Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 2.16. Beperking van verspreiding van rook

§ 2.16.1.Nieuwbouw

Artikel 2.134.

Het eerste lid geeft de functionele eis met betrekking tot de beperking van verspreiding van rook voor te bouwen bouwwerken.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 2.135 bepaalt dat een brandcompartiment is onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (ligging);
2.artikel 2.136 bevat regels omtrent de omvang van een rookcompartiment (omvang);
3.artikel 2.137 bevat de eis aan de weerstand tegen rookdoorgang tussen een rookcompartiment en bepaalde ruimten (weerstand rookdoorgang);
4.artikel 2.138 bepaalt dat in de regel in de scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte, aan beweegbare constructie-onderdelen alleen maar zelfsluitende onderdelen mogen voorkomen (zelfsluitende constructie-onderdelen), en
5.artikel 2.139 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvan gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw).

Voor een enkele gebruiksfunctie wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Omdat er geen derde lid is dat verklaart dat de functionele eis niet van toepassing is, moet wel aan de functionele eis van het eerste lid worden voldaan. Er zal in dit geval in voorkomende gevallen ten genoegen van burgemeester en wethouders moeten worden aangetoond dat aan de functionele eis is voldaan.

Artikel 2.135.

Voor het veilig kunnen vluchten uit een gebouw bij brand is het nodig dat er voorzieningen worden getroffen om de verspreiding van rook door het gebouw te beperken. Meer in het bijzonder gaat het erom, dat rookvrije vluchtroutes voldoende lang, in voldoende mate gevrijwaard blijven van rook gedurende de tijd dat gebruikers het gebouw moeten kunnen verlaten.

Verder dient ook binnen het brandcompartiment waar de brand is ontstaan met het oog op het voldoende veilig kunnen verlaten van dat brandcompartiment de afstand die door de rook moeten worden afgelegd voldoende te zijn beperkt. Met het oog op beide hiervoor genoemde argumenten moet een brandcompartiment krachtens het eerste lid worden onderverdeeld in een of meer rookcompartimenten. Bij de uitgang van een rookcompartiment ligt immers in het algemeen het beginpunt van rookvrije vluchtroutes (artikel 2.163, eerste lid).

Het tweede lid eist dat er in zeer hoge gebouwen een rooksluis is tussen een verblijfsgebied en een besloten vluchttrappenhuis. Van een sluis is sprake als direct grenzend aan de uitgang naar het trappenhuis een afzonderlijke ruimte ligt waardoor lopend ten minste 2 meter moet worden afgelegd alvorens de deur naar het trappenhuis wordt bereikt. Rook van een ontwikkelde brand kan hierdoor slechts moeizaam in het trappenhuis doordringen. Aldus wordt bereikt dat de gebruikers van het gebouw meer tijd krijgen om het gebouw veilig te kunnen verlaten. Bovendien kan de brandweer daardoor langer van die trappenhuizen gebruik maken om het gebouw te doorzoeken op achtergebleven personen en een binnenaanval te doen.

Dit voorschrift leidt er toe dat als niet wordt gekozen voor een sluis grenzend aan het trappenhuis de middengang in zijn geheel als rookcompartiment moet functioneren en alle deuren die op die gang uitkomen zelfsluitende moeten zijn.

Van een niet-besloten ruimte is sprake is sprake als deze voldoet aan het gestelde in artikel 2.169.

Artikel 2.136.

Een subcompartiment is voor een woonfunctie, celfunctie en gezondheidszorgfunctie niet aan te merken als rookcompartiment, omdat de voorschriften inzake loopafstanden en hoogteverschillen binnen een rookcompartiment anders van geen betekenis zijn. Alleen het subbrandcompartiment van een logiesfunctie en een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang is een rookcompartiment. Dit leidt in samenhang met artikel 2.135, eerste lid, er toe dat in een logiesfunctie en zo’n bijeenkomstfunctie rookcompartimenten binnen rookcompartimenten ontstaan. Voor de eisen aan de loopafstanden tot de uitgang van een rookcompartiment leidt dat tot een onduidelijke situatie welke uitgang nu is bedoeld.

Het moet gaan om de afstand tot de toegang van het kleinste rookcompartiment waarvan de beschouwde ruimte deel van uitmaakt.

Het tweede, derde en vijfde lid gaan over de maximale loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied of verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin dat gebied of die ruimte ligt. De bedoeling is te voorkomen dat de bij het uitbreken van brand in een rookcompartiment aanwezige personen een lange weg door de rook moeten afleggen. Daarbij zouden ze het risico lopen de uitgang niet tijdig te kunnen vinden. De voorschriften leiden er toe dat een rookcompartiment in beginsel binnen 1 minuut moeten kunnen zijn verlaten.

Het tweede lid regelt dat bij het bepalen van de loopafstand geen rekening wordt gehouden met de niet-dragende scheidingsconstructies binnen een verblijfsgebied. Dit vloeit voort uit het beginsel van vrije indeelbaarheid dat aan dit besluit ten grondslag ligt, zoals uitgelegd in het algemeen gedeelte van deze toelichting. Zou dit niet zijn gedaan dan zou het vergunningsvrij bouwen niet goed mogelijk zijn. De werkelijk door de rook af te leggen afstand zou na indeling van een verblijfsgebied onaanvaardbaar groot kunnen worden. Daarom dient de afstand die in het bouwplan aanwezig is, eerst te worden vermenigvuldigd met een factor anderhalf alvorens te worden vergeleken met de grenswaarde.

De grenswaarden zijn afhankelijk gesteld van de klasse van de bezettingsgraad. Er wordt vanuit gegaan dat bij hoge mensdichtheden personen elkaar voor de voeten lopen en daardoor een kleinere afstand kunnen afleggen dan bij een lage mensdichtheid.

De grenswaarden zijn feitelijk zo gekozen dat bij gangbare indelingen er geen strijd ontstaat met de daarvoor geldende voorschriften (zie TNO-Bouw B-90-820, “Vrije indeelbaarheid versus de bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit”).

Het derde lid is een zogenaamde vangnetbepaling voor gevallen dat een verblijfsgebied zodanig in verblijfsruimten is ingedeeld, dat de werkelijke loopafstand toch nog onaanvaardbaar groot zou zijn. De toegelaten loopafstanden zijn gelijk aan de basisgrenswaarden voor verblijfsgebieden, maar de gemeten loopafstand hoeft niet met anderhalf te worden vermenigvuldigd.

Het vierde, zesde en zevende lid bevatten een regeling voor het maximale hoogteverschil tussen vloeren in een rookcompartiment. Het vierde lid stelt het maximale hoogteverschil tussen een vloer van een verblijfsgebied en de toegang van het betrokken rookcompartiment op 4 m. Dit betekent praktisch gezien, dat een rookcompartiment met niet op elke bouwlaag een of meer uitgangen, niet meer dan drie verdiepingen met een doorlopende vide kan omvatten. Bij een bouwkundig ontwerp met de uitgang op de middenverdieping moet dan of 1 bouwlaag worden gestegen of 1 bouwlaag worden gedaald om de uitgang van het rookcompartiment binnen de voorgeschreven afstand te verlaten. Het impliceert ook dat men bij het vluchten binnen een rookcompartiment in de regel van niet meer dan één trap gebruik hoeft te maken. Is het echter mogelijk een rookcompartiment op elke bouwlaag te verlaten dan kan een vide van meer bouwlagen worden gemaakt zolang de brandcompartimentsgrootte maar niet wordt overschreden.

Het vijfde lid beperkt de loopafstand binnen een celfunctie. Vanuit een cel mag dus maar over een relatief korte afstand door de rook worden gelopen. Daarmee wordt bereikt dat gevangenbewaarders een cel snel kunnen bereiken en in geval van brand die cel dus ook snel kunnen openen.

Het zesde lid maakt het mogelijk dat in een rookcompartiment van een penitentiaire inrichting een vide mag worden gerealiseerd met een maximaal hoogteverschil tussen vloeren daarin van 12 m. Deze regel is ruimer gesteld om recht te doen aan de gangbare bouwwijze van penitentiaire inrichtingen. Veelal zal echter om andere reden een rookcompartiment van zo’n gebouw op elke bouwlaag kunnen worden verlaten.

Op grond van het zevende lid geldt voor een industriefunctie de eis van maximaal 4 m hoogteverschil niet in het geval de bouwlagen zodanig met elkaar in verbinding staan dat voldoende zicht op de andere bouwlagen mogelijk is en dus snel kan worden waargenomen dat er brand is.

De in dit artikel gestelde maximum afstanden en hoogteverschillen zijn zodanig, dat ervan mag worden uitgegaan dat vluchtende personen in de regel in staat zullen zijn met ingehouden adem een uitgang van een rookcompartiment te bereiken.

Artikel 2.137.

Het indelen van een gebouw in rookcompartimenten met het oog op het beperken van de verspreiding van rook heeft alleen zin wanneer de scheidingsconstructies van die rookcompartimenten met bepaalde besloten ruimten, gelegen binnen het brandcompartiment waarin het rookcompartiment ligt, een bepaalde weerstand tegen rookdoorgang hebben. Dit artikel heeft geen betrekking op inwendige scheidingsconstructies van ruimten die binnen het rookcompartiment liggen. De hier bedoelde inwendige scheidingsconstructies vormen de omhulling van een rookcompartiment.

Artikel 2.138.

Openingen in de omhulling van een rookcompartiment zouden de met de eisen van het voorgaande artikel bereikte weerstand tegen rookdoorgang tenietdoen. Daarom bepaalt het eerste lid voor woningen dat er in die begrenzing slechts deuren, ramen, luiken e.d. mogen voorkomen, indien deze zelfsluitend zijn, wat neerkomt op het voorzien zijn van een dranger. Het gaat hier om de scheidingsconstructies tussen een brandcompartiment en besloten ruimten daarbuiten, en niet om scheidingsconstructies binnen een brandcompartiment. Het is niet de bedoeling dit voorschriften te laten gelden daar waar geen eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt.

§ 2.16.2.Bestaande bouw

Artikel 2.140.

De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting. Bij de loopafstand in artikel 2.142, tweede lid, is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Afgaande op de verschillen tussen de voorschriften voor de nieuwbouw en de bestaande, zal daar waar voor de nieuwbouw een grenswaarde geldt van 30 meter er voor de bestaande bouw een grenswaarde van 60 m moet worden aangehouden en daar waar voor nieuwbouw een grenswaarde geldt van 45 m voor de bestaande bouw een grenswaarde van 75 m.

Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.16.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.141.

De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.

Bij de loopafstand in artikel 2.142, tweede lid, is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Afgaande op de verschillen tussen de voorschriften voor de nieuwbouw en de bestaande, zal daar waar voor de nieuwbouw een grenswaarde geldt van 30 meter er voor de bestaande bouw een grenswaarde van 60 m moet worden aangehouden en daar waar voor nieuwbouw een grenswaarde geldt van 45 m voor de bestaande bouw een grenswaarde van 75 m.

Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.16.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.142.

De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.

Bij de loopafstand in artikel 2.142, tweede lid, is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Afgaande op de verschillen tussen de voorschriften voor de nieuwbouw en de bestaande, zal daar waar voor de nieuwbouw een grenswaarde geldt van 30 meter er voor de bestaande bouw een grenswaarde van 60 m moet worden aangehouden en daar waar voor nieuwbouw een grenswaarde geldt van 45 m voor de bestaande bouw een grenswaarde van 75 m.

Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.16.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.143.

De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.

Bij de loopafstand in artikel 2.142, tweede lid, is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Afgaande op de verschillen tussen de voorschriften voor de nieuwbouw en de bestaande, zal daar waar voor de nieuwbouw een grenswaarde geldt van 30 meter er voor de bestaande bouw een grenswaarde van 60 m moet worden aangehouden en daar waar voor nieuwbouw een grenswaarde geldt van 45 m voor de bestaande bouw een grenswaarde van 75 m.

Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.16.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.144.

De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.

Bij de loopafstand in artikel 2.142, tweede lid, is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Afgaande op de verschillen tussen de voorschriften voor de nieuwbouw en de bestaande, zal daar waar voor de nieuwbouw een grenswaarde geldt van 30 meter er voor de bestaande bouw een grenswaarde van 60 m moet worden aangehouden en daar waar voor nieuwbouw een grenswaarde geldt van 45 m voor de bestaande bouw een grenswaarde van 75 m.

Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.16.1 van overeenkomstige toepassing.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties