Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1Begripsbepalingen
Algemeen geldt dat de begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2012 tevens van toepassing zijn op de Regeling Bouwbesluit 2012. In aanvulling op die begripsbepalingen is in de regeling een beperkt aantal begripsbepalingen opgenomen. Aangezien veel in de Regeling Bouwbesluit 2012 gehanteerde begrippen zijn opgenomen in begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2012 zelf, in andere voorschriften en in normen, is het aantal begripsbepalingen in deze regeling beperkt gebleven.Voortvloeiend uit de verordening bouwproducten zijn ten opzichte van de Regeling Bouwbesluit 2003 de vier nieuwe begripsbepalingen voor aangemelde instantie, aanmeldende autoriteit, prestatieverklaring en technische beoordelingsinstantie opgenomen.
De aangemelde instanties (in Europees verband worden deze instanties Notified Bodies genoemd) als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten zijn instanties die door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden aangewezen en aangemeld zijn bij de Europese Commissie. Daarmee zijn zij bevoegd om specifieke taken uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid in het kader van de verordening bouwproducten. Van belang voor de betrouwbaarheid van de CE-markering op het product is dat deze aangemelde instanties onafhankelijk zijn van de producent en of importeur. Daarbij moeten deze instanties van voldoende kwaliteit zijn om deze beoordeling en verificatie uit te voeren. De door Nederland aangemelde instanties zijn opgenomen in de Nando-database die geplaatst is op de website van de Europese Commissie.De aanmeldende autoriteit is verantwoordelijk voor de instelling en uitvoering van de procedures voor de beoordeling en aanmelding van de instanties die zullen worden gemachtigd om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties voor de toepassing van de verordening bouwproducten. Tevens houdt de aanmeldende autoriteit toezicht op de aangemelde instanties.In de prestatieverklaring zijn de prestaties van bouwproducten geformuleerd met betrekking tot hun essentiële kenmerken overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Een technische beoordelingsinstantie, voorheen goedkeuringsinstantie, verstrekt de Europese technische beoordeling in een productgebied waarvoor zij is aangewezen.
In de wijziging Stcrt. 2013, 16919 is naar een ISSO publicatie verwezen. Daarom is het nodig dit begrip te definiëren.
In Stcrt. 2014, 4047 zijn de begrippen conformiteitscertificaat, conformiteitsverklaring, Europese goedkeuringsrichtlijn, Europese technische goedkeuring, geharmoniseerde norm en prestatieverklaring vervallen. De eerste vier begrippen zijn vervallen omdat zij na de volledige inwerkingtreding van de verordening bouwproducten geen rol meer spelen in de nationale regelgeving. De begrippen geharmoniseerde norm en prestatieverklaring zijn hier vervallen omdat deze begrippen nu in het Bouwbesluit 2012 zijn gedefinieerd.
Bij Stcrt. 2017, 73470 is een drietal nieuwe begripsbepalingen opgenomen. De begrippen bijeenkomstgebouw en celgebouw zijn nodig om te voldoen aan de eis dat met ingang van 1 januari 2019 nieuwe gebouwen waarvan de overheid eigenaar is en waarin overheidsinstanties zijn gevestigd bijna energieneutraal zijn. Het begrip kantoorgebouw dat hiervoor ook nodig is, is in de wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende drijvende bouwwerken, de milieugrenswaarde en enkele andere wijzigingen (Stb. 2017, 494) opgenomen. In artikel 5.2, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 zoals dat luidt na de hiervoor genoemde wijziging wordt in overeenstemming met de herziene EPBD gesproken van gebouwen en niet van gebruiksfuncties. Met genoemde wijziging van het Bouwbesluit 2012 is het kantoorgebouw gedefinieerd als gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan. In de voorliggende wijzigingsregeling zijn vergelijkbare definities opgenomen voor bijeenkomstgebouw en celgebouw. Zij zijn gedefinieerd als een gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer (bijeenkomst/cel) functies en nevenfuncties daarvan. Hieruit volgt dat een dergelijk gebouw een afzonderlijk gebouw kan zijn maar ook een onderdeel van een groter gebouw. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld een celfunctie zelf een nevenfunctie van een andere gebruiksfunctie is. In een dergelijk geval kan er geen sprake zijn van een celgebouw. In deze systematiek geldt hetzelfde voor een bijeenkomstfunctie en een kantoorfunctie. Voor het nieuwe begrip veiligheidsafstand wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.12.
Bij Stcrt. 2020, 13004 is de begripsomschrijving van de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangepast naar Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 1.2NEN
In het eerste lid wordt voor de datum van uitgifte van de in het besluit en deze regeling, aangewezen normbladen en het van toepassing zijn van op deze normbladen uitgebrachte correctie-, wijzigings-, of aanvullingsbladen verwezen naar bijlage I bij deze regeling en wat betreft de constructienormen in de afdelingen 2.1 en 2.2 naar bijlage II bij deze regeling.In het tweede lid is bepaald dat bij doorverwijzing vanuit een in bijlage I of bijlage II aangestuurde norm voor de bouwregelgeving uitsluitend de doorverwijzingen naar andere in bijlage I respectievelijk bijlage II aangestuurde normen of onderdeel daarvan van toepassing is. Verwijzingsketens binnen normen worden, mede gezien het belang van beperking van regeldruk, voor de technische bouwregelgeving zo veel mogelijk beperkt. Nieuw is dat bij een aantal recente uitgaven van NEN-normen de daarin geïntegreerde wijzigings- en/of correctiebladen nu ook in de aanduiding van die normen is weergegeven. In de bijlagen zijn deze nieuwe aanduidingen vermeld.Van het tweede lid uitgezonderd zijn de NEN-normen voor gas, water en elektriciteit, aangewezen in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit. De genoemde normen voor gas, water en elektriciteit vallen niet onder de zogenoemde ‘bouwnormen’ en zijn voor wat betreft inhoud en structuur onvoldoende afgestemd op de publieke verwijzing vanuit de bouwregelgeving.
Stcrt. 2013, 5457 bevat een vijftal wijzigingen van bijlage I en een tweetal wijzigingen van bijlage II. In bijlage I is een nieuwe verwijzing naar NEN 2575 2004 opgenomen, die dezelfde is als die daarvoor heeft gegolden. Ook is een nieuwe verwijzing naar NEN 5077+C3:2012 opgenomen en is de verwijzing naar NEN 5077:2006 vervallen. Verder zijn in bijlage I de verwijzingen naar NEN 6092:1995 en NEN-EN 1997-2+C1:2010 vervallen. In bijlage II is de verwijzing naar NEN-EN 1993-1-4:2006 aangepast en is een nieuwe verwijzing naar NEN-EN 1997-2 opgenomen. De verwijzing naar NEN-EN 1997-2 is naar bijlage II verplaatst omdat het een in de afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 aangewezen NEN-EN betreft. Ook is daarbij voortaan de nationale bijlage NB:2011 van toepassing.
Zowel bijlage I, behorende bij artikel 1.2 als bijlage II, behorende bij artikel 1.2 zijn bij Stcrt. 2014, 4057 opnieuw vastgesteld. Hiervoor is in overleg met NEN gekozen omdat er sprake is van een aanzienlijk aantal grotendeels redactionele wijzigingen. De meeste van die wijzigingen hebben betrekking op de wijze waarop de normen geciteerd zijn, daarnaast is in enkele gevallen sprake van nieuwe (geconsolideerde) versies. Ook is soms sprake van het toevoegen van een nationale bijlage of van het opnemen van een nieuw correctieblad. In een enkel geval is een nieuwe versie van de norm aangewezen. Alleen bij NEN 8701 is sprake van een meer fundamentele wijziging. Die tweedelijns norm werd namelijk eerder nog niet aangewezen. Overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012, zijn de verwijzingen naar deze norm door het aanwijzen van deze norm van toepassing. In de navolgende normen zijn ondergeschikte wijzigingen als hierboven beschreven opgenomen:
Bijlage I
NEN 1068; NEN 1413; NEN 2535; NEN 2559; NEN 2608; NEN 2768; NEN 2991; NEN 5077; NEN 5087; NEN 5096; NEN 6061; NEN 6068; NEN 6075; NEN 7120; NEN 8701; NEN-EN 13501; NEN-EN-IEC 61936.
Bijlage II
NEN-EN 1991 (twee maal); NEN-EN 1993 (negen maal); NEN-EN 1996.
Bij Stcrt. 2014, 34076, zijn in bijlage I de verwijzingen naar NEN 1068 en NEN 7120 geactualiseerd.
Bij Stcrt. 2014, 37003, is in bijlage I van de Regeling Bouwbesluit 2012 een correctie in de verwijzingen naar NEN 1068 en NEN 7120 aangebracht.
In Stcrt 2015, 17338 zijn een zevental wijzigingen van bijlage I. opgenomen. Met deze wijzigingen zijn de laatste versies van de desbetreffende normen aangewezen. In bijlage I zijn nieuwe verwijzingen naar NEN 1010, NEN 2575, NEN 3011, NEN 3215, NEN–EN 1838 en NEN-EN-IEC 61936 opgenomen. Ook zijn verwijzingen naar zevental normen vervallen, omdat deze normen niet meer in het Bouwbesluit 2012 worden aangestuurd. Er wordt op gewezen dat NEN 2575 2004 vervangen is door vijf nieuwe onderdelen. Wat betreft de verwijzing naar NEN–EN 1838 wordt opgemerkt dat voortaan de versie van 1999 voor bestaande bouw als de versie van 2013 voor nieuwbouw wordt aangewezen. Hierbij is echter voor de toepassing van artikel 6.24, tweede lid, van het Bouwbesluit een uitzondering gemaakt. Ook bij nieuw te bouwen wegtunnels mag worden uitgegaan van de normversie van 1999. In bijlage II zijn bij Stcrt, 2015, 17338, nieuwe verwijzingen naar NEN-EN 1991, NEN-EN 1993, NEN-EN 1994, NEN-EN 1995 en NEN-EN 1999 opgenomen.
In Stcrt. 2015, 45221 is een zestal wijzigingen van bijlage I doorgevoerd. Met deze wijzigingen zijn de laatste versies van de desbetreffende nationale normen aangewezen. Evenzo zijn van een viertal normen in bijlage II bij de wijziging in die Staatscourant de laatste versies aangewezen.
In Stcrt. 2016, 71548 zijn de verwijzingen naar de normbladen NEN 1006, NEN 1010, NEN 1594, NEN 2768, NEN 5087, NEN 6068 en NEN EN 1997 1 geactualiseerd. Voor bestaande funderingen en verbouw van funderingen is NEN EN 1997-1+C1:2011 en NB:2012 aangewezen.
Bij deze wijzigingsregeling is van een aantal in bijlage I opgenomen normen een nieuwere versie aangewezen. NEN 1006:2015 Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties is aangepast aan de Europese norm voor leidingwaterinstallaties (de zogenoemde NEN-EN 806-serie). Met NEN 1010:2015 Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties is de Europese norm voor laagspanningsinstallaties (de zogenoemde HD-IEC 60364-reeks) omgezet. Bij de overige normen gaat het om meer ondergeschikte aanpassingen, verduidelijkingen of een beperkte toepassingsuitbreiding.
In bijlage II is de constructienorm voor funderingen (NEN-EN 1997-1) aangepast voor nieuwbouw. In deze norm is de puntdraagkracht van funderingspalen met 30% gereduceerd ten opzichte van de huidige norm. Uit onderzoek is gebleken dat het voorgestane veiligheidsniveau van het Bouwbesluit 2012 niet aantoonbaar gehaald kan worden met de huidige paaldraagkrachtfactoren. Vergelijking met buitenlandse normen bevestigt dit.Voor bestaande bouw en verbouw is de eerder aangestuurde versie van de NEN-EN 1997-1, een tweedelijns norm die volgt uit de NEN 8700, nog van toepassing en geldt de verzwaring dus niet.
Op verzoek van NEN zijn bij Stcrt. 2017, 73470 nieuwe versies van een aantal NEN-normen aangewezen in bijlage I en II van de Regeling Bouwbesluit 2012. Het gaat in alle gevallen om relatief beperkte wijzigingen van bestaande normen. Het betreft de normbladen NEN 1010, NEN 1068, NEN 2559,,NEN 2608, NEN 2991, NEN 6069, NEN 6090, NEN 7120, NVN 7125, NEN-EN 1992-1-1, NEN-EN 1992-2, NEN-EN 1993-1-1, NEN-EN 1993-1-4, NEN-EN 1993-1-5, NEN-EN 1993-1-6, NEN EN 1993-1-8, NEN-EN 1993-1-10 en NEN-EN 1993-4-2.
Wat betreft de wijzing van NEN 1068 geldt dat deze versie vooralsnog alleen geldt als tweedelijnsnorm bij de nieuwe NEN 7120 voor de BENG-eisen voor overheidsgebouwen. Voor NEN 7120 geldt dat deze nieuwe versie ook alleen geldt voor de BENG-eisen voor overheidsgebouwen, in samenhang met de RVO-Handreiking BENG. De nieuwe versie van NEN 7125 is de opvolger van NVN 7125 en gaat ook vooralsnog alleen gelden voor de BENG-eisen voor overheidsgebouwen in samenhang met de RVO-Handreiking BENG.
Verder zijn op grond van dit artikel de nadere voorschriften omtrent NEN-EN 1997-1 in relatie tot de paalpuntfactoren verder verduidelijkt.
Stcrt. 2018, 72508 bevat een groot aantal aanpassingen van de aansturing van normbladen, zodat de aangestuurde normbladen zoveel mogelijk de door NEN gepubliceerde actuele versies zijn.
Stcrt. 2019, 36206 bevat een aantal aanpassingen van de aansturing van normbladen, zodat de aangestuurde normbladen zoveel mogelijk de door NEN gepubliceerde actuele versies zijn. Met deze wijziging is ook de aansturing van NEN 7120 aangepast. Bij die wijziging inzake NEN 7120 wordt het wijzigingsblad A1:2017 en correctieblad A1:2017/ C1:2017 alleen aangewezen voor wat betreft de hierin opgenomen wijzigingen van bijlage E van NEN 7120. Bijlage E heeft betrekking op de correcte waardering van de lucht-waterwarmtepompen voor het maken van een EPC-berekening. Met de andere onderdelen van het wijzigingsblad A1:2017 en het correctieblad A1:2017/C1:2017 op NEN 7120 behoeft dus geen rekening te worden gehouden. Dit is alleen anders wanneer artikel 3.6 van de Regeling Bouwbesluit 2012 van toepassing is, in dat geval geldt het volledige wijzigingsblad A1:2017 en het correctieblad A1:2017/C1:2017. Genoemd artikel 3.6 stelt eisen aan bijna energie-neutrale overheidsgebouwen.
Bi Stcrt. 2020, 13004 is dit artikel gewijzigd. In artikel 1.2, eerste lid, is de verwijzing naar de in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012 aangewezen normen geregeld. Voor de inwerkingtreding van het besluit EPBD III en de voorliggende wijzigingsregeling ging het daarbij alleen om normen van de categorieën NEN, NEN-EN, NVN, en V. Voortaan gaat het ook om de NTA en de BRL. Het begrip NTA is in het besluit EPBD III gedefinieerd.
Deze wijziging betekent ook dat de van toepassing zijnde versie van de NTA of een BRL op een nader te bepalen moment in bijlage I bij de Regeling bouwbesluit 2012 wordt opgenomen.
Met de wijzigingen in Stcrt. 2020, 37664 wordt bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit 2012 aangepast. Zie hiervoor ook het algemeen deel van de toelichting bij de wijziging van de regeling (Stcrt. 2020, 37764). Overeenkomstig artikel 1.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012 is in bijlage I bepaald welke uitgave van een BRL, NEN, NEN-EN, NTA, NVN, of V geldt. Met voorliggende wijziging is bepaald dat voor BRL 9500-U en 9500-W en voor BRL 9501 de versie van 28 november 2019, inclusief wijzigingsbladen van 1 juli 2020, geldt. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling wordt de aanwijzing van BRL 9500 en BRL 9501 in de Regeling energieprestatie gebouwen aangepast aan deze laatste versies. Dit is in een separate wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen opgenomen.
Verder wordt opgemerkt dat de verwijzing naar NEN 7120 (de EPC-norm) vervalt en daarvoor in de plaats komt de verwijzing naar NTA 8800 (de norm voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en aandeel hernieuwbare energie). Ook NEN 1068 vervalt, de inhoud van die norm is opgenomen in NTA 8800.
Met de wijzigingen in Stcrt. 2020, 66972 is bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit 2012 aangepast. Zie hiervoor ook het algemeen deel van de toelichting bij de wijziging van de regeling (Stcrt. 2020, 66972). Overeenkomstig artikel 1.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012 is in bijlage I bepaald welke uitgave van een BRL in de 9500-serie en van NTA 8800, geldt. Met voorliggende wijziging is bepaald dat voor BRL 9500-U en 9500-W en voor BRL 9501 de versie van 15 april 2020, inclusief wijzigingsbladen van 15 december 2020, geldt. Voor NTA 8800 geldt NTA 8800+A1:2020.
Bij Stcrt. 2020, 66974 is bijlage I wat betreft het verwijzen naar normbladen geactualiseerd. Het betreft:
1. | NEN 1010:2015 Elektrische installaties voor laagspanning. Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks, inclusief correctieblad C2:2016 en wijzigingsblad A1:2020 Aan de vorige versie van NEN 1010 is een wijzigingsblad A1:2020 toegevoegd. Met dit wijzigingsblad zijn de teksten over de brandclassificering van kabels in elektrische laagspanningsinstallaties geschrapt. Dit is gebeurd naar aanleiding van de eerdere wijziging van het Bouwbesluit (Staatsblad 2020, 189) waarbij in artikel 2.69a Elektrische leidingen en pijpisolatie eisen zijn opgenomen voor deze brandclassificering bepaalt volgens NEN-EN 13501-6. Met dit wijzigingsblad A1:2020 wordt verduidelijkt dat uit de NEN 1010 geen eisen volgen ten aanzien van de brandclassificering van kabels. |
2. | NEN 2654-1+C1:2018 Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 1: Brandmeldinstallaties In de vorige versie van NEN 2654-1 zaten een aantal redactionele fouten in de interne verwijzing naar normartikelen. Deze fouten zijn gecorrigeerd in de correctie C1:2018. |
3. | NEN 2757-1 2019 Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde De nieuwe versie van NEN 2757 is afgestemd op een wijziging die eerder in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl, Staatsblad 2018, 291) is opgenomen in het vierde lid van artikel 4.138 (Uitmonding rookgasafvoer). Hierin is geregeld dat een geveldoorvoer niet is toegestaan bij een rookgasafvoer van een verbrandingstoestel voor vaste brandstoffen, zoals een houtkachel of een pelletkachel. Dit ter voorkoming van overlast en gezondheidsrisico’s als gevolg van schadelijk fijnstof. In de vorige versie van NEN 2757 was dit verbod ook al beoogd, maar was onvoldoende duidelijk vastgelegd. Dit is nu aangepast in de nieuwe normversie. Daarnaast is de nieuwe versie van NEN 2757 meer afgestemd op de Europese bepalingsmethoden die gelden voor de CE-markering van rookgasafvoer producten. |
4. | NEN 2768+A1:2018 Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in woningen Aan de vorige versie van NEN 2768 is een wijziging A1:2018 toegevoegd. De betreffende wijzigingen hebben geen betrekking op het deel van NEN 2768 dat bepalingen bevat in relatie tot het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 schrijft geen meterruimte voor en wijst NEN 2768 (alleen) aan voor de leidingdoorvoeren en mantelbuizen voor gasvoorzieningen. |
5. | NEN 5077:2019 Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie en geluidniveaus veroorzaakt door installaties De nieuwe versie van NEN 5077 is in overeenstemming gebracht met de Europese bepalingsmethoden die gelden voor CE-markering van bouwproducten. De wijziging wordt in de praktijk al veel gebruikt en in het algemeen geeft de uitkomst geen verschil. In de gewijzigde norm is verder een vereenvoudigde meetmethode opgenomen. Dit is gedaan om tegemoet te komen aan de wens om voor situaties waar goed- of afkeuren in de regel duidelijk is, minder uitgebreid maar toch voldoende nauwkeurig te meten. |
6. | NEN 6063:2019 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken Met de wijziging van de NEN 6063:2019 is deze norm redactioneel aangepast op onder andere de Europese normen voor de CE-markering voor het niet brandgevaarlijk zijn van daken. Deze Europese normen geven verschillende methoden voor de bepaling van het niet brandgevaarlijk zijn van daken waaruit elk Europees land een keuze kan maken. De bepalingsmethode in de NEN 6063:2019 is daarbij gelijk gebleven met de vorige versie van NEN 6063 |
7. | NEN 6068:2020 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten De gewijzigde NEN 6068 is afgestemd op de nieuwe NEN 6069+A1+C1:2019 Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten die eerder al in de Regeling Bouwbesluit was opgenomen. NEN 6069 wordt in NEN 6068 gebruikt en is daarmee een zogenaamde tweedelijns norm. Toepassing van de laatste versie van NEN 6069 was beoogd, maar dit volgde niet duidelijk uit NEN 6068, die daarop is aangepast. NEN 6068 is verder op een aantal technisch inhoudelijke punten verduidelijkt bijvoorbeeld hoe bij de bepaling moet worden omgegaan met dakopeningen. De nieuwe versie van NEN 6068 is ook afgestemd op een wijziging die eerder in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl, Staatsblad 2018, 291) is opgenomen in het derde lid van artikel 4.54 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: bepalingsmethode). Dit betreft een verduidelijking van de toepassing van spiegelsymmetrie bij de bepaling van de brandwerendheid tussen gebouwen. In de praktijk kon men een onbedoelde en onveilige uitleg van deze spiegelsymmetrie gegeven. Met de nieuwe versie van NEN 6068 wordt deze onbedoelde uitleg voorkomen. |
8. | NEN 6069+A1+C1:2019 Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten
Bij de verwijzing naar NEN 6069+A1+C1:2019 is verduidelijkt dat deze norm niet alleen een eerstelijns norm is maar ook een tweedelijns norm is, aangewezen vanuit NEN 6068. Deze verduidelijking was een aanbeveling van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften (ATGB) in haar rapport1 over de Grenfell Tower brand 1.
1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/03/30/advies-naar-aanleiding-van-het-grenfell-tower-inquiry-phase-1-report. |
9. | NEN 6075:2020 Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl, Staatsblad 2018, 291) zijn de eisen voor rookdoor-gang afgestemd op de Europese classificatie voor rookdoorgang Sa en S200, onder andere in artikel 4.61 (subbrandcompartiment: weerstand tegen rookdoorgang). Dit is toen gedaan conform een voorstel van de NEN-normcommissie en met gebruikmaking van de bepalingsmethode die in de NEN 6075:2012 was vastgelegd. Vervolgens is gebleken dat deze bepalingsmethode verduidelijking behoefte. In de nieuwe NEN 6075:2020 zijn verduidelijkingen doorgevoerd in de bepalingsmethode. De bepalingsmethode van de huidige eisen voor rookdoorgang in het Bouwbesluit 2012 is hierin niet aangepast. |
10. | NEN 6707:2019 Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden In de nieuwe versie van NEN 6707 zijn beperkte aanpassingen doorgevoerd in de bepalingsmethoden. Er is verder een specifieke bepalingsmethode toegevoegd voor de bevestiging van plaatvormige dakbedekking. |
11. | NEN 8700 + A1:2020 Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw) De nieuwe NEN 8700 is aangepast voor wat betreft de beoordeling van bestaande bruggen. In samenhang met de nieuwe NEN 8701 is geregeld dat bruggen in het onderliggend wegennet (stadsbruggen) met een meer accurate lagere belasting beoordeeld kunnen worden. Bij de vorige versie van NEN 8700/NEN 8701 was deze belasting gebaseerd op aslast- en voertuiggewichtmetingen op het zwaarder belaste hoofdwegennet (snelwegen). Hierdoor zouden veel bestaande stadsbruggen ten onrechte worden afgekeurd. Verder is in NEN 8700 de nieuwe NEN 8707 aangestuurd als tweedelijns norm, zie hiervoor het algemeen deel van de toelichting onder Lasten. |
12. | NEN 8701+A1:2020 Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren – Belastingen De nieuwe NEN 8701 is aangepast voor wat betreft de beoordeling van bestaande bruggen. In samenhang met de nieuwe NEN 8700 is geregeld dat bruggen in het onderliggend wegennet (stadsbruggen) met een meer accurate lagere belasting beoordeeld kunnen worden. Bij de vorige versie van NEN 8700/NEN 8701 was deze belasting gebaseerd op aslast- en voertuig gewichtmetingen op het zwaarder belaste hoofdwegennet (snelwegen). Hierdoor zouden veel bestaande stadsbruggen ten onrechte worden afgekeurd. |
13. | NEN 8707+C1:2020 Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeur - Geotechnische constructies Voor toelichting hierbij, zie hiervoor het algemeen deel van de toelichting onder Lasten |
14. | NEN-EN 13501-1:2019 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag Deze Europese norm is uitgebreid met de classificatie voor pijpisolatie producten. Op basis van deze Europese classificatie zijn eerder in het Bouwbesluit (Staatsblad 2020, 189) eisen opgenomen in artikel 2.69a Elektrische leidingen en pijpisolatie. Daarnaast zijn in deze norm redactionele correcties doorgevoerd. |
15. | NEN-EN 13501-6:2019 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 6: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag van elektrische kabels Deze Europese norm is toegevoegd voor de classificatie voor elektrische leidingen. Op basis van deze Europese classificatie zijn eerder in het Bouwbesluit (Staatsblad 2020, 189) eisen opgenomen in artikel 2.69a Elektrische leidingen en pijpisolatie. |
Bij Stcrt. 2020, 66974 is bijlage II wat betreft het verwijzen naar normbladen geactualiseerd. Het betreft:
1. | NEN-EN 1990+A1+A1/C2:2019 Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1990 verduidelijkingen doorgevoerd. Het gaat hierbij met name om de mogelijkheden voor verlaging van de gevolgklasse van een bouwwerk of delen daarvan. Ook zijn er meer voorbeelden gegeven van bouwwerken in een bepaalde gevolgklasse. De gevolgklassen van de NEN-EN 1990 bepalen het te realiseren veiligheidsniveau van een bouwwerk. |
2. | NEN-EN 1991-1-1+C1+C11:2019 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-1 beperkte wijzigingen doorgevoerd in de aan te houden vloerbelastingen. Verder zijn belastingen op vloerafscheidingen verduidelijkt. |
3. | NEN-EN 1991-1-2+C3:2019 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen in correctieblad C3 is in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-1 de bijlage E Vuurbelastingen verder uitgewerkt. Op basis van deze bijlage E kan men rekenen met een natuurlijke brand. Dit geeft een meer rationele benadering van het constructieve gedrag bij brand dan de algemene methode in NEN-EN 1991-1-2 die uit gaat van de standaard brandkromme. |
4. | NEN-EN 1991-1-3+C1 + A1:2019 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-3 verduidelijkingen opgenomen voor de aan te houden sneeuwbelastingen. |
5. | NEN-EN 1991-1-4+A1+C2:2011 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-4 verduidelijkingen doorgevoerd in de aan te houden windbelastingen. |
6. | NEN-EN 1991-1-5+C1:2011 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-5 verduidelijkingen doorgevoerd in de aan te houden thermische belastingen bij bruggen. |
7. | NEN-EN 1991-1-7+C1+A1:2015 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-1-7 verduidelijkingen doorgevoerd in de aan te houden stootbelastingen. Voor de stootbelastingen van treinverkeer (ontsporing) zijn beperkte wijzigingen doorgevoerd. |
8. | NEN-EN 1991-2+C1:2015 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2019 Naast redactionele wijzigingen zijn in de nationale bijlage bij de NEN-EN 1991-2 verduidelijkingen doorgevoerd in de aan te houden verkeersbelasting bij bruggen. |
9. | NEN-EN 1992-1-1+C2:2011 Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1:2015 en nationale bijlage NB:2016+A1:2020 Deze wijziging betreft een beperkte wijziging in de nationale bijlage met betrekking tot de eigenschappen wapeningstaal dat wordt toegepast in betonconstructies. |
10. | NEN-EN 1992-1-2+C1:2011 Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief correctieblad C11:2017, wijzigingsblad A1:2019 en nationale bijlage NB:2011 Deze wijziging betreft een Europees wijzigingsblad A1 dat nadere informatie geeft over de beoordeling van betonkolommen bij brand. |
11. | NEN-EN 1997-1 + C1 + A1:2016 Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2019 Deze wijziging betreft een beperkte wijziging in de nationale bijlage met betrekking tot de berekening van damwanden (grondkerende constructies). |
12. | NEN-EN 1997-1 + C1:2012 Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2012 Deze oude versie van de NEN-EN 1997-1 werd aangestuurd voor verbouw en bestaande bouw. Met de introductie van NEN 8707 (zie bij algemeen deel van de toelichting onder Lasten) kan deze norm vervallen. |
13. | NEN-EN 1999-1-1+A1:2011 Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels, inclusief wijzigingsblad A2:2014, correctieblad C11:2018 en nationale bijlage NB:2011 De wijziging betreft een correctie C11 van een redactionele fout in de NEN-EN 1999-1-1. |
Bij Stcrt. 2022, 8634 zijn de nieuwe versies van BRL 9500-U, BRL 9500-W, BRL 9501 en NTA 8800 aangewezen, zijnde de versies zoals deze op 1 januari 2022 luidden. Deze versies gelden vanaf 1 juni 2022.
Bij Stcrt. 2023, 12584 zijn de nieuwe versies van BRL 9500-U, BRL 9500-W, BRL 9501 en NTA 8800 aangewezen, zijnde de versies zoals deze op 1 februari 2023 luidden. Deze versies gelden vanaf 1 juli 2023.
Artikel 1.3CE-markeringen
In zijn algemeenheid kan de CE-markering op bouwproducten worden aangebracht als daarvoor een zogeheten Europees geharmoniseerde technische specificatie (Europese normen en technische goedkeuringen) beschikbaar is en van toepassing is op het specifieke product. Informatie over deze specificaties is te vinden in de NANDO-database op de website van de Europese Commissie en in de module CE-markeringen op Rijksoverheid.nl. In artikel 1.6 van het besluit is voorgeschreven wanneer de CE-markering op bouwproducten verplicht moet worden aangebracht. Het eerste lid van artikel 1.3 houdt in dat fabrikanten van bouwproducten die onder een Europees geharmoniseerde norm vallen de CE-markering (met bijbehorende informatie) kunnen aanbrengen overeenkomstig die norm, zodra de norm is gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie. Nadat de zogeheten co-existentieperiode of overgangsperiode van die norm, welke is genoemd in het publicatieblad bij de publicatie van de norm, is verstreken, moet het product volgens de Europese regelgeving worden voorzien van de CE-markering (met bijbehorende informatie).In het tweede lid is bepaald dat de CE-markering (met bijbehorende informatie) ook kan worden aangebracht op bouwproducten die niet onder een geharmoniseerde norm vallen, maar waarvoor een Europese goedkeuringsrichtlijn bekend is gemaakt. Deze goedkeuringsrichtlijnen vormen de technische grondslag voor het opstellen van Europese technische goedkeuringen. Fabrikanten die de CE-markering op hun producten willen aanbrengen dienen dan in bezit te zijn van een Europese technische goedkeuring die voor hen op basis van de overeenkomstige goedkeuringsrichtlijn is opgesteld door een technische beoordelingsinstantie (zie artikel 1.4) die in de richtlijn bouwproducten nog goedkeuringsinstantie worden genoemd. Het gaat hier om een vrijwillige keuze van de fabrikant. In tegenstelling tot geharmoniseerde normen bestaat er voor goedkeuringsrichtlijnen geen co-existentieperiode. In het derde lid is bepaald dat de CE-markering (met bijbehorende informatie) ook kan worden aangebracht indien de fabrikant in het bezit is van een Europese goedkeuring, waarvoor geen goedkeuringsrichtlijn bestaat. Het betreft hier niche producten die bekend staan onder de term CUAP (Common Understanding Assessment Procedure). De lijst met CUAP’s kunt u eveneens inzien in de NANDO-database op de website van de Europese Commissie. In het vierde lid is aangegeven dat aan alle bouwproducten met CE-markering waarvoor een conformiteitsverklaring of een conformiteitscertificaat is afgegeven het ‘vermoeden van conformiteit’ moet worden gegeven. Afhankelijk van het type bouwproduct kan een conformiteitscertificaat nodig zijn, opgesteld door een aangemelde instantie. Of een certificaat van een aangemelde instantie nodig is, hangt af van het conformiteitsniveau (of systeem van verklaring van overeenstemming) dat van toepassing is op het product voor de eigenschappen waarvoor de prestatie wordt bepaald, afhankelijk van het beoogd gebruik van het betreffende product. Informatie hierover is terug te vinden in de tabel ZA in de technische specificatie van toepassing op het bouwproduct. In Europees verband worden de aangemelde instanties Notified Bodies genoemd (zie artikel 1.5). Algemeen uitgangspunt van de CE-markering is dat vertrouwen moet worden gegeven aan de testresultaten die de fabrikant voor zijn product heeft opgegeven. Zo mag er in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning geen aanvullend bewijs voor een bepaald testresultaat (bijvoorbeeld een Europese brandklasse) worden gevraagd. Indien er niettemin ernstige twijfel is over de juistheid van de door de fabrikant opgegeven informatie kan dit worden gemeld aan het bevoegde gezag, de markttoezichtautoriteit voor CE-markering op bouwproducten (voor Nederland: de Inspectie Leefomgeving en Transport), en een handhavingsverzoek worden gedaan.
Stcrt. 2014, 4057: Het oorspronkelijke artikel 1.3 is overbodig geworden als gevolg van de rechtstreekse werking van de verordening bouwproducten. In artikel 4 van de verordening is namelijk de verhouding tussen geharmoniseerde normen, Europese technische beoordelingen en prestatieverklaringen beschreven. Voor een verdere toelichting op het systeem wordt verwezen naar de brochure ‘CE-markering op bouwproducten’ in het dossier ‘bouwproducten’ op rijksoverheid.nl. In het nieuwe artikel 1.3 zijn met het oog op de goede handhaving daarvan door de Inspectie Leefomgeving en Transport een aantal voorschriften uit de verordening opgenomen. Gedragingen in strijd met de voorschriften die ter zake van de implementatie van de verordening bouwproducten in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen zijn op grond van artikel 120, tweede lid, van de Woningwet namelijk verboden en daarmee economische delicten op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Wet economische delicten. In het nieuwe eerste lid van artikel 1.3 is bepaald aan welke eisen het aanbrengen van een CE-markering moet voldoen. Dit voorschrift is gebaseerd op artikel 9, eerste lid, van de verordening. In het tweede lid van artikel 1.3 is bepaald dat instructies en informatie over de veiligheid in de Nederlandse taal moeten worden gesteld. Er is voor gekozen dat dergelijke informatie in de Nederlandse taal ter beschikking moet worden gesteld omdat dit voor gebruikers het meest toegankelijk is.
Artikel 1.4 en 1.5CE-markeringen
Op 4 april 2011 is de verordening nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (verordening bouwproducten) gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (88/5). Deze verordening is de opvolger van de richtlijn bouwproducten. De van deze verordening reeds van kracht zijnde artikelen betreffen met name de aanwijzing van technische beoordelingsinstanties, kortweg TBI’s en de aangemelde instanties. Deze aangemelde instanties zijn certificatie- en inspectieinstanties en testlaboratoria. De instanties die in het kader van de richtlijn bouwproducten reeds zijn aangemeld, zullen in het kader van de verordening bouwproducten opnieuw moeten worden aangewezen en aangemeld volgens de criteria en procedures van deze verordening. Tot het moment dat de instantie opnieuw is aangewezen en aangemeld geldt de oude aanwijzing en aanmelding. Hoe lang deze nog geldig blijft is vooralsnog niet vastgesteld door de Europese Commissie. De kandidaat-instanties moeten aantonen dat zij voor het uitvoeren van de door een aangemelde instantie uit te voeren taken, waaronder het testen en beoordelen van producten, het controleren van de interne kwaliteitscontrole in de fabriek, competent is. Aangezien de toetsing aan de criteria die zijn opgenomen in de verordening technische expertise vereist, delegeert de minister de toetsing van de instanties. Die delegatie uitgewerkt in de artikelen 1.4 en 1.5. Artikel 1.4 heeft betrekking op de procedures voor de aanwijzing en de aanmelding van technische beoordelingsinstanties. Voor advies ten aanzien van de geschiktheid van kandidaat-instanties wijst de minister een ter zake kundige instelling aan. De technische beoordelingsinstanties moeten in staat zijn om op aanvraag van een fabrikant een Europese technische goedkeuring op te stellen voor de werkgebieden als aangegeven in bijlage IV, tabel 1 van de betreffende verordening. In tabel 2 van die bijlage zijn de beoordelingscriteria gegeven waaraan de technische beoordelingsinstanties moeten voldoen. De ter zake kundige instelling maakt de procedure voor de toetsing van kandidaat-instanties openbaar.Artikel 1.5 heeft betrekking op de procedures voor de aanwijzing en aanmelding van aangemelde instanties. In principe geldt hier als uitgangspunt accreditatie. De verordening maakt het echter tevens mogelijk dat op basis van andere bewijsstukken de bekwaamheid van een organisatie kan worden aangetoond (artikel 48, vierde lid). De verordening bouwproducten verlangt dat de lidstaten voor het instellen en uitvoeren van de nodige procedures voor de beoordeling en de aanmelding van deze aangemelde instanties een aanmeldende autoriteit aanwijzen. De eisen aan de aangemelde instanties zijn vastgelegd in artikel 43 van de betreffende verordening en vormen een leidraad voor de toetsing door de aanmeldende autoriteit.In het derde lid is aangegeven dat de aanmeldende autoriteit de procedure voor de beoordeling en aanmelding van en voor het toezicht op de betreffende instanties zoals bedoeld in artikel 43 van de verordening moet opstellen, en een actueel overzicht van de aangemelde instanties moet bekendmaken.
Artikel 1.6CE-markeringen
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de minister zo nodig aan de aanwijzingen op grond van de artikelen 1.4 en 1.5 voorschriften kan verbinden. Daarnaast is in het tweede lid bepaald dat de instellingen voor het beoordelen van en het toezicht houden op technische beoordelingsinstanties en aangemelde instanties de minister onverwijld moeten informeren als deze instanties hun taken niet naar behoren uitoefenen. Ten slotte is in het derde lid bepaald dat de minister na een dergelijke melding een aanwijzing (en dus ook de aanmelding in de NANDO-database) van een technische beoordelingsinstantie of aangemelde instantie kan intrekken.
Artikel 1.7Kwaliteitsverklaringen
Evenals in de Regeling Bouwbesluit 2003 is in de regeling uit het oogpunt van administratieve lastenverlichting een extra faciliteit voor bepaalde buitenlandse instituten geboden. Een buitenlandse instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten in het land van oorsprong is erkend voor het doen van proeven en controles, wordt indien deze proeven en controles in overeen-stemming met de voorschriften in Nederland zijn, gelijkgesteld met een onafhankelijk deskundig instituut dat voldoet aan de kwalificaties genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet. Dit betekent dat een voor een dergelijk bouwproduct afgegeven test- of evaluatierapport, eventueel voorzien van het eigen merkteken, geldt als een door de minister van BZK erkende kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1.11 van het besluit.
Artikel 1.8Kwaliteitsverklaringen
Bij Stcrt. 2022, 10958, zijn de artikelen 1.8 en 1.9 vervallen. De taken in het kader van het erkende stelsel werden voorheen namens de Minister van BZK door de Stichting Bouwkwaliteit (hierna: SBK) uitgevoerd op basis van de Tripartiete Overeenkomst1 die met de ministers van BZK en Infrastructuur en Waterstaat en de Raad voor Accreditatie was afgesloten.SBK is een private stichting die beoordeelde of zogeheten beoordelingsrichtlijnen (hierna: BRL-en) voldoen aan de bouwtechnische regels en die hierover erkende kwaliteitsverklaringen toetste en publiceerde namens de Minister van BZK. Omdat deze taken worden uitgevoerd voor de rijksoverheid is sprake van een publieke taak. Nu met het nieuwe stelsel een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan wordt opgericht met bredere taken en bevoegdheden en de genoemde taakoefening in het kader van het erkende stelsel, is besloten deze publieke taken van SBK onder te brengen bij de toelatingsorganisatie. Omdat deze taak in artikel 1 van de Woningwet bij de Minister van BZK is belegd (en verder uitgewerkt in art. 1.11 Bouwbesluit 2012), zal de toelatingsorganisatie deze taken, in afwachting van een bredere heroverweging van het erkende stelsel, namens de Minister uitvoeren.
1 Stcrt. 2015, 8987.
Artikel 1.9Kwaliteitsverklaringen
Bij Stcrt. 2022, 10958, zijn de artikelen 1.8 en 1.9 vervallen. De taken in het kader van het erkende stelsel werden voorheen namens de Minister van BZK door de Stichting Bouwkwaliteit (hierna: SBK) uitgevoerd op basis van de Tripartiete Overeenkomst1 die met de ministers van BZK en Infrastructuur en Waterstaat en de Raad voor Accreditatie was afgesloten.SBK is een private stichting die beoordeelde of zogeheten beoordelingsrichtlijnen (hierna: BRL-en) voldoen aan de bouwtechnische regels en die hierover erkende kwaliteitsverklaringen toetste en publiceerde namens de Minister van BZK. Omdat deze taken worden uitgevoerd voor de rijksoverheid is sprake van een publieke taak. Nu met het nieuwe stelsel een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan wordt opgericht met bredere taken en bevoegdheden en de genoemde taakoefening in het kader van het erkende stelsel, is besloten deze publieke taken van SBK onder te brengen bij de toelatingsorganisatie. Omdat deze taak in artikel 1 van de Woningwet bij de Minister van BZK is belegd (en verder uitgewerkt in art. 1.11 Bouwbesluit 2012), zal de toelatingsorganisatie deze taken, in afwachting van een bredere heroverweging van het erkende stelsel, namens de Minister uitvoeren.
1 Stcrt. 2015, 8987.
Paragraaf 1.5Inspectieschema’s
Op grond van de artikelen 6.20, 6.23 en 6.32 moet respectievelijk een brandmeldinstallatie, een ontruimingsalarminstallatie, een automatische brandblusinstallatie (bijvoorbeeld sprinkler) en een rookbeheersingssysteem voorzien zijn van een inspectiecertificaat. In artikel 1.10 zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de geldigheidsduur van de betreffende certificaten voor brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties. Voor beiden geldt eenzelfde regime.Het eerste lid bepaalt dat de betreffende installaties voor ingebruikname voorzien moeten zijn van een inspectiecertificaat.Het tweede lid bepaalt vervolgens dat een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid een geldigheidsduur van drie jaar heeft. Voor die gebouwen waarbij op grond van artikel 6.20, eerste lid, doormelding verplicht is, geldt echter een geldigheidsduur van een jaar. De geldigheidsduur wordt daarmee afhankelijk gesteld van de risicofactoren die aan de betreffende gebruiksfunctie verbonden zijn.In artikel 1.11 zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de geldigheidsduur van de betreffende certificaten voor automatische brandblusinstallaties en rookbeheersingssystemen. Dit soort installaties is op grond van het besluit niet verplicht en wordt veelal toegepast bij gelijkwaardige oplossingen. Om die reden is de maximale inspectiefrequentie gesteld op een jaar, zonder afhankelijkheid van doormelding.In relatie tot de genoemde geldigheidsduur wordt overigens nog verwezen naar het overgangsrecht in artikel 9.2, zesde lid, van het besluit. Op grond van dit overgangsrecht wordt een document dat voor 1 januari 2015 is afgegeven gelijkