Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 2.9. Gasvoorziening

§ 2.9.1.Nieuwbouw

Artikel 2.68.

Het eerste lid geeft de functionele eis voor een gasvoorziening voor te bouwen bouwwerken.

De in het tweede lid bedoelde tabel wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 2.69 bepaalt in welke situatie er een gasinstallatie aanwezig moet zijn (aanwezigheid);
2.artikel 2.70 bepaalt de omvang van de gasinstallatie voor wat betreft aansluitpunten voor het gebruik en een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het openbare distributienet (aansluitingen), en
3.artikel 2.71 geeft de inrichtingsseisen waaraan de gasinstallatie moet voldoen (in tabel 2.68 aangeduid als veiligheid).

Artikel 2.69.

Dit artikel regelt de aanwezigheid van een gasinstallatie voor een woonfunctie.

Indien de betrokken gebruiksfuncties kunnen worden aangesloten op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming is een individuele gasinstallatie niet nodig. De reden hiervoor is dat de verplichting tot het hebben van een gasinstallatie hoofdzakelijk verband houdt met het door middel van gas kunnen verwarmen van een woning. De noodzaak voor een dergelijke installatie vervalt dan ook, indien de verwarming van de woning plaatsvindt door middel van een gemeenschappelijke voorziening. In een dergelijke situatie wordt voor het koken veelal gebruik gemaakt van een andere energievoorziening, met name van elektriciteit.

Stadsverwarming is een voorbeeld van een publieke voorziening voor verwarming. Wanneer sprake is van gemeenschappelijke verwarming in een woongebouw, zal dat gebouw over een gemeenschappelijke voorziening voor gas moeten beschikken.

Artikel 2.70.

Dit artikel regelt de minimumomvang van een gasinstallatie. Er moet in de meterruimte een aansluitpunt zijn, waarmee de installatie kan worden aangesloten op het distributienet van gas. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid’ genoemd ter onderscheid van de in het tweede lid voorgeschreven aansluitpunten voor de gebruiker.

Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven.

Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor gas als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

Voor een woonfunctie bepaalt het tweede lid waar er aansluitpunten moeten zijn. Dit is ongeacht de daadwerkelijke aanwezigheid van een op gas gestookt toestel. Wanneer het stooktoestel en het warmwatertoestel zijn samengevoegd, kan worden volstaan met één aansluitpunt voor het gecombineerde toestel.

Wanneer sprake is een gemeenschappelijke voorziening voor gas, kan worden afgezien van de aansluitpunten binnen de woningen, maar zal een aansluitpunt aanwezig moeten zijn nabij de opstelplaats voor het gemeenschappelijke stooktoestel.

Voor niet tot bewoning bestemde bouwwerken bepaalt het derde lid dat er een aansluitpunt moet zijn bij elke opstelplaats die is bestemd voor een op gas gestookt verbrandingstoestel. Hierbij kan men denken aan opstelplaatsen voor kook-, stook- en warmwatertoestellen. Het is niet logisch op grond van het Bouwbesluit 2003 aansluitpunten te eisen die geen relatie hebben met de doelstelling van de Woningwet, zoals ten behoeve van een gasgestookte oven bij een bakkerij.

Artikel 2.71.

De inrichting van een voorziening voor gas moet veilig zijn. Om die reden moet, ongeacht of dit een voorgeschreven voorziening is of een vrijwillig aangelegde voorziening,:

1.de voorziening voor gas met een nominale werkdruk tot 40 bar voldoen aan NEN 2078;
2.de voorziening voor gas met een nominale werkdruk tot 5 bar, in afwijking onderdeel 1, voldoen aan NEN-EN 1775, en
3.de voorziening voor gas met een nominale werkdruk tot 100 mbar, in afwijking van het eerste en tweede onderdeel, voldoen aan NEN 1078.

§ 2.9.2.Bestaande bouw

Artikel 2.72.

Aangezien niet alle bestaande woningen, woongebouwen en niet tot bewoning bestemde gebouwen op grond van een wettelijke verplichting behoeven te zijn uitgerust met een gasinstallatie, is in dit besluit de aanwezigheid van een dergelijke installatie in een bestaande woning, een bestaand woongebouw of een bestaand, niet tot bewoning bestemd gebouw niet voorgeschreven.

Is een bestaande bouwwerk evenwel met een gasinstallatie uitgerust, dan moet er blijkens artikel 2.73 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt zijn, waarmee de installatie kan worden aangesloten op het distributienet van gas. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid’ genoemd ter onderscheid van de in het tweede lid voorgeschreven aansluitpunten voor de gebruiker.

Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven.

De inrichting van een voorziening voor gas moet blijkens artikel 2.74 veilig zijn. Om die reden moet

1.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 40 bar, voldoet aan NEN 2078, uitgave mei 1987;
2.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 100 mbar, voldoet in afwijking van het eerste onderdeel aan het document Bodemniveau Gasinstallaties, uitgave EnergieNed, september 1992.

In dit normblad en die "richtlijn" zijn ten aanzien van de inrichting van bestaande gasinstallaties voorschriften gegeven die in bepaalde opzichten afwijken van die, welke voor de nieuwbouw gelden, zonder dat evenwel het veiligheidsniveau van een bestaande gasinstallatie in betekenende mate onderdoet voor dat van een nieuwe installatie.

Artikel 2.73.

Aangezien niet alle bestaande woningen, woongebouwen en niet tot bewoning bestemde gebouwen op grond van een wettelijke verplichting behoeven te zijn uitgerust met een gasinstallatie, is in dit besluit de aanwezigheid van een dergelijke installatie in een bestaande woning, een bestaand woongebouw of een bestaand, niet tot bewoning bestemd gebouw niet voorgeschreven.

Is een bestaande bouwwerk evenwel met een gasinstallatie uitgerust, dan moet er blijkens artikel 2.73 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt zijn, waarmee de installatie kan worden aangesloten op het distributienet van gas. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid’ genoemd ter onderscheid van de in het tweede lid voorgeschreven aansluitpunten voor de gebruiker.

Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven.

De inrichting van een voorziening voor gas moet blijkens artikel 2.74 veilig zijn. Om die reden moet

1.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 40 bar, voldoet aan NEN 2078, uitgave mei 1987;
2.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 100 mbar, voldoet in afwijking van het eerste onderdeel aan het document Bodemniveau Gasinstallaties, uitgave EnergieNed, september 1992.

In dit normblad en die "richtlijn" zijn ten aanzien van de inrichting van bestaande gasinstallaties voorschriften gegeven die in bepaalde opzichten afwijken van die, welke voor de nieuwbouw gelden, zonder dat evenwel het veiligheidsniveau van een bestaande gasinstallatie in betekenende mate onderdoet voor dat van een nieuwe installatie.

Artikel 2.74.

Aangezien niet alle bestaande woningen, woongebouwen en niet tot bewoning bestemde gebouwen op grond van een wettelijke verplichting behoeven te zijn uitgerust met een gasinstallatie, is in dit besluit de aanwezigheid van een dergelijke installatie in een bestaande woning, een bestaand woongebouw of een bestaand, niet tot bewoning bestemd gebouw niet voorgeschreven.

Is een bestaande bouwwerk evenwel met een gasinstallatie uitgerust, dan moet er blijkens artikel 2.73 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt zijn, waarmee de installatie kan worden aangesloten op het distributienet van gas. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid’ genoemd ter onderscheid van de in het tweede lid voorgeschreven aansluitpunten voor de gebruiker.

Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven.

De inrichting van een voorziening voor gas moet blijkens artikel 2.74 veilig zijn. Om die reden moet

1.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 40 bar, voldoet aan NEN 2078, uitgave mei 1987;
2.de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 100 mbar, voldoet in afwijking van het eerste onderdeel aan het document Bodemniveau Gasinstallaties, uitgave EnergieNed, september 1992.

In dit normblad en die "richtlijn" zijn ten aanzien van de inrichting van bestaande gasinstallaties voorschriften gegeven die in bepaalde opzichten afwijken van die, welke voor de nieuwbouw gelden, zonder dat evenwel het veiligheidsniveau van een bestaande gasinstallatie in betekenende mate onderdoet voor dat van een nieuwe installatie.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties