Bouwbesluit Online 2012


§ 2.14.1. Nieuwbouw

Artikel 2.115.

Het eerste lid geeft de functionele eis met betrekking tot de verdere beperking van uitbreiding van brand voor te bouwen bouwwerken. De functionele eis van artikel 2.115, eerste lid, benadrukt dat de voorschriften voor een subbrandcompartiment alleen bedoeld zijn voor gebruiksfuncties waarin ook geslapen wordt. Daarmee staat vast dat er geen subbrandcompartiment geëist mag worden voor een gebruiksfunctie waarin niet wordt geslapen. Dit houdt echter niet in dat als er wel wordt geslapen er ook automatisch sprake moet zijn van een subbrandcompartiment. Een gemeente zal het concretiseren van de functionele eis moeten motiveren. Men kan bijvoorbeeld in het Bouwbesluit 1992, zoals dat tot 31 december 2002 luidde, teruglezen wat in bepaalde situaties de feitelijke bedoeling was.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 2.116 bepaalt wat voor ruimten in een subbrandcompartiment moeten liggen (ligging);
2.artikel 2.117 stelt beperkingen aan de omvang van een subbrandcompartiment (omvang);
3.artikel 2.118 bevat eisen aan de weerstand van de begrenzing van een subbrandcompartiment tegen uitbreiding van brand (wbdbo);
4.artikel 2.119 bepaalt dat er in de inwendige scheidingsconstructie van bepaald subbrandcompartimenten waarvoor een wbdbo-eis geldt geen ander beweegbaar deel dan een zelfsluitende deur mag voorkomen (zelfsluitende deur);

Voor het merendeel van de (sub)gebruiksfuncties wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Omdat er geen derde lid is dat verklaart dat de functionele eis niet van toepassing is, moeten deze (sub)gebruiksfuncties wel aan de functionele eis van het eerste lid voldoen. Er zal in dit geval in voorkomende gevallen ten genoegen van burgemeester en wethouders moeten worden aangetoond dat aan de functionele eis is voldaan. Daarbij zullen b&w mee in beschouwing moeten nemen of op grond van organisatorische maatregelen in een afdoende brandveiligheid kan worden voorzien. Ook Bouwbesluit fase 2, Stb. 1998, 618 en Bouwbesluit afstemming fase 1 op fase 2, stb. 1998, 619 geven een indicatie in hoeverre het de bedoeling is van deze beleidsruimte gebruik te maken. Bedacht moet voorts worden dat mocht binnen de beleidsruimte een subbrandcompartiment nodig te zijn, dan toch geen vluchtroutes kunnen worden geëist, omdat afdeling 2.18 daartoe niet de mogelijkheden biedt.

Artikel 2.116.

Dit artikel is er slechts op gericht om aan te geven welke ruimten in een subbrandcompartiment moeten liggen en welke ruimten er niet in behoeven te liggen.

Voor de plaats van een toilet- of badruimte, waaronder ook een bij zodanige ruimte behorende ruimte is begrepen, ten opzichte van een subbrandcompartiment mag een keuze worden gemaakt tussen:

  • het situeren ervan in een subbrandcompartiment zonder dat een inwendige scheidingsconstructie van die ruimte samenvalt met een scheidingsconstructie van het subbrandcompartiment (in dit geval geldt er geen eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag);
  • het zodanig situeren ervan binnen het subbrandcompartiment dat een scheidingsconstructie van de toilet- of badruimte samenvalt met de scheidingsconstructie van het subbrandcompartiment (in dit geval geldt voor die scheidingsconstructie wel de eis ten aanzien van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag), of
  • het situeren ervan buiten een subbrandcompartiment (in dit geval geldt de eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag niet, voor zover die weerstand wordt beschouwd vanuit de toilet- of badruimte).

Deze keuzevrijheid maakt het mogelijk om de toilet- of badruimten een geheel te laten vormen met een vluchttrappenhuis, dat buiten een subbrandcompartiment is gesitueerd.

