Afdeling 6.6. Vluchten bij brand, nieuwbouw en bestaande bouw
Artikel 6.22. Aansturingsartikel
1.
Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat het ontvluchten goed kan verlopen.
2.
Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.22 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 6.23. Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
1.
Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie.
3.
Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2.
4.
Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.
5.
Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2.
6.
Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan.
Artikel 6.24. Vluchtrouteaanduidingen
1.
Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet bij een te bouwen bouwwerk aan NEN 3011 of bij een bestaand bouwwerk aan NEN 6088, en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.
2.
Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 m boven de vloer aangebracht en de afstand tussen twee vluchtrouteaanduidingen is niet meer dan 25 meter, gemeten langs de tunnelwand.
3.
Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats.
4.
Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.
5.
Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing.
6.
Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in afdeling 2.12 is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024.
7.
Bij een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het tweede lid is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, indien die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang als bedoeld in het zesde lid.
Artikel 6.25. Deuren in vluchtroutes
gebruiksfunctie
|
leden van toepassing
|
||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
artikel
|
|||||||||||||
lid
|
|||||||||||||
1
|
Woonfunctie
|
||||||||||||
a
|
voor zorg met een g.o. > 500 m2
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
||||||
b
|
andere woonfunctie voor zorg
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|||||
c
|
voor kamergewijze verhuur
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|||||
d
|
andere woonfunctie
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
||||
2
|
Bijeenkomstfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
3
|
Celfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
4
|
Gezondheidszorgfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
5
|
Industriefunctie
|
||||||||||||
a
|
lichte industriefunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
b
|
andere industriefunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
6
|
Kantoorfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
7
|
Logiesfunctie
|
||||||||||||
a
|
in een logiesgebouw
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
b
|
andere logiesfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
8
|
Onderwijsfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
9
|
Sportfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
10
|
Winkelfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
11
|
Overige gebruiksfunctie
|
||||||||||||
a
|
voor het stallen van motorvoertuigen
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
b
|
voor het personenvervoer
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
c
|
andere overige gebruiksfunctie
|
–
|
–
|
–
|
|||||||||
12
|
Bouwwerk geen gebouw zijnde
|
||||||||||||
a
|
wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|||||
b
|
ander bouwwerk geen gebouw zijnde
|
–
|
–
|
–
|
–
|
1.
Een deur op een gemeenschappelijke vluchtroute die toegang geeft tot een trappenhuis van een te bouwen woongebouw draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
2.
Een deur op een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend:
-
a.
door een lichte druk tegen de deur, of
-
b.
met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of aan NEN-EN 1125.
3.
Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen.
4.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
5.
Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
6.
Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door:
-
a.
een lichte druk tegen de deur, of
-
b.
een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125.
7.
Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend.
8.
Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren.
9.
Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn.
10.
Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.
11.
Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van het derde lid.
Artikel 6.26. Zelfsluitende deuren
1.
Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag, weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, is zelfsluitend.
2.
Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang in een bestaand woongebouw.
3.
Het eerste lid geldt niet voor een deur van een cel.
4.
Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gezamenlijke doorgang.
5.
Een toegangsdeur van een woonfunctie is alleen zelfsluitend bij brand in de woonfunctie of het woongebouw waarin de woonfunctie is gelegen.
6.
Het eerste en vijfde lid zijn ook van toepassing bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk of wijziging van de gebruiksfunctie van een bouwwerk of een gedeelte daarvan naar een woonfunctie.