Dit kan er toe leiden dat akoestisch relatief gunstige plaatsing van installaties op bijvoorbeeld daken niet positief wordt gewaardeerd. Men mag daarom als alternatief meten op de perceelgrens op een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld als sprake is van een bestaande woning op het naastgelegen perceel of als men weet wat er voor een woning op het naastgelegen perceel wordt of kan worden gebouwd. Het is dan wel nodig dat men nagaat dat op het naastgelegen perceel ook geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden. Of dit mogelijk is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid kunnen nagaan. Bij twijfel zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen meten.

Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke woning wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bij rijtjeshuizen), moet het geluidsniveau worden nagegaan voor alle plaatsen op 1,5 m boven het maaiveld en de posities ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk. Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd. Dit speelt vooral bij kavelbouw. Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte van de perceelgrens de dichtstbijzijnde gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan moet dan worden of hier geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden.

Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net als de bij het geluidsniveau op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.

Onderdeel f. Plaats waar gemeten wordt bij een te openen raam of deur (artikel 3.9, derde lid van het besluit). Deze bepaling heeft betrekking op appartementengebouwen, waarbij de woningen (appartementen). gelegen zijn op één perceel. In het Bouwbesluit 2012 is de eis hiervoor gesteld bij een te openen raam of deur van een aangrenzende woning (appartement). Er wordt daarbij gemeten bij het raam of de deur van deze woning waar het hoogste geluidsniveau te verwachten is. Bij het raam of de deur wordt op twee plaatsen gemeten op de verticale middellijn van het raam of de deur: één plaats op een hoogte van een kwart en één plaats op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een afstand van maximaal 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch gemiddeld en dan gecorrigeerd met -5 dB vanwege de reflectie tegen de achterliggende constructie. Hierbij is uitgegaan van een reflectiefactor van 0,8. Deze correctie mag niet worden toegepast als sprake is van een buitenruimte (balkon) voor de deur of het raam. Als men gebruik maakt van deze buitenruimte zal men namelijk wel het hogere gereflecteerde geluid ervaren en daarom ligt reductie niet in de rede.Veelal zal sprake zijn van meerdere aangrenzende woningen. De eis in het Bouwbesluit 2012 geldt dan voor elke woning afzonderlijk. De metingen kan echter worden beperkt tot de woning waarbij een hoogste geluidsniveau is te verwachten op een te openen raam of deur.

De Minister voor Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties