Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 2.7. Elektriciteits- en noodstroomvoorziening

§ 2.7.1.Nieuwbouw

Artikel 2.46.

Het eerste lid geeft de functionele eis voor elektriciteits- en noodstroomvoorzieningen voor te bouwen bouwwerken.

De in het tweede lid bedoelde tabel wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 2.47 bepaalt in welke situatie er een elektrische installatie of noodstroomvoorziening aanwezig moet zijn (aanwezigheid);
2.artikel 2.48 bepaalt dat een voorgeschreven elektrische installatie een aansluitmogelijkheid moet hebben om te kunnen worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet (aansluitmogelijkheid in de meterruimte);
3.artikel 2.49 geeft de inrichtings- en omvangeisen waaraan elektrische installaties en noodstroomvoorzieningen moeten voldoen (in tabel 2.46 aangeduid als veiligheid);
4.artikel 2.50 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en
5.artikel 2.51 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvan gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw).

Artikel 2.47.

Dit artikel regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Onder de gebruiksfuncties waarvoor geen elektrische installatie is voorgeschreven vallen bijvoorbeeld opslagloodsen, abri’s en bovengrondse garages bij woningen. Indien er in deze uitzonderingsgevallen een lift aanwezig is, is er om die reden toch een elektrische installatie. Het is derhalve niet nodig in dergelijke gevallen een elektrische installatie voor te schrijven. Bedacht moet worden dat de terminologie van de normbladen die van deze paragraaf deel uitmaken niet aansluiten bij die van het Bouwbesluit 2003. Dit leidt er toe dat op grond van artikel 2.49 elektrische installaties worden voorgeschreven, hoewel uit onderhavig artikel de indruk bestaat dat dit niet nodig is.

Wat betreft gebruiksfunctie 11a is het voorschrift mede ontleend aan het Metroreglement.

Artikel 2.48.

De installatie moet blijkens dit artikel in de meterruimte een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De meterruimte maakt in beginsel deel uit van de standplaats; de installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

Artikel 2.49.

De elektrische installatie moet, wat omvang en inrichting betreft voldoen aan NEN 1010. In dit normblad zijn met het oog op de veiligheid van de installatie eisen gesteld. Aan die eisen moet de installatie voldoen om geschikt te zijn voor de levering van gedistribueerde elektrici-teit. Deze eisen zien mede toe op beperking van de kans dat als gevolg van een elektriciteits-installatie brand ontstaat. Wat de inrichting betreft, is in genoemd normblad onder meer de wijze van bedrading en beveiliging van de elektriciteitsinstallatie voorgeschreven. Wat de omvang betreft, bepaalt dat normblad onder meer het aantal wandcontactdozen, lichtpunten en lichtschakelaars, alsmede aansluitpunten voor enige toestellen. Een voorziening voor elektriciteit voor hoge spanning voldoet tevens aan NEN 1041. Een voorziening voor elektriciteit voldoet voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie daarnaast aan NEN 3134. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2. Alle installaties, ook die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn voorgeschreven moeten aan deze voorschriften voldoen.

Op grond van het tweede lid voldoet een voorziening voor noodstroom wat betreft inrichting aan NEN 1010 respectievelijk NEN 1041.

Oogmerk van het derde lid is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

§ 2.7.2.Bestaande bouw

Artikel 2.52.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.53.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.54.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.55.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties