Artikel 2.33 Afmetingen trap
In het eerste lid wordt voor minimale eisen aan de afmetingen van een voorgeschreven trap (een trap als bedoeld in artikel 2.27) verwezen naar tabel 2.33. In deze tabel wordt onderscheid gemaakt tussen de reguliere trap en de trap uitsluitend voor ontvluchten. De eisen aan een reguliere trap zijn onderverdeeld in eisen voor de woonfunctie en eisen voor andere gebruiksfuncties. Een trap voor een utiliteitsfunctie mag steiler zijn dan een trap voor een woonfunctie. Uit de verwijzing naar artikel 2.27 volgt dat deze eisen niet van toepassing zijn op een trap naar niet voor personen bestemde vloeren zoals vloeren van bijvoorbeeld een technische ruimte, een kruipruimte, een bergzolder, een vliering of een lichte industriefunctie. In een lichte industriefunctie zijn per definitie geen verblijfsgebied of -ruimte en daarmee ook geen voor personen bestemde vloeren. Omdat de woonwagen zich steeds meer ontwikkeld naar een reguliere woning en ook meer dan een bouwlaag kan omvatten is het voorschrift ook aangestuurd voor de woonwagen. De eisen aan de doorstroomcapaciteit van een trap (artikel 2.108) kunnen invloed hebben op de minimale breedte van de trap. De optrede van een trap bij de woonfunctie mag voortaan ten hoogste 0,188 m in plaats van ten hoogste 0,185 m zijn. Er is gebleken dat met dit geringe verschil van 3 mm per trede, het aantal treden per trap beter uitkomt bij een hoogteverschil van 3 m tussen de vloeren.
Uit het tweede lid volgt dat een enkele trap geen hoogteverschil van meer dan 4 m mag overbruggen. Bij een groter hoogteverschil zal een tussenbordes moeten worden geplaatst dat aan de afmetingseisen van artikel 2.34 voldoet.