Het doel van paragraaf 2.13 is een brand gedurende enige tijd binnen een brandcompartiment te houden. Daarmee zijn echter de personen die zich bij brand in het brandcompartiment bevinden waarin de brand is ontstaan niet direct geholpen. In sommige situaties, met name als er wordt geslapen en er geen of slechts een beperkt aantal personen wakend in het gebouw aanwezig is, is het nodig om een of meer ruimten binnen een brandcompartiment in een subbrandcompartiment onder te brengen. Als er dan brand ontstaat in een subbrandcompartiment, zijn alle andere buiten het subbrandcompartiment gelegen ruimten binnen het brandcompartiment nog enige tijd beschermd.

Subbrandcompartimenten zijn met name nodig bij ruimten waarin bijvoorbeeld mensen slapen. Het gaat dus niet om behandelafdelingen, zoals een polikliniek in een ziekenhuis. In het geval mensen slapen en er weinig mensen wakend aanwezig zijn om hulp te bieden hebben die mensen meer tijd nodig om een brandcompartiment te verlaten.

De begrenzing van een subbrandcompartiment moet voldoen aan voorschriften die in de artikelen 2.123 en 2.124 zijn gesteld. Deze voorschriften zijn vaak minder streng dan die voor het brandcompartiment waarin de subbrandcompartimenten liggen. Wanneer de grens van een subbrandcompartiment samenvalt met de grens van het brandcompartiment moet uiteraard aan beide voorschriften zijn voldaan.

Het eerste lid bepaalt voor een niet-gemeenschappelijke ruimte in bijvoorbeeld een woonfunctie (met uitzondering van eengezinswoningen met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 500 m2), een slaapruimte in een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang jonger dan 4 jaar of voor 24-uursopvang, een celfunctie, hotelkamers en vakantiewoningen, dat deze in een subbrandcompartiment moeten liggen. De bedoeling is dat de groep van niet gemeenschappelijke ruimten als geheel (voorheen woning, logiesverblijf en cel) als één subbrandcompartiment functioneert. Ook de gemeenschappelijke verblijfsgebieden van een woongebouw en een logiesgebouw zullen als subbrandcompartiment moeten zijn ingericht.

Bij cellen behoeft bijvoorbeeld een binnen een cellenblok (een gesloten gedeelte van een cellengebouw, dat twee of meer cellen bevat) gelegen gemeenschappelijke ruimte, zoals een ontspanningsruimte, niet in een subbrandcompartiment te liggen. Van een gezondheidszorgfunctie behoeven uitsluitend de verblijfsruimten voor bedgebonden patiënten in een subbrandcompartiment te liggen. Hieronder vallen verpleegkamers met inbegrip van eventueel aanwezige nevenruimten zoals een badruimte, op een verpleegafdeling van een ziekenhuis of de woon-/slaapruimten in tehuizen voor bewoning met dwangverpleging worden aangemerkt als een subbrandcompartiment. De op zo'n afdeling eventueel aanwezige zusterpost of recreatiezaal behoeft echter niet als subbrandcompartiment te zijn aangemerkt. Bij bepaalde verpleegafdelingen, waar sprake is van permanente bewaking, zoals bij een intensive care-afdeling, mogen die afdeling en de daarbij behorende nevenruimten als één subbrandcompartiment worden aangemerkt. Bij permanente bewaking kan het aanwezige personeel, zo nodig, de patiënten direct in veiligheid brengen door deze naar het voorgeschreven aangrenzende brandcompartiment over te brengen.

In het betreffende subbrandcompartiment van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang mogen wel andere ruimten liggen dan de slaapruimten, zoals een speelruimte, mits de totale omvang van het subbrandcompartiment niet uitgaat boven het gestelde in artikel 2.117, zesde lid.

Artikel 2.117.

Een subbrandcompartiment mag ten einde te voorkomen dat alsnog te veel mensen gelijktijdig kunnen worden blootgesteld aan een brand, niet te groot zijn. Dit artikel bevat daarom eisen aan de maximale grootte van een subbrandcompartiment.

Het eerste lid regelt dat een brandcompartimentscheiding zich niet kan bevinden in een subbrandcompartiment.

Het tweede lid maakt het mogelijk om een aangebouwde nevenfunctie, zoals een buitenberging, van bijvoorbeeld een aanleunwoning, gelegen op de begane grond van een woongebouw, in het subbrandcompartiment op te nemen. Het is de bedoeling dat dit voorschrift zwaarder weegt dan artikel 105, tweede lid. Dus in een brandcompartiment van een woonfunctie, gelegen in een woongebouw, liggen naast uitsluitend woonfuncties ook de eventuele nevenfuncties van die woonfuncties.

Voor een woonfunctie, gelegen in een woongebouw, is een subbrandcompartiment niet groter dan 500 m². Dit is met name van belang bij megawoningen. Bedacht moet worden dat in zo’n woning subbrandcompartimenten van twee niveaus liggen. Enerzijds moet zo’n woning worden opgedeeld in subbrandcompartimenten van ten hoogste 500 m² en anderzijds liggen daarbinnen subbrandcompartimenten die in beginsel niet groter zijn dan 40 m² als bedoeld in het vierde lid. Voor een megawoning die niet in een woongebouw is gelegen is het opdelen in subbrandcompartimenten van maximaal 500 m² echter niet nodig.

Het vijfde lid is van toepassing op een woongebouw. Echter artikel 2.116, tweede lid, leidt er toe dat dit voorschrift ook aangestuurd had moeten worden voor een logiesgebouw.

Een verblijfsruimte voor kinderopvang waarin wordt geslapen moet een zelfde mate van brandveiligheid bieden als een ruimte waarin wordt geslapen in een gezondheidszorgfunctie en een logiesfunctie. Derhalve moet ook een dergelijke ruimte voor kinderopvang in een subbrandcompartiment liggen.

Door de maximale omvang van het subbrandcompartiment waarin wordt geslapen te beperken tot 200 m², als aangegeven in het zesde lid, is gevolg geven aan de wens van de brandweer om de omvang zodanig te beperken dat bij brand een optimale evacuatie mogelijk is. Bij deze optimale omvang is tevens rekening gehouden met de wens vanuit de branche, om in een compartiment voldoende ruimte te kunnen realiseren om daarin twee groepen met begeleiding te kunnen plaatsen. Indien er twee groepen in een subbrandcompartiment verblijven, is het toegestaan om als scheiding tussen die groepen een eenvoudige beweegbare scheidingswand zonder brandwerende eigenschappen te plaatsen. Dit geldt ook voor de scheidingswand tussen een slaapruimte en een speelruimte.

Het Bouwbesluit 2003 gaat er van uit dat bij brand de kinderen door het personeel moeten kunnen worden geëvacueerd voordat de brandweer aanwezig is. In een subbrandcompartiment waarin kinderen slapen mogen daarom niet meer dan 40 personen aanwezig zijn. Dit komt neer op ten hoogste twee groepen van 16 kinderen met begeleiding. Daarbij is uitgegaan van de aanwezigheid van voldoende personeel met de juiste kwalificaties om de kinderen in één keer te kunnen evacueren, dus zonder terug te hoeven keren. In de praktijk gaat men er van uit dat één volwassene maximaal 4 baby’s tegelijk kan evacueren. Nadere voorschriften omtrent de ontruiming van een inrichting kunnen op grond van de gemeentelijke bouwverordening in de gebruiksvergunning worden opgenomen.

Dit betreft ten dele een gebruiksvoorschrift dat niet kan zijn gebaseerd op artikel 2 van de Woningwet, maar regeling behoeft op grond van een besluit, genomen op grond van artikel 8, achtste lid, van de Woningwet. Verder klopt bovenstaand uitganspunt niet met de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang dat alleen bij 1-jarigen tot dit scenario kan leiden, waarbij moet worden betwijfeld of dit in de praktijk ook naar behoren kan functioneren.

Het zevende lid maakt b.v. een patiëntenkamer met een eigen badruimte of eventueel een serre mogelijk, waarbij eveneens de ruimte van waaruit het verplegend personeel de patiënten verpleegt, in het subbrandcompartiment van de aan bed gebonden patiënten mag liggen. Dit laatste doet zich voor bij een intensive care afdeling. Er loopt onderzoek, uitgevoerd door TNO Bouw, om te bezien of de grenswaarde van 50 m², gelet op de bestaande praktijk, niet wat ruimer moet worden gesteld.

Artikel 2.118.

Het realiseren van een of meer subbrandcompartimenten heeft alleen zin wanneer de scheidingsconstructies tussen de subbrandcompartimenten en bepaalde ruimten voldoende weerstand hebben tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo). ‘Brandoverslag’ betekent in dit verband de uitbreiding van brand via de buitenlucht, terwijl met ‘branddoorslag’ wordt bedoeld de branduitbreiding anders dan door de buitenlucht. Omdat artikel 2.106 reeds voorziet in eisen tussen een brandcompartiment en andere ruimten, voorziet artikel 2.118 alleen in voorschriften die betekenis hebben binnen een brandcompartiment. In afwijking van de systematiek van artikel 2.106 geldt er wel een eis tussen een subbrandcompartiment en een ruimte, geen brandcompartiment zijnde.

Dit artikel bevat de desbetreffende eisen aan de scheidingsconstructies die het subbrandcompartiment begrenzen. De wbdbo wordt uitgedrukt in minuten.

Voor een woonfunctie is de eis in beginsel 60 minuten. Slechts in zeer beperkte mate kan met een grenswaarde van 30 minuten worden volstaan. Daarmee zijn boven een hoogte van 7 m de eisen voor een subbrandcompartiment strenger dan die voor een brandcompartiment. Bedoeld zal zijn dat bij een permanente vuurbelasting tot en met 500 MJ/m² altijd reductie kan worden gegeven tot 30 min wbdbo en dat ongeacht de permanente vuurbelasting bij gebouwen met verblijfsgebieden die niet hoger liggen dan 7 m boven het meetniveau die reductie kan worden gegeven.

Voor de andere subbrandcompartimenten volstaat een wbdbo van 30 minuten. Bedacht moet worden dat voor een cel, afhankelijke van de keuze van brandcompartimenteren (artikel 2.105, negende lid) strengere eisen kunnen gelden.

De in het vijfde lid bedoelde kier onder de deur, die bij de bepaling van de wbdbo buiten beschouwing mag worden gelaten, kan dienst doen als overstroomvoorziening in een voorziening voor luchtversing als bedoeld in afdeling 3.10.

Artikel 2.119.

Dit artikel bepaalt dat geen beweegbare ramen en dergelijke in de scheidingswanden van bepaalde subbrandcompartimenten mogen voorkomen en dat daarin uitsluitend deuren mogen zijn geplaatst die zijn voorzien van een dranger. Het gaat hier om scheidingsconstructies tussen een patiëntenkamer, hotelkamer e.d. en aangrenzende besloten ruimten, en niet om wanden binnen zo’n subbrandcompartiment.

Voor een patiëntenkamer in een ziekenhuis en verpleegkamer in een tehuis is dit voorschrift nieuw. Het is de uitkomst van overleg tussen de betrokken bewindslieden over de keuze tussen bouwkundige brandveiligheid of organisatorische brandveiligheid gedurende 24 uur per dag.

Uit het feit dat dit niet geldt voor een cel en een woning mag worden afgeleid dat dit voor die toepassing wel zou mogen. Dat is niet de bedoeling. Alleen een deur is toegestaan, maar die hoeft niet zelfsluitend te zijn en mag tegen de vluchtrichting in en over de route ter ontkoming draaien. Dit laatste is voor een cel mede ontleend aan de Regeling politiecellencomplex.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties