Bouwbesluit Online 2012

§ 1.8. Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

Artikel 1.34. Definities

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde wordt verstaan onder:

  1. a.

    certificaathouder: degene die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.35, eerste lid;

  2. b.

    certificatieschema: schema als bedoeld in artikel 1.35, eerste lid;

  3. c.

    certificerende instelling: instelling als bedoeld in artikel 1.36, eerste lid.

Artikel 1.35. Werkzaamheden aan verbrandingstoestellen, verbrandingsluchttoevoervoorzieningen en rookgasafvoervoorzieningen

1.

Het is verboden werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren aan een gebouwgebonden verbrandingstoestel, werkzaam op gas bestaande uit koolstofverbindingen, en bijbehorende voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas, zonder dat voor die werkzaamheden wordt beschikt over een certificaat, afgegeven door een instelling die door Onze Minister is aangewezen, waarmee kenbaar wordt gemaakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde natuurlijk personen of rechtspersonen de werkzaamheden uitvoeren volgens kwaliteitseisen die zijn opgenomen in een door Onze Minister aangewezen certificatieschema.

2.

De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden zijn:

  1. a.

    het installeren van gasverbrandingstoestellen, verbrandingsluchttoe-voervoorzieningen of rookgasafvoervoorzieningen;

  2. b.

    het repareren van gasverbrandingstoestellen, verbrandingsluchttoe-voervoorzieningen of rookgasafvoervoorzieningen;

  3. c.

    het onderhouden van gasverbrandingstoestellen, verbrandingslucht-toevoervoorzieningen of rookgasafvoervoorzieningen; of

  4. d.

    het in bedrijf stellen en het vrijgeven voor gebruik van een gasver-brandingstoestel na werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met c.

3.

Het eerste lid is niet van toepassing op:

  1. a.

    een stookinstallatie die krachtens artikel 3.10p van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen inzake keuring en onderhoud; of

  2. b.

    werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, of een accreditatie als bedoeld in artikel 1.36, tweede lid.

4.

Het eerste lid is tevens niet van toepassing op werkzaamheden die worden uitgevoerd met een certificaat dat is afgegeven door een certificerende instelling waarvan de aanwijzing is ingetrokken, gedurende zes maanden na de intrekking of, als het certificaat op het moment van intrekking van de aanwijzing een kortere geldigheidsduur heeft dan zes maanden, gedurende die geldigheidsduur.

5.

Onze Minister kan een andere termijn stellen dan de termijn, genoemd in het vierde lid, of nadere voorwaarden verbinden aan het gebruik van het certificaat gedurende deze termijn.

Artikel 1.36. Certificerende instellingen

1.

Een instelling kan door Onze Minister op aanvraag worden aange-wezen voor het afgeven van certificaten als bedoeld in artikel 1.35. De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de beslissing op de aanvraag.

2.

Onze Minister wijst een instelling slechts aan als deze beschikt over accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065.

3.

Met accreditatie als bedoeld in het tweede lid, wordt gelijkgesteld accreditatie, afgegeven door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een bescher-mingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het bescher-mingsniveau dat met de toetsing aan de eisen in het tweede lid wordt geboden.

4.

Bij de aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling toont de aanvrager aan dat deze:

  1. a.

    rechtspersoonlijkheid heeft;

  2. b.

    onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties, processen, diensten of producten;

  3. c.

    beschikt over voldoende kennis, deskundigheid en toerusting om de uitvoering van de taken naar behoren te vervullen;

  4. d.

    beschikt over een adequate administratie waarin de gegevens die betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd;

  5. e.

    verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van haar taken;

  6. f.

    beschikt over een adequate klachtenregeling;

  7. g.

    in staat is te beslissen op bezwaarschriften; en

  8. h.

    in staat is te voldoen aan rapportage- en informatieverplichtingen op grond van dit besluit.

5.

De instelling is een vergoeding verschuldigd voor de behandeling van de aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling.

6.

Onze Minister kan een aanwijzing van een certificerende instelling intrekken of schorsen indien de instelling:

  1. a.

    daarom verzoekt;

  2. b.

    in surseance van betaling verkeert of failliet is verklaard; of

  3. c.

    niet voldoet aan de voorschriften die zijn verbonden aan de aanwijzing of aan de regels, gesteld in of krachtens deze paragraaf.

7.

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing als certificerende instelling en de gegevens die bij een aanvraag dienen te worden verstrekt.

8.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden waarop en de voorwaarden waaronder Onze Minister een aanwijzing kan verlenen, wijzigen, weigeren, schorsen of intrekken, de voorschriften die aan een aanwijzing kunnen worden verbonden en de termijn waarvoor een aanwijzing kan worden verleend of geschorst.

9.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vergoeding die door een certificerende instelling in rekening gebracht kan worden voor de aanvraag van een certificaat.

Artikel 1.37. Aanwijzing certificatieschema’s

1.

Onze Minister kan op aanvraag certificatieschema’s aanwijzen. De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de beslissing op de aanvraag.

2.

Een certificatieschema kan worden aangewezen als het certificatie-schema door de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie is geëvalueerd, het gericht is op het voorkomen van het vrijkomen van koolmonoxide en het in ieder geval eisen bevat over:

  1. a.

    de reikwijdte van de werkzaamheden waarop het certificatieschema betrekking heeft;

  2. b.

    het op adequate wijze uitvoeren van werkzaamheden als bedoeld in artikel 1.35, tweede lid, onder a tot en met c, voor zover van toepassing op de reikwijdte van de werkzaamheden;

  3. c.

    het op adequate wijze controleren van de gasverbrandingsinstallatie voordat deze in bedrijf wordt gesteld;

  4. d.

    de vakbekwaamheid van personen die de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1.35, tweede lid, onder d, uitvoeren, het actueel houden van het hiervoor benodigde kennisniveau en de wijze waarop dit wordt beoordeeld;

  5. e.

    het melden van de inbedrijfstelling van gasverbrandingsinstallaties door de certificaathouder aan de certificerende instelling na afronding van werkzaamheden;

  6. f.

    de beschikbaarheid, het gebruik, onderhoud en beheer van bij de uit te voeren werkzaamheden noodzakelijke meetinstrumenten en andere hulpmiddelen;

  7. g.

    het buiten bedrijf stellen van toestellen als wordt vastgesteld dat bij het gebruik ervan koolmonoxide vrijkomt; en

  8. h.

    de wijze waarop medewerkers zich bij klanten dienen te legitimeren.

3.

In het geval dat een certificatieschema slechts betrekking heeft op werkzaamheden aan rookgasafvoervoorzieningen of verbrandingslucht-toevoervoorzieningen zijn de eisen genoemd in het tweede lid, onder-delen d en e niet van toepassing en kan het schema, in afwijking van het tweede lid, onderdeel c, de eis bevatten dat alleen de rookgasafvoervoor-zieningen of de verbrandingsluchttoevoervoorzieningen en de aansluiting daarvan op de andere onderdelen van de gasverbrandingsinstallatie worden gecontroleerd.

4.

Om in aanmerking te komen voor aanwijzing bevat een certificatie-schema tevens eisen over het toezicht door de certificerende instelling op het handelen overeenkomstig de in het tweede lid bedoelde eisen. Het certificatieschema bevat daartoe in ieder geval eisen over:

  1. a.

    de wijze waarop certificerende instellingen gegevens over en van certificaathouders verwerken;

  2. b.

    de wijze, frequentie en omvang van de steekproefcontroles op de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, door de certifice-rende instelling;

  3. c.

    de wijze, frequentie en omvang van audits bij de certificaathouder door de certificerende instelling ten behoeve van de toetsing van het administratieve kwaliteitssysteem;

  4. d.

    de wijze waarop wordt omgegaan met niet-naleving van de eisen door certificaathouders; en

  5. e.

    de gevallen waarin een aanvraag voor een certificaat wordt afgewezen of een certificaat wordt geschorst of ingetrokken, waaronder het geval waarin de aanvrager van het certificaat respectievelijk certifi-caathouder in surseance van betaling verkeert of failliet is verklaard.

5.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

  1. a.

    de aanwijzing en inhoud van certificatieschema’s;

  2. b.

    het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing van een certificatieschema en de gegevens die bij een aanvraag dienen te worden verstrekt; en

  3. c.

    de gronden waarop en de voorwaarden waaronder Onze Minister een aanwijzing kan verlenen, wijzigen, weigeren, schorsen of intrekken, de voorschriften die aan een aanwijzing kunnen worden verbonden en de termijn waarvoor een aanwijzing kan worden verleend of geschorst.

Artikel 1.38. Meldplicht van (bijna-)ongevallen

Indien een certificaathouder bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden constateert dat een gasverbrandingsinstallatie een hogere concentratie koolmonoxide produceert dan een bij ministeriële regeling vastgestelde concentratie en dat deze vrijkomt in een ruimte waar zich personen in kunnen bevinden, meldt hij dit terstond aan de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling.

Artikel 1.39. Informatieverstrekking

1.

De certificerende instelling informeert Onze Minister onverwijld over zijn door de rechtbank uitgesproken faillissement of surseance van betaling.

2.

De certificerende instelling verstrekt gegevens met betrekking tot certificaathouders aan Onze Minister ten behoeve van het register, bedoeld in artikel 1.40.

3.

De certificerende instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taken benodigde inlichtingen.

4.

De certificerende instelling zendt Onze Minister jaarlijks een verslag van de uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltref-fendheid van die werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar en meldingen als bedoeld in artikel 1.38. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit verslag.

5.

De nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie meldt aan Onze Minister de intrekking of schorsing van een accreditatie van een certifice-rende instelling.

6.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitwisseling van informatie tussen certificerende instellingen onderling en met Onze Minister.

Artikel 1.40. Openbaar register

1.

Onze Minister draagt zorg voor een openbaar register van aange-wezen certificerende instellingen, certificatieschema’s en de door de certificerende instelling verstrekte gegevens over certificaathouders.

2.

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die in het register worden opgenomen.

Artikel 1.41. Beeldmerk

1.

Certificaathouders voeren een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgesteld beeldmerk.

2.

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het gebruik van het beeldmerk.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties