Artikel 6.20. Brandmeldinstallatie
gebruiksfunctie
|
leden van toepassing
|
||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
artikel
|
|||||||||||
lid
|
|||||||||||
1
|
Woonfunctie
|
||||||||||
a
|
voor zorg
|
–
|
–
|
||||||||
b
|
voor kamergewijze verhuur
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
c
|
andere woonfunctie
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
2
|
Bijeenkomstfunctie
|
||||||||||
a
|
voor het aanschouwen van sport
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
||
b
|
voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar
|
–
|
|||||||||
c
|
andere bijeenkomstfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||
3
|
Celfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
4
|
Gezondheidszorgfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
5
|
Industriefunctie
|
||||||||||
a
|
lichte industriefunctie
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
b
|
andere industriefunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||
6
|
Kantoorfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
7
|
Logiesfunctie
|
||||||||||
a
|
in een logiesgebouw
|
–
|
–
|
||||||||
b
|
andere logiesfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
8
|
Onderwijsfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
9
|
Sportfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
10
|
Winkelfunctie
|
–
|
–
|
||||||||
11
|
Overige gebruiksfunctie
|
||||||||||
a
|
voor het stallen van motorvoertuigen
|
–
|
–
|
–
|
|||||||
b
|
voor het personenvervoer
|
–
|
–
|
–
|
|||||||
c
|
andere overige gebruiksfunctie
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
12
|
Bouwwerk geen gebouw zijnde
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
1.
Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien:
-
a.
de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde;
-
b.
de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlageaangegeven grenswaarde, of
-
c.
deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.
2.
Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.
3.
Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.
4.
Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.
5.
Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:
-
a.
de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;
-
b.
de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of
-
c.
het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
6.
In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.
7.
Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.
8.
Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
9.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.