Hoofdstuk 5a Onderzoeksverplichting zorgplicht
Artikel 5.11Galerijflats
Ingevoegd met Stcrt. 2015, 45221
Sedert 1 januari 2015 kent de Woningwet in artikel 1a, derde lid, de mogelijkheid om bij ministeriële regeling categorieën bouwwerken aan te wijzen waarvan vast is komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. De eigenaar of degene die uit andere hoofde bevoegd is voorzieningen te treffen, moet in een dergelijk geval onderzoek (laten) uitvoeren naar de staat van dat bouwwerk. De VNG heeft verzocht om het derde lid van artikel 1a van de Woningwet in te zetten voor een onderzoeksplicht naar de constructieve veiligheid van galerijvloeren en balkons van oude galerijflats. Nadat in 2011 een galerijvloer is bezweken in Leeuwarden, zijn gebouweigenaren opgeroepen onderzoek te doen bij soortgelijke galerijen en balkons en is gemeenten verzocht hierop toe te zien. Dit is gebeurd aan de hand van het Infoblad Onderzoek galerijvloeren bij flatgebouwen1. Hoewel sedert dien al bij veel galerijflats onderzoek naar de constructieve veiligheid uitgevoerd is, is het toch zinvol gebleken om een onderzoekverplichting in het leven te roepen teneinde op korte termijn in alle gevallen te komen tot een veilige situatie bij galerijflats. Deze onderzoeksverplichting is opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 5a, onderzoeksverplichting zorgplicht (artikel 5.11). Het eerste lid bepaalt voor welke categorie bouwwerk de onderzoeksverplichting geldt. Het gaat om galerijflats met uitkragende betonnen galerij- of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan de betonnen verdiepingsvloeren of gevelbalken. Het tweede lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens de SBRpublicatie 248 ‘Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten – Tweede, herziene uitgave’2 . Het beschreven onderzoek in de SBR-publicatie heeft ook betrekking op balkonvloeren. Uit de SBR-publicatie volgt verder dat de bedoelde galerijflats met name zijn gebouwd in de periode 1950-1970. Het tweede lid bepaalt verder dat de uitkomsten van dit onderzoek voor 1 juli 2017 in een rapport moeten worden vastgelegd. Op grond van het derde lid is geen onderzoek nodig wanneer er voor 1 januari 2016 al een vergelijkbaar onderzoeksrapport door de desbetreffende gemeente is geaccepteerd. Afhankelijk van de conclusies uit het onderzoek zal de eigenaar zo nodig maatregelen moeten nemen om te voldoen aan de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012.
Er wordt op gewezen dat het achterwege laten van het bedoelde onderzoek of het vervolgens treffen van de benodigde maatregelen een overtreding van het zorgplichtartikel is, waartegen het bevoegd gezag handhavend kan optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport op te vragen en geldt een medewerkingsplicht om aan deze vraag gehoor te geven.
In artikel 5.11 over de onderzoeksverplichting is bij Stcrt. 2016, 33491 een ondergeschikte redactionele wijziging aangebracht om dat artikel tekstueel meer in overeenstemming te brengen met artikel 5.12 (onderdeel B van de wijziging die in voornoemde Staatscourant is doorgevoerd).
1 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2012/10/26/infoblad-onderzoek-galerijvloeren-bij-flatgebouwen-bouwbesluit-2012.html 2 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2013/02/06/protocol-onderzoek-naar-en-beoordeling-van-de-constructieve-veiligheid-van-uitkragende-betonnen-vloeren-van-galerijflats.html
Artikel 5.12Zwembaden
Sedert 1 januari 2015 kent de Woningwet in artikel 1a, derde lid, de mogelijkheid om bij ministeriële regeling categorieën bouwwerken aan te wijzen waarvan vast is komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. De eigenaar of degene die uit andere hoofde bevoegd is voorzieningen te treffen, moet in een dergelijk geval onderzoek (laten) uitvoeren naar de staat van dat bouwwerk.
Het eerste lid bepaalt voor welke categorie bouwwerk de onderzoeksverplichting geldt. Het gaat om gebouwen met daarin een zwembad dat ook een badinrichting is zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz). Het kan daarbij gaan om afzonderlijke zwembaden maar ook om zwembaden die onderdeel zijn van hotels, vakantieparken, zorginstellingen, et cetera. Zwembaden voor privé gebruik vallen niet onder de Whvbz en daarmee ook niet onder de onderzoeksplicht.
Het tweede lid geeft een uitzondering voor gebouwen die geheel nieuw worden gebouwd en waarvoor de omgevingsvergunning voor het bouwen na 1 juli 2016 is ingediend. De gedachte hierbij is dat een gemeente bij de beoordeling van de vergunningaanvraag informatie kan opvragen over de toegepaste materialen en daarmee de geschiktheid van die materialen kan beoordelen.
Het derde lid beschrijft het onderzoek. Uit onderdeel a volgt dat de dragende metalen delen die zijn toegepast in het zwembad moeten worden geïnventariseerd. De term dragende metalen delen is breder bedoeld dan het begrip bouwconstructies in het Bouwbesluit 2012. Onder dragende metalen delen vallen alle delen die een belasting dragen ook als deze geen bouwconstructie zijn volgens het Bouwbesluit 2012. Inrichtingselementen, zoals geluidsboxen die in een zwembad zijn opgehangen met RVS verbindingen, worden in principe niet gezien als bouwconstructie in de zin van het Bouwbesluit 2012, maar de veiligheid van dergelijke elementen valt wel onder de werkingsfeer van het zorgplichtartikel 1a van de Woningwet. Het zorgplichtartikel is namelijk ook bedoeld als vangnetartikel voor die veiligheidsaspecten die niet zijn geregeld in het Bouwbesluit 2012. Naast de bouwconstructies van het gebouw zelf (o.a. dak, gevels, trappen, vloerafscheidingen) is het derde lid daarom ook van toepassing op ophangconstructies voor plafonds, lampen, geluidsinstallaties, luchtverversingskanalen en dergelijke en bevestigingsmiddelen van zwembadvoorzieningen zoals bijvoorbeeld bassintrappen en duik- en startblokken.
De dragende delen behoeven alleen te worden geïnventariseerd in de ruimten waar de typisch zwembadatmosfeer (chloorlucht) heerst. Deze ruimten zijn benoemd in onderdeel b.
Deze ruimten moeten worden uitgesplitst in een gebied A en een gebied B. Gebied A betreft het zwembad-bassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B.
In de onderdelen c tot en met e is het begrip constatering gebruikt. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat wanneer niet kan worden geconstateerd dat aan de in deze onderdelen genoemde eisen is voldaan er geen sprake is van een voldoende veiligheidsniveau. Met onderdeel c is geregeld dat bij het onderzoek moet worden onderzocht dat er in gebied A geen dragende delen van niet-resistent RVS worden toegepast waarvan het bezwijken kan leiden tot persoonlijk letsel. Van de resterende niet-resistente RVS delen in gebied A moet op grond van onderdeel d worden nagegaan of deze direct visueel inspecteerbaar zijn of zijn voorzien van een coating. Deze laatste beoordeling is nodig omdat deze metalen delen zo nodig eenvoudig periodiek moeten kunnen worden gecontroleerd op de aanwezigheid van corrosie. Met direct visueel inspecteerbaar wordt bedoeld dat het deel zichtbaar en aanraakbaar is voor een persoon zonder dat eerst andere delen weg moeten worden gehaald of gebruik moet worden gemaakt van hulpmiddelen zoals een trap. Met onderdeel d is zeker gesteld dat de beoordeling van corrosievorming van niet-resistente RVS, anders dan bedoeld onder onderdeel c, onderdeel is van het onderzoek. De periodieke beoordeling van dit RVS na het eenmalige onderzoek van dit artikel, wordt met deze onderzoeksplicht niet nader ingevuld. Hiervoor geldt de algemene zorgplicht van de Woningwet waaraan de eigenaar zelf zo nodig met een periodieke beoordeling invulling kan geven.
Met onderdeel e is geregeld dat bij het onderzoek moet worden geconstateerd dat er geen dragende delen van niet-resistent RVS worden toegepast in gebied B.
In het vierde lid is aangegeven wat wordt verstaan onder niet-resistent RVS. De beoordeling of sprake is van resistent RVS is alleen mogelijk met specialistische analyseapparatuur ter plaatse of in een laboratorium. Bij recent aangebracht RVS kan uit de specificaties van de leverancier blijken dat sprake is van resistent RVS. Zonder aanvullende informatie moet men er van uit gaan dat sprake is van niet-resistent RVS.
Het vijfde lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd door een ter zake kundig persoon. Uitgaande van het beschreven onderzoek zal deze persoon vooral deskundig moeten zijn op het terrein van metaalkennis, en het beoordelen van de constructieve veiligheid.
Het zesde lid bepaalt dat de uitkomsten van het onderzoek voor 1 januari 2017 in een rapport moeten worden vastgelegd. Uit dit onderzoeksrapport moet in overeenstemming met het derde lid in ieder geval blijken dat er geen niet-resistent RVS aanwezig is in de deelgebieden A en B. Hiermee is beoogd dat voor 1 januari 2017 alle overdekte zwembaden in deelgebied B volledig zijn ontdaan van dragende delen van niet-resistent RVS en in deelgebied A alleen voor zover het gaat om dragende delen van niet-resistent RVS die bij bezwijken kunnen leiden tot persoonlijk letsel. Van deze eisen kan alleen worden afgeweken als het bevoegd gezag akkoord gaat met een gelijkwaardige oplossing.
Het niet hebben van het in het zesde lid bedoelde rapport, of het hebben van een rapport waaruit niet blijkt dat volledig aan de in het derde lid, onderdelen c tot en met e, bedoelde eisen is voldaan betekent dat niet aan het op grond van het Bouwbesluit 2012 geldende veiligheidsniveau wordt voldaan of dat er sprake is van een overtreding van het zorgplichtartikel. Het bevoegd gezag (de gemeente) kan in dergelijke gevallen handhavend optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Er is dus altijd sprake van een overtreding als uit het rapport blijkt dat er nog niet-resistent RVS aanwezig is.
Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport op te vragen en geldt een medewerkingsplicht om aan deze vraag gehoor te geven. De gemeente heeft overigens wel de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is. Van een gelijkwaardige oplossing zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer een tweede draagweg wordt aangebracht zodat het bezwijken van metalen dragende delen van niet-resistent roestvaststaal niet kan leiden tot vallende objecten, metalen onderdelen of constructies op plaatsen waar zich personen kunnen bevinden.
Het zevende lid bepaalt dat er geen onderzoek nodig is wanneer er voor 1 juli 2016 al een onderzoeksrapport door het bevoegd gezag is goedgekeurd waaruit blijkt dat in de gebieden A en B geen dragende delen van niet-resistent roestvaststaal aanwezig zijn. In het verleden is er bij veel zwembaden namelijk al onderzoek uitgevoerd naar niet-resistent RVS. In dergelijke gevallen behoeft niet opnieuw onderzoek te worden gedaan. Het is van belang om hierover tijdig met de betreffende gemeente te overleggen.
Bij het uitvoeren van het hierboven beschreven onderzoek kan zo nodig als hulpmiddel gebruik worden gemaakt van het in bijlage A van NPR 9200:2015 “Metalen ophangconstructies en bevestigingsmiddelen in zwembaden” opgenomen inspectieprotocol. Voor zover het gestelde in dat inspectieprotocol afwijkt van het in het derde lid beschreven onderzoek geldt dit derde lid en de toelichting daarop.
Artikel 5.13(Stcrt. 2020, 21238)
Met artikel 5.13 van de wijzigingsregeling gepubliceerd in Stcrt. 2020, 21238, is in hoofdstuk 5a, Onderzoeksverplichting zorgplicht, een nieuw artikel 5.13, Breedplaatvloeren, opgenomen. Het eerste lid bepaalt voor welke categorieën bouwwerken met breedplaatvloeren de onderzoeksplicht geldt. De onderzoeksplicht richt zich niet tot gebouweigenaren van gebouwen zonder breedplaatvloeren. Wel zullen deze gebouweigenaren moeten nagaan of er geen breedplaatvloeren zijn toegepast in hun gebouw om daarmee voor zichzelf vast te kunnen stellen dat de onderzoeksplicht niet van toepassing is. Of er in een gebouw sprake is van breedplaatvloeren is in veel gevallen eenvoudig visueel waar te nemen. Bij breedplaatvloeren is aan de onderzijde van de vloer sprake van naden met een hart op hart afstand van 2,4 meter. Dit komt doordat de geprefabriceerde betonnen breedplaten altijd een standaardbreedte hebben van 2,4 meter. Deze naden zijn duidelijk zichtbaar als de vloer aan de onderzijde niet verder is afgewerkt. Dat is meestal het geval. De breedplaatvloeren zijn met hun kenmerkende naden goed te onderscheiden van de andere twee typen betonvloeren die worden toegepast in de bouw. Dat zijn de zogenoemde kanaalplaatvloeren met naden met een hart op hart afstand van 1,2 meter en de geheel in het werk gestorte betonvloeren waarbij geen sprake is van naden. Naast de genoemde visuele waarneming kan ook aan de hand van de bouwtekeningen van het gebouw worden nagegaan of breedplaatvloeren zijn toegepast. De in het eerste lid opgenomen categorieën waarvoor de onderzoeksplicht geldt betreffen allemaal gebouwen die vallen in de hoogste gevolgklasse (CC3) van NEN 8700. In NEN 8700 zijn deze gebouwen opgenomen in tabel NB.21-B1. Er wordt op gewezen dat hoewel de in deze norm gebruikte terminologie afwijkt van de in deze regeling gebruikte begrippen, het om dezelfde gebouwen gaat.
In onderdeel a is aangegeven dat het gaat om gebouwen waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt. In onderdeel b gaat het om gebouwen met 4 of meer bouwlagen bedoeld voor minder zelfredzame personen, dus waarin zich een gezondheidszorgfunctie met bedgebied, een celfunctie of een woonfunctie voor 24 uurs-zorg bevindt. Als derde categorie zijn in onderdeel c de bijeenkomstfunctie, winkelfunctie, sportfunctie en onderwijsfunctie opgenomen. De gebruiksfuncties in onderdeel c mogen dan geen nevengebruiksfunctie zijn én er moet in geval van bezwijken van een breedplaatvloer een risico zijn dat meer dan 500 personen gelijktijdig gevaar kunnen lopen.
Van een risico voor meer dan 500 personen is sprake wanneer op en onder een breedplaatvloer meer dan 500 personen aanwezig kunnen zijn, maar ook als na het bezwijken van een breedplaatvloer voortschrijdende instorting kan plaatsvinden van een (gedeelte van een) gebouw. Bij de beoordeling of een gebouw valt onder het eerste lid, onderdeel c, moet allereerst worden nagegaan of het gebouw bestemd is voor meer dan 500 personen. Dit kan eenvoudig gedaan worden door de eigenaar zelf. Of vervolgens sprake kan zijn van een gelijktijdige gevaar voor meer dan 500 personen, zal door een deskundige constructeur moeten worden bepaald. In onderdeel c zijn de voor publiek toegankelijke gebruiksfuncties genoemd (bijeenkomst, winkel, sport en onderwijs) en is aangegeven dat het niet gaat om nevengebruiksfuncties. Met het uitsluiten van nevenfuncties wordt voorkomen dat bijvoorbeeld kantoorgebouwen met een bijeenkomstfunctie (als nevenfunctie van de kantoorfunctie) onderzocht moeten worden terwijl dergelijke gebouwen in NEN 8700 niet vallen onder de gevolgklasse CC3.
Met het tweede lid is geregeld dat de onderzoeksplicht niet geldt voor gebouwen die voor 1 januari 2000 gereed zijn gemeld. Voor deze datum is gekozen omdat pas vanaf 2000 meer regulier voor deze mogelijk risicovolle toepassing van breedplaatvloeren is gekozen.
Met het derde lid is geregeld dat de onderzoeksplicht van het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is op de gedeelten van een gebouw met een woonfunctie of nevenfuncties daarvan. Concreet betekent dit dat bij een gebouw hoger dan 70 meter de onderzoeksplicht niet geldt als het alleen gaat om een woongebouw, dat wil zeggen een gebouw met alleen woonfuncties of nevenfuncties daarvan. Een uitzondering geldt als een woongebouw een eigen parkeergarage (overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen) heeft als nevengebruiksfunctie. Deze parkeergarage valt dan wel onder de onderzoeksplicht. Risicovolle toepassing van breedplaatvloeren in alleen woongebouwen is niet aannemelijk en is daarom buiten de onderzoeksplicht gelaten. Dit is ook in overeenstemming met het in het vierde lid genoemde stappenplan. De onderzoeksplicht is dus wel van toepassing als sprake is van een woongebouw hoger dan 70 meter met daaronder een andere gebruiksfunctie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een zogenaamde winkel- of kantorenplint onder een woongebouw. De plint valt dan wel onder de onderzoeksplicht, maar de bovengelegen woonfuncties en nevenfuncties daarvan niet.
Het vierde lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens het Stappenplan beoordeling bestaande gebouwen met breedplaatvloeren van 20 mei 2019. (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten/publicaties/2019/05/22/stappenplan-beoordeling-bestaande-gebouwen-met-breedplaatvloeren).
Het stappenplan geeft rekenregels waarmee bestaande gebouwen met breedplaatvloeren kunnen worden beoordeeld op het voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 schrijft in paragraaf 2.1.2 als prestatie-eis voor dat een bestaand gebouw moet voldoen aan NEN 8700. De rekenregels in het stappenplan zijn in overeenstemming met NEN 8700 en het daarin vastgelegde veiligheidsniveau voor constructies.
Het vijfde lid bepaalt dat de uitkomsten van dit onderzoek voor 1 april 2021 in een rapport moeten worden vastgelegd. Het achterwege laten van het onderzoek en rapport is een overtreding van het zorgplichtartikel waartegen het bevoegd gezag handhavend kan optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder tenslotte op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport op te vragen en geldt een medewerkingsplicht om aan deze vraag gehoor te geven. Als uit het onderzoeksrapport volgt dat de breedplaatvloeren niet voldoen aan de rekenregels in het stappenplan zal de eigenaar afhankelijk van de conclusies uit het onderzoek de noodzakelijke maatregelen moeten nemen om aan het op grond van het Bouwbesluit 2012 geldende veiligheidsniveau te voldoen.
Met de voorliggende onderzoeksplicht is beoogd het gemeentelijk toezicht op bestaande gebouwen te ondersteunen. Deze onderzoeksplicht richt zich dan ook tot eigenaren. Het bevoegd gezag kan ook op een andere manier tot het oordeel komen dat de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren in een gebouw voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dit is opgenomen in het zesde lid. Het bevoegd gezag kan op basis hiervan bijvoorbeeld akkoord gaan met andere onderzoeken of rapporten dan in het stappenplan, als zij van oordeel is dat er toch sprake is van een adequate toets op het voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Hierbij kan het bevoegd gezag zo nodig ook zelf onderzoek uitvoeren.