Afdeling 8.1 Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden
Algemeen
Deze afdeling heeft betrekking op het voorkomen van onveilige situaties of hinder tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden.
Artikel 8.1Aansturingartikel
De functionele eis van het eerste lid, de uitvoering van bouw en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen, maakt duidelijk dat onder omstandigheden onveilige situaties of hinder niet volledig voorkomen kunnen worden. Het tweede lid bepaalt dat aan de functionele eis van het eerste lid wordt voldaan door toepassing van de voorschriften van deze afdeling.
In het tweede lid van artikel 8.1 vervalt ‘en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften’ [Stb. 2011, 676]. Dit onderdeel van het aansturingsartikel van afdeling 8.1 is overbodig nu de delegatiegrondslag in het derde lid van artikel 8.5 vervalt. De in het derde lid geboden mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere voorschriften te stellen over de bepalingsmethode in het eerste lid is overbodig omdat de in het eerste lid van artikel 8.5 opgenomen prestatie-eis geen aanvulling behoeft.
Artikel 8.2Veiligheid in de omgeving
Om onveilige situaties tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden te voorkomen moeten maatregelen worden getroffen om letsel van personen, of beschadiging dan wel belemmering van wegen, werken of roerende zaken die zich in de omgeving van het bouw- of sloopterrein bevinden, te voorkomen. Bij het voorkomen van letsel gaat het zowel om het voorkomen van letsel van personen op een belendende percelen als om letsel van personen die zich onbevoegd op de bouwplaats bevinden. De veiligheid van het op de bouwplaats werkzame personeel valt onder de Arbeidsomstandighedenwet. De manier waarop in de praktijk invulling wordt gegeven aan dit artikel zal afhankelijk zijn van de locatie en de aanwezigheid van bebouwing en mensen in de omgeving daarvan. Dit biedt de benodigde ruimte voor maatwerk en legt de eerste verantwoordelijkheid neer bij diegene die de werkzaamheden uitvoert.
Bij Stb. 2020, 189 is artikel 8.2 gewijzigd. De oorspronkelijke tekst van artikel 8.2 (Veiligheid in de omgeving) is in het nieuwe eerste lid geplaatst. In het nieuwe tweede lid van artikel 8.2 is een nieuw voorschrift opgenomen dat regelt dat bij bouw- en sloopplaatsen van een te bouwen respectievelijke te slopen gebouw1 een veiligheidsafstand wordt vrijgehouden bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke Richtlijn Bouw- en sloopveiligheid.De Landelijke Richtlijn Bouw- en sloopveiligheid is opgesteld door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland2. De bepalingsmethode voor de veiligheidsafstanden in de richtlijn is gebaseerd op het adviesrapport “Het effect van vallende voorwerpen uit hijskranen en het veiligheidsniveau voor de omgeving van bouw- en sloopprojecten”.3 De veiligheidsafstand is in de richtlijn samengesteld uit een bouwveiligheidszone, de hijszone en het hijsgebied. De bouwveiligheidszone is afhankelijk van de hoogte van het te bouwen of slopen gebouw. De hijszone en het hijsgebied is afhankelijk van de plaats van en het gebruik van de hijskraan. In plaats van de veiligheidsafstand kan ook gewerkt worden met een gelijkwaardige oplossing ter beoordeling van bevoegd gezag (zie aangepast artikel 1.3) Het tweede lid is alleen van toepassing op gebouwen. De veiligheidsafstanden in de Richtlijn Bouw- en sloopveiligheid zijn vooral toegesneden op gebouwen en niet goed bruikbaar voor bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bruggen en viaducten. Ter voorkoming van uitvoeringsproblemen is de in het nieuwe tweede lid voorgeschreven veiligheidsafstand daarom beperkt tot gebouwen. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is in het algemeen een maatwerk veiligheidsaanpak nodig. Voor het afdwingen van deze maatwerk aanpak door bevoegd gezag geven de huidige voorschriften in hoofdstuk 8 al voldoende mogelijkheden. De artikelen 8.1, 8.2, eerste lid, en 8.3 tot en met 8.7 zijn namelijk onverkort van toepassing op een bouwwerk geen gebouw zijnde. Op grond van deze bepalingen dienen maatregelen te worden genomen om onveilige situaties of nadelige hinder voor de omgeving van bouw- en sloopwerkzaamheden te voorkomen. Dit geldt dan ook voor aan te houden veiligheidsafstanden. Op grond van 8.7 moeten deze veiligheidsmaatregelen op aanwijzen van het bevoegd gezag in een veiligheidsplan vastgelegd.
