Bouwbesluit Online 2012


Bijlage VIII (nieuw bij Stcrt. 2020, 62676 per 01.04.2021)

Onderdeel a. Meetgrootheid en meetduur Gemeten wordt het equivalent A gewogen immissieniveau Li voor bedrijfstoestand i, over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Met equivalent wordt bedoeld een energetisch gemiddelde over deze meetperiode. Dit is afwijkend van de HMRI, waarbij gewerkt wordt met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, die het gemiddelde geluiddrukniveau weergeeft over een hele dag, avond of nacht op basis van een zogeheten representatieve bedrijfssituatie. In plaats daarvan is hier conform de overige geluidseisen in het Bouwbesluit gekozen voor het A-gewogen equivalente immissieniveau Li over een meetperiode van minimaal 1 minuut. Het werken met een karakteristieke A-gewogen geluidniveau (Ll,A,k), zoals bij de andere geluidseisen in het Bouwbesluit, wordt hier niet gedaan, omdat er sprake is van het meten van een geluidsniveau buiten een woning en niet in een ruimte van een woning. De HMRI geeft aanwijzingen hoe moet worden omgegaan met stoorgeluid en de meetnauwkeurigheid. De bedrijfstoestanden waarbij wordt gemeten staan genoemd in onderdeel b van bijlage VIII. De meetwaarde wordt vervolgens gecorrigeerd zoals beschreven in onderdelen c, d of f van bijlage VIII. De gecorrigeerde meetwaarden moeten voldoen aan de eis (40 dB) in het Bouwbesluit 2012.

Onderdeel b. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten Het geluidsniveau wordt gemeten bij de maximale geluidemissie van de installatie die kan optreden. Installaties kunnen worden onderscheiden in installaties met een vast toerental, die bij warmte/ koudevraag aan gaan en bij wegvallen van de warmtevraag uit gaan, en modulerende machines. Deze laatste hebben een variabel toerental van compressor en/of ventilator, en zijn veelal voorzien van een stille instelling (silent mode) die ingezet wordt om het geluid in de avond- en nachtperiode te beperken. Bij installaties met een vast toerental zal de geluidemissie constant zijn: de installaties staan aan of niet. Bij modulerende installaties hangt het af van het merk en type hoe de situatie met maximale geluidemissie zo goed mogelijk kan worden benaderd, teneinde deze te kunnen toetsen. Indien op de installatie de toerentallen via het bedieningspaneel handmatig kunnen worden ingesteld, dan dienen de toerentallen ingesteld te worden op die maximale waarden. Dit moet dan gedaan worden voor de toerentallen die horen bij de maximale toepassing van de installatie in de dagperiode, en in de avond- en nachtperiode, binnen de geprogrammeerde instellingen. Daarbij dient men er uiteraard voor te zorgen dat de geproduceerde warmte of koude kan worden afgegeven aan het aangesloten systeem zonder de installatie te beschadigen. Dit kan voor warmteproductie bijvoorbeeld gerealiseerd worden door - indien aanwezig - de warmwatervoorraad leeg te laten lopen, of door de woning de avond van tevoren op een lagere temperatuur in te stellen. Bij deze handmatige instelling zal de installatie zodanig geactiveerd moeten worden dat deze tijdens meting een maximale geluide- missie zal geven. Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is, wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden. Deze omstandigheden zijn zo gekozen dat de installatie wordt geactiveerd tot het maximale toerental en aannemelijk is dat een maximaal geluidsniveau optreedt. Bij een installatie die voor verschillende gebruikstoestanden wordt gebruikt (bijvoor- beeld warm tapwater en verwarmen) moet worden gemeten bij de gebruikstoestand waarbij het hoogste geluidsniveau optreedt. Hierbij moet dan ook rekening worden gehouden met een mogelijk afzonderlijke instelling voor de dag- en de avond- en nachtperiode. Er moet worden gemeten bij bepaalde buitentemperaturen, waarbij gewerkt wordt met onder- of bovengrenzen van de buitentemperatuur. Deze grenzen zijn zo gekozen dat het aannemelijk is dat in combinatie met de uit te voeren actie er geen hoger geluidsniveau optreedt bij een hogere respectievelijk lagere buitentemperatuur.

De in de tabel 1 genoemde wachtperiode van 15 minuten is nodig, omdat de betreffende installaties er op gebouwd zijn om rustig te reageren op veranderingen van de instelling. Het duurt daarom 10 tot 15 minuten voordat de effecten van de gewijzigde instelling merkbaar zijn aan de installatie. Bij een hybride installatie zal bij een buitentemperatuur lager dan 5°C de warmtelevering van de buiteninstallatie worden overgenomen door de binnen opgestelde verwarmingsinstallatie (gas of elektrisch). Dit wordt bij de hybride installatie geregeld met de zogenaamde T-bivalent instelling. Bij het meten moet dan de hybride functie (gas of elektrisch) worden uitgeschakeld.

Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien. Ontdooien (‘de-icen’) gebeurt bij installaties als op de verdamper te veel rijp is aangevroren. Het ontdooien treedt op bij een buitentemperatuur tussen circa 2 en 5°C en hoge luchtvochtigheid. Bij installaties die voor dit ontdooien gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, is het geluid tijdens het ontdooien lager dan tijdens normaal bedrijf. Bij de meeste installaties is dit het geval. Voor installaties die op een andere wijze ontdooien, kunnen mogelijk hogere geluidniveaus optreden en moet ook bij deze bedrijfssituatie worden gemeten.De geluidmetingsmetingen moeten dus worden uitgevoerd bij maximale bedrijfstoestanden uitgaande van het beoogde gebruik van de installatie in de praktijk. Uit de zorgplicht in artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat men de installatie ook daadwerkelijk moet gebruiken zoals beoogt bij het plaatsen. Een stille instelling voor de avond/nacht mag men niet onklaar maken. Ook volgt uit de zorgplicht dat men adequaat onderhoud aan de installatie moet uitvoeren.

Onderdeel c. Correctie dagperiode De eis van 40 dB in het Bouwbesluit 2012 is afgestemd op de avondsituatie. Indien de installatie is voorzien van een zogenoemde ‘silent mode’ wordt hiermee rekening gehouden door van de meetwaarde (in de niet-silent mode overdag) 5 dB af te trekken. Toepassing van deze reductie van 5 dB sluit aan op de milieuregelgeving, die overdag 5 dB meer geluid toestaat dan in de avond. Deze reductie maakt voorzetting van de bestaande praktijk mogelijk waarbij veel installaties werken met een stille instelling. Bij een installatie met een silent mode wordt dan twee keer gemeten: een keer als de silent mode is ingesteld en een keer zonder. De niet-silent mode is hierbij alleen ingesteld in de dagperiode van 7.00 tot 19.00 uur.

Onderdeel d. Correctie tonaalgeluid Tonaal geluid bevat één of meer zuivere tonen, wat bijvoorbeeld klinkt als fluiten, piepen, gieren, janken of brommen. Dit heeft extra hinder tot gevolg. Daarom wordt bij tonaalgeluid een correctie toegepast. De bepalingsmethode voor de tonaliteit is de NEN-ISO 1996-2:2017. Deze norm is de meest actuele norm om de tonaliteit te meten. Om invoeringsproblemen te voorkomen van de nieuwe geluidseisen is er voor gekozen dat de tonaliteit vooralsnog ook mag worden bepaald met de DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel), samen met de in onderdeel d genoemde bepaling van tonaliteitscorrectie. Deze methode geldt in Duitsland voor de bepaling van de tonaliteit. Op die wijze kunnen leveranciers gebruik maken van de informatie die zij al hebben over de tonaliteit van hun installaties. Deze informatie is bijvoorbeeld vastgelegd op www.waermepumpe.de/schallrechner. Na 2024 is alleen de ISO-methode nog toegestaan. Indien beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.

Onderdeel e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens (artikel 3.8, tweede lid van het besluit) Er moet worden gemeten op de perceelgrens. De perceelgrens is ruimtelijk gezien een plat vlak. De plaats waar gemeten moet worden heeft een verticale positie (hoogte) en een horizontale positie in dit vlak. Hierna wordt steeds aangegeven hoe deze plaats moet worden bepaald. De betreffende geluidseisen in het Bouwbesluit 2012 zijn alleen van toepassing op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie. Er hoeft dus niet te worden gemeten op de perceelgrens met openbaar terrein of gebied zoals een parkeerplaats of een brandgang. De perceelgrens bij woonfuncties is in het algemeen de in het kadaster vastgelegde grens tussen percelen.

De installatie staat op het maaiveld

De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven het maaiveld. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan op welke horizontale positie het hoogste geluidsniveau is te verwachten en op deze positie wordt gemeten. Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het zogenaamde invallende geluid. Dit is het geluid zoals het vanuit het perceel waarop de installatie staat optreedt ter plaatse van de perceelgrens. Dit geluid is direct afkomstig van de geluidbron (de installatie) en mogelijk versterkt door reflectie van het geluid door op dit perceel gelegen gebouwdelen. Reflectie door gebouwdelen op het naastgelegen perceel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Als sprake is van een gemeenschappelijke geheel gesloten erfafscheiding met een massa van ten minste 10 kg/m2 (bijvoorbeeld halfsteens metselwerk) die ten minste 1,8 m hoog is, wordt 0,5 meter boven deze erfafscheiding gemeten. De meetwaarde wordt daarbij met -5 dB gecorrigeerd. Met gemeenschappelijk wordt, conform artikel 1.4 van het Bouwbesluit 2012, bedoeld dat de erfafscheiding ten dienste staat van beide percelen. Uit de systematiek van het Bouwbesluit 2012 volgt dat men in de gebruiksfase een eenmaal gerealiseerde situatie niet actief mag verslechteren. Dit betekent dat men deze erfafscheiding in stand moet houden bij het gebruik van de installatie.De correctie van -5 dB is mogelijk omdat de zware erfafscheiding een goede akoestische afscherming geeft voor het geluid van de direct achter de erfafscheiding geplaatste installatie. Deze correctie geldt echter alleen als de geluidbescherming van de tuin op het naastgelegen perceel bepalend is. Voor toepassing van de correctie moet daarom worden nagegaan of op het naastgelegen perceel nergens anders een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB. Of dit mogelijk is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid kunnen nagaan. Bij twijfel zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen meten. Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke woning wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend), moet dit worden nagegaan voor de posities ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk. Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd. Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte van de perceelgrens de dichtstbijzijnde gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan moet dan worden op hier de geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden. Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net als de bij het geluidsniveau op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.

Indien op de perceelgrens een erfafscheiding aanwezig is lichter dan 10 kg/m2 of dichte beplanting, dan moet op basis van akoestische deskundigheid besloten worden waar te meten en hoe de meetwaarden te corrigeren.

De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel De verticale positie (hoogte) waar gemeten wordt op de perceelgrens is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie. Op basis van akoestische deskundigheid wordt nagegaan op welke horizontale positie het hoogste geluidsniveau te verwachten is en op deze positie moet worden gemeten. Dit zal veelal op de kortste afstand van de installatie zijn. Hierbij wordt weer uitgegaan van het invallende geluid.

De in het Bouwbesluit 2012 gestelde eis op de perceelgrens is in beginsel onafhankelijk van wat er daadwerkelijk op het aangrenzend perceel is of wordt gebouwd. De gekozen hoogte van 1,5 meter boven de onderkant van de installatie is in lijn hiermee. Deze meethoogte zorgt voor geluidsbescherming ongeacht de daadwerkelijk plaats van de buitenruimte of de te openen ramen of deuren op het andere perceel. Het kan echter zo zijn dat op deze hoogte op het naastgelegen perceel geen sprake is of zal zijn van personen die beschermd moeten worden tegen het geluid van de installatie. Dit kan er toe leiden dat akoestisch relatief gunstige plaatsing van installaties op bijvoorbeeld daken niet positief wordt gewaardeerd. Men mag daarom als alternatief meten op de perceelgrens op een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld als sprake is van een bestaande woning op het naastgelegen perceel of als men weet wat er voor een woning op het naastgelegen perceel wordt of kan worden gebouwd. Het is dan wel nodig dat men nagaat dat op het naastgelegen perceel ook geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden. Of dit mogelijk is zal men veelal op basis van akoestische deskundigheid kunnen nagaan. Bij twijfel zou men ook hiervoor op het naastgelegen perceel kunnen meten.

Bij een bestaande woning op het naastgelegen perceel, of als bekend is welke woning wordt gebouwd op het naastgelegen perceel (bijvoorbeeld als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bij rijtjeshuizen), moet het geluidsniveau worden nagegaan voor alle plaatsen op 1,5 m boven het maaiveld en de posities ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden. Als op het naastgelegen perceel nog geen andere woning is gebouwd of gepland, dan is een soortgelijke aanpak mogelijk. Veelal zijn namelijk in bestemmingsplannen de maximale bouwblokken en -hoogten vastgelegd. Dit speelt vooral bij kavelbouw. Uitgaande hiervan kan worden bepaald waar ten opzichte van de perceelgrens de dichtstbijzijnde gevels en daken mogelijk zijn en nagegaan moet dan worden of hier geen hoger geluidsniveau dan 40 dB kan optreden.

Dit voorwaardelijke geluidsniveau van 40 dB moet men dan net als de bij het geluidsniveau op de perceelgrens corrigeren met genoemde correcties.

Onderdeel f. Plaats waar gemeten wordt bij een te openen raam of deur (artikel 3.9, derde lid van het besluit). Deze bepaling heeft betrekking op appartementengebouwen, waarbij de woningen (appartementen). gelegen zijn op één perceel. In het Bouwbesluit 2012 is de eis hiervoor gesteld bij een te openen raam of deur van een aangrenzende woning (appartement). Er wordt daarbij gemeten bij het raam of de deur van deze woning waar het hoogste geluidsniveau te verwachten is. Bij het raam of de deur wordt op twee plaatsen gemeten op de verticale middellijn van het raam of de deur: één plaats op een hoogte van een kwart en één plaats op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een afstand van maximaal 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch gemiddeld en dan gecorrigeerd met -5 dB vanwege de reflectie tegen de achterliggende constructie. Hierbij is uitgegaan van een reflectiefactor van 0,8. Deze correctie mag niet worden toegepast als sprake is van een buitenruimte (balkon) voor de deur of het raam. Als men gebruik maakt van deze buitenruimte zal men namelijk wel het hogere gereflecteerde geluid ervaren en daarom ligt reductie niet in de rede.Veelal zal sprake zijn van meerdere aangrenzende woningen. De eis in het Bouwbesluit 2012 geldt dan voor elke woning afzonderlijk. De metingen kan echter worden beperkt tot de woning waarbij een hoogste geluidsniveau is te verwachten op een te openen raam of deur.

De Minister voor Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties