3.
Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid:
-
a.
een breedte van ten minste 4,5 meter;
-
b.
een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
-
c.
een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
-
d.
een doeltreffende afwatering.