Afdeling 2.3 Voorschriften omtrent de concentratie van asbestvezels
Artikel 2.5
Dit artikel bevat in het eerst lid de grenswaarde voor de toelaatbare concentratie asbest in nieuwe te bouwen bouwwerken, die gelijk is gesteld aan de streefwaarde (SW).
Bij brief van 13 oktober 1993, heeft de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal medegedeeld dat hij voornemens is voorschriften te geven waarin de voor het binnenmilieu toelaatbare concentratie van asbestvezels wordt geregeld. Deze voorschriften zijn noodzakelijk omdat weliswaar op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit beroepsmatige verwerking van asbesthoudende materialen en bouwdelen in bouwwerken niet meer is toegestaan, maar het de burger niet is verboden asbest te verwerken.
Het voorschrift is afkomstig uit de thans vervallen Regeling Bouwbesluit materialen 1998 en dient de toepassing van asbestbevattende materialen in bouwwerken door particulieren onmogelijk te maken. Gemeenten kunnen op grond van hoofdstuk III van de Woningwet eigenaren van gebouwen aanschrijven tot het treffen van voorzieningen. Dit kan dus ook gelden voor gebouwen waarin zich zogenoemd niet-hechtgebonden asbestbevattende bouwmaterialen bevinden die niet of niet goed zijn afgeschermd, met als gevolg een gezondheidsrisico. Deze voorzieningen kunnen dan bestaan uit verwijdering of afscherming van het niet-hechtgebonden asbestbevattend materiaal. Bij wijze van uitzondering geeft het voorschrift een concreet niveau van eisen terwijl er niet naar een bepalingsmethode wordt verwezen. Reden hiervoor is dat een in een NEN vastgelegde bepalingsmethode vooralsnog ontbreekt. Een geschikte bepalingsmethode is ondermeer te vinden in het TNO Bouw rapport 96-BKR-R0637.
In de loop van 2003 is het Productenbesluit asbest in werking getreden, op grond waarvan onder meer een algemeen verbod, ook voor particulieren, op toepassing en hergebruik van asbest is ingesteld. Desondanks is het nieuwbouwvoorschrift gehandhaafd om een titel te hebben binnen de bouwregelgeving om in het geval in strijd met de nieuwbouweisen asbest wordt toegepast, te kunnen optreden.
In artikel 3.109b van het Bouwbesluit 2003 is na inwerkingtreding van Stb. 2005, per 1 september 2005 voor bestaande bouw, overeenkomstig artikel 3.107 voor nieuwbouw, de mogelijkheid opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2003 nadere voorschriften te stellen omtrent het in een bouwwerk aanwezig zijn van materialen waaruit giftige of hinderlijke stoffen vrijkomen.
Op grond hiervan is in het tweede lid van artikel 2.5 een voorschrift voor de concentratie van asbest in de ruimte in een bestaand bouwwerk opgenomen. Voor de meting van de asbestconcentratie bij bestaande bouw is evenals bij nieuwbouw uitgegaan van het gestelde in de milieukwaliteitsdoelstellingen voor asbest (Kamerstukken II 1990/1991, 21 137, nr. 86). De grenswaarde voor de bestaande bouw is gebaseerd op een advies van de Gezondheidsraad in 1988, waarbij is gekozen voor een maximaal toelaatbaar risico (MTR). Dit advies gaat uit van een maximaal toelaatbaar risiconiveau van 100.000 vezelequivalenten per m³ per jaar (jaargemiddelde).
Indien een gemeente bij een bestaand bouwwerk wegens een te hoge concentratie van asbestvezels wil aanschrijven dan kan deze zonodig tot maximaal het nieuwbouwniveau aanschrijven- mits daartoe voldoende motivering bestaat ('noodzakelijkheidbeginsel'). Het nieuwbouwniveau gaat uit van een verwaarloosbaar risico (VR) van 1.000 vezelequivalenten per m³ per jaar.
Hoewel NEN 2991 met daarin een bepalingsmethode voor asbestdeeltjes beschikbaar is, is er toch voor gekozen deze norm niet in juridische zin aan te wijzen.
De in NEN 2991 opgenomen bepalingsmethode maakt, evenals de tot nu toe aanbevolen bepalingsmethode, uit het TNO-Bouw rapport 96-BKR-R0637, onvoldoende onderscheid in de oorsprong van de gemeten concentratie asbestvezels. Een dergelijk onderscheid in de oorsprong van de asbestvezels is wel noodzakelijk omdat het Bouwbesluit 2003 zich uitsluitend richt op constructiedelen en niet op asbest afkomstig uit andere bronnen, zoals die van installatieonderdelen. Dit laat onverlet dat er in de praktijk voor de bepaling van de feitelijke asbestconcentratie in een ruimte wel gebruik kan worden gemaakt van de genoemde norm (of van het TNO-rapport).
Overigens kan bij een te hoge concentratie aan asbestvezels, die niet afkomstig is van constructie-onderdelen van het bouwwerk, maar bijvoorbeeld van losliggende verouderde vloerbedekking, niet op grond van het Bouwbesluit 2003 worden aangeschreven maar 'uit anderen hoofde' (gezondheid).
Het voornemen bestaat om in het kader van het in ontwikkeling zijnde Gebruiksbesluit een vergelijkbaar voorschrift voor een maximaal toelaatbare hoeveelheid asbestvezels in een ruimte op te nemen, waarin dan wel rechtstreeks kan worden verwezen naar NEN 2991.