Opmerking BRIS1 Dit had bouwwerk moeten zijn
2 Te vinden op: https://www.bwtinfo.nl/dossiers/richtlijn-bouw-en-sloopveiligheid
3 Het rapport is opgesteld door Aboma en Wabo advies en te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/03/15/rapport-effect-vallende-voorwerpen-uit-hijskranen-en-veiligheidsniveau-omgeving-bouw-en-sloopprojecten
Artikel 8.3Geluidhinder
In het eerste lid van artikel 8.3 is bepaald dat bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden zowel op werkdagen als op zaterdag tussen 7:00 en 19:00 uur mogen worden uitgevoerd. Dit is een verschil met het oude eerste lid van artikel 8.4, waar de mogelijkheid om bouw- of sloopwerkzaamheden uit te voeren afhankelijk was van de hoogte van het geluids-niveau. Met als gevolg dat bouw- en sloopwerkzaamheden die geluid tot 60 dB(A) produceren altijd konden worden uitgevoerd. Ook was niet duidelijk dat de voorschriften alleen van toepassing waren voor bedrijfs-matige bouw- en sloopwerkzaamheden en niet voor de doe-het-zelver. Met het nieuwe eerste lid van artikel 8.3 zijn beide genoemde punten gecorrigeerd. Bovendien was het zonder ontheffing niet mogelijk op zaterdag te werken. Dit is nu ook gewijzigd. Omdat voortaan ook op zaterdag mag worden gewerkt zonder ontheffing wordt er meer ruimte (tijd) geboden aan de sloop- en bouwbranche voor het uitvoeren van hun werkzaamheden. In de tabel van het tweede lid is het maximale geluidsniveau aange-geven, gerekend met een maximale blootstellingsduur in dagen dat de in de tabel opgenomen dagwaarde is bereikt. De definitie van het begrip dagwaarde maakt duidelijk dat het geluid dat geproduceerd mag worden door bouw- of sloopwerkzaamheden moet worden gemeten op de gevel van geluidsgevoelige objecten. Dit is conform de Circulaire Bouwlawaai 2012. Geluid dat in bijvoorbeeld een woning wordt geproduceerd moet voor de toepassing van artikel 8.3 dus worden gemeten op de gevel van de buren en niet bij de woningscheidende wand tussen de woning waar geluid wordt geproduceerd en de buurwoning. Ook volgt duidelijk uit de tabel dat geluid van meer dan 80 dB(A) niet is toegestaan. Op grond van het derde lid kan het bevoegd gezag ontheffing verlenen van de eerste twee leden. Hierbij is duidelijk aangegeven dat onder alle omstandigheden gebruik moet worden gemaakt van de best beschikbare stille technieken. Overeenkomstig artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht houdt het bevoegd gezag bij de bepaling van de best beschikbare technieken rekening met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen en met het zogenoemde voorzorg- en preventiebeginsel. Het vierde lid is vergelijkbaar met het oude derde lid. Als het bevoegd gezag met betrekking tot het uitvoeren van de bouw- of sloopwerkzaamheden beleidsregels als bedoeld in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft vastgesteld dan is er in afwijking van het derde lid geen ontheffing nodig als de werkzaamheden aan die regels voldoen en er tijdig gemeld is. In dergelijke beleidsregels kan zowel worden afgeweken van de tijden waarop gewerkt mag worden, van de dagwaarden als van de maximale blootstellingsduur. Er wordt op gewezen dat het gemeenten vrij staat in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voorschriften op te nemen voor het niet-bedrijfsmatig bouwen en slopen.
Artikel 8.4Trillingshinder
Naast de geluidhinder als bedoeld in artikel 8.4 kan er ook sprake zijn van trillingshinder. Het gaat er bij het voorkomen van trillingshindervooral om dat continue trillingen niet voelbaar mogen zijn. Dergelijke continue trillingen worden doorgaans veroorzaakt door stationaire installaties zoals compressoren. Bij niet continue trillingshinder valt bijvoorbeeld te denken aan het aan- en afrijden van vrachtwagens voor het bevoorraden van het bouwterrein en het afvoeren van sloopafval van het sloopterrein. Niet alle bouw- en sloopwerkzaamheden zullen trillingshinder veroorzaken.
Op grond van het eerste lid mogen met bouw- of sloopwerkzaamheden samenhangende trillingen in de aldaar genoemde ruimten niet uitgaan boven de grenswaarden van tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B, Hinder voor personen in gebouwen 2006, zoals gepubliceerd door de Stichting Bouwresearch Rotterdam. Naar verwachting zullen trillingsmetingen slechts sporadisch noodzakelijk zijn omdat de in tabel 4 opgenomen trillingsnormen niet snel overschreden zullen worden. De trillingnormen gelden alleen in de zogenoemde geluidsgevoelige ruimten en in verblijfsruimten (zie artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1, onderdeel e, van het Besluit geluidshinder). Om te kunnen bepalen wat de trillingsterkte in een gebouw of ruimte is, is het nodig in het gebouw metingen uit te voeren. Als hieraan door de gebruiker geen medewerking wordt verleend en het daardoor niet mogelijk is de trillingsterkte vast te stellen dan kan de gebruiker uiteraard ook geen bezwaar maken tegen trillingshinder.
In het eerste lid van artikel 8.4 is bij Stb. 2017, 268 de onjuiste verwijzing naar artikel 1.1, onderdeel e, van het Besluit geluidhinder gecorrigeerd.
Op grond van het tweede lid kan het bevoegd gezag ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde waarden. Dit kan het geval zijn indien trillingen zoals discontinue, intermitterende of sporadisch voorkomende trillingen (bijvoorbeeld door transportactiviteiten) boven de waarden in tabel 4 uitgaan. Bij het aanpassen van de maximale trillingsterkte kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld aansluiten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 2005 (www.agentschap.nl).
Artikel 8.5Stofhinder
Op grond van dit artikel moeten alle sloopwerkzaamheden, waaronder het transport, het bewerken, laden of lossen van bijvoorbeeld puin en granulaat of andere afvalstoffen, op de sloopplaats zodanig worden uitgevoerd dat stofverspreiding naar de omgeving wordt voorkomen. Er wordt gedacht aan maatregelen zoals afdekking, aanleg van windreductieschermen, nat- of schoonhouden van het terrein en sproeien tijdens het slopen. In artikel 8.6 is "sloopterrein" vervangen door "bouw- of sloopterrein" [Stb. 2011, 676]. Hiermee is een onnauwkeurigheid gecorrigeerd.
Artikel 8.6 Grondwaterstand
Dit artikel is van belang in verband met de veiligheid van andere bouwwerken rondom bouwputten. Dit is een publiekrechtelijk belang. Het artikel ziet niet op eventuele schade in privaatrechtelijke zin. Het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en soortgelijke tijdelijke ontgravingen mag geen gevaar voor de kwaliteit van de funderingen en daarmee de veiligheid van belendingen opleveren. De hoeveelheid aan de bodem te onttrekken water is daarbij doorslaggevend. Zowel voor het mogen bemalen van een bouwput als voor het mogen lozen van het opgepompte grondwater kan een vergunning of melding op grond van de Waterwet nodig zijn.
Artikel 8.7Veiligheidsplan
Na artikel 8.6 is bij Stb. 2014, 51 een nieuw artikel 8.7, veiligheidsplan, toegevoegd. Voorschriften omtrent het veiligheidsplan waren hiervoor opgenomen in artikel 8.3. In de nieuwe tekst van het voorschrift omtrent het veiligheidsplan is de opzet gevolgd van de indieningsvereisten voor het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden. Door de voorschriften met betrekking tot het veiligheidsplan voor zowel bouwen als slopen op één plek op te nemen, en niet meer te spreken van een bouwveiligheidsplan respectievelijk een sloopveiligheidsplan (zie ook de toelichting op onderdeel D) is consistentie gewaarborgd. Dit artikel 8.7 geeft precies aan waaraan een veiligheidsplan, ter beoordeling van het bevoegd gezag, moet voldoen.
Bij Stb. 2020, 189 is dit artikel aangevuld. Artikel 8.7 (Veiligheidsplan) bepaalt dat bepaalde zaken op aanwijzing van het bevoegd gezag moeten zijn vastgelegd in een veiligheidsplan. Aan de bestaande opsomming in artikel 8.7 (onderdelen a tot met e) van zaken die in een veiligheidsplan moet worden vastgelegd, is een nieuw onderdeel toegevoegd. Het nieuwe onderdeel f bepaalt dat in het veiligheidsplan de naam en contactgegevens moeten worden opgenomen van diegene die het treffen van de veiligheidsmaatregelen, bedoeld in artikel 8.2 (Veiligheid in de omgeving), coördineert. Opgemerkt wordt dat hieruit geen wettelijke verplichting volgt om iemand aan te stellen die de veiligheidsmaatregelen coördineert.De wijziging regelt alleen een informatieverplichting om de gegevens van diegene die coördineert op te geven in het veiligheidsplan. Door deze aanvulling in het veiligheidsplan weet het bevoegd gezag wie zij kan aanspreken als het gaat om maatregelen voor de veiligheid in de omgeving van een bouw- of sloopplaats. Aangezien de maatregelen die in het kader van de deze veiligheid in de omgeving worden getroffen deels overlappen met de maatregelen voor de arbeidsveiligheid, is het voor zowel de opdrachtgever, uitvoerders en het bevoegd gezag wenselijk dat dit dezelfde persoon is als de coördinator(en) arbeidsveiligheid.
Artikel 8.7aVeiligheidsmaatregelen aanbrengen gespoten PUR-schuim
In het nieuwe, bij Stb. 2020, 189 ingevoegde, artikel 8.7a (Veiligheidsmaatregelen aanbrengen gespoten PUR-schuim) zijn voorschriften toegevoegd voor het aanbrengen van gespoten PUR-schuim in kruipruimten van woningen. PUR is de afkorting van de chemische omschrijving Polyurethaan. Gespoten PUR-schuim wordt op locatie gemaakt uit twee componenten, te weten polyol en isocyanaat, waaraan een blaasmiddel wordt toegevoegd. De veiligheidsmaatregelen beogen dat bewoners en andere personen niet worden blootgesteld aan de component isocyanaat. Deze veiligheidsmaatregelen zijn gebaseerd op eisen die al gelden voor verwerkers die zijn gecertificeerd op basis van private certificeringsregelingen. Van alle werkzaamheden wordt 90 tot 95 procent al uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven.1
In onderdeel a van artikel 8.7a is geregeld dat tijdens het aanbrengen van het gespoten PUR-schuim en twee uur na afloop van de werkzaamheden in de woning geen bewoners of andere personen aanwezig zijn, anders dan personen die het PUR-schuim aanbrengen. De eis richt zich tot eenieder, maar het zal primair aan de verwerker zijn om ervoor te zorgen dat er geen bewoners of andere personen aanwezig zijn direct voorafgaand of tijdens het aanbrengen van het PUR-schuim. In het artikel is niet voorgeschreven hoe de verwerker de bewoners moet informeren. Uitgaande van de algemene zorgplicht ligt het in de rede dat de verwerker, als professionele partij, de bewoners voorafgaande aan de werkzaamheden informeert dat zij tijdens de werkzaamheden en twee uur daarna niet in woning aanwezig mogen zijn, zodat de bewoners hier rekening mee kunnen houden. Daarbij kan de verwerker richting de bewoner aangeven dat dit een wettelijke bepaling is in het Bouwbesluit en dat de bewoners ook zelf in overtreding zijn als zij zich hieraan niet houden.
In onderdeel b van artikel 8.7a is geregeld dat tijdens het aanbrengen van gespoten PUR-schuim de kruipruimte geventileerd wordt met ten minste een ventilatiecapaciteit van 30 keer het volume van de kruipruimte per uur. De lucht in de kruipruimte wordt daarbij naar buiten gezogen. Het is aan de verwerker om hieraan te voldoen.
1 Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/01/31/effectmeting-wijziging-bouwbesluit-2012