§ 2.5.1. Nieuwbouw
Artikel 2.32. Aansturingsartikel
1.
Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in artikel 2.27 overbrugt, kan veilig worden gebruikt.
2.
Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.32 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 2.33. Afmetingen trap
1.
Een trap als bedoeld in artikel 2.27, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.33.
afmetingen van een trap |
|||
---|---|---|---|
reguliere trap |
trap uitsluitend voor ontvluchten |
||
woonfunctie |
andere gebruiksfunctie |
alle gebruiksfuncties |
|
Minimum breedte van de trap |
0,8 m |
0,8 m |
0,8 m |
Minimum vrije hoogte boven de trap |
2,3 m |
2,1 m |
2,1 m |
Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede |
0,22 m |
0,185 m |
0,185 m |
Maximum hoogte van een optrede |
0,188 m |
0,21 m |
0,21 m |
Minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak |
0,05 m |
0,05 m |
0,05 m |
Minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak |
0,23 m |
0,23 m |
0,23 m |
Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap |
0,3 m |
0,3 m |
0,3 m |
2.
Een trap overbrugt een hoogteverschil van niet meer dan 4 meter.
Artikel 2.33a. markering trap
Een trap als bedoeld in artikel 2.27, is op de bovenste en onderste trederand over de volle breedte voorzien van een markering van ten minste 50 mm met een hoog contrast. De overige treden zijn aan beide zijkanten voorzien van markeringen van ten minste 50 mm met een hoog contrast.
Artikel 2.34. Trapbordes
Een trap als bedoeld in artikel 2.27, sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 m x 0,8 m.
Artikel 2.35. Leuning
1.
Een trap als bedoeld in artikel 2.27 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 m en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 m en ten hoogste 1 m.
2.
Een trap als bedoeld in het eerste lid heeft aan beide zijkanten een leuning die aan het begin en aan het einde van de trap ten minste 30 cm horizontaal doorloopt.
Artikel 2.36. Regenwerend
Een gemeenschappelijke verkeersruimte met een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1,5 m, is ter plaatse van die trap, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend. Dit geldt niet voor een trap die uitsluitend bestemd is om het bouwwerk te ontvluchten.
Artikel 2.37. Verbouw
Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 2.33 tot en met 2.36 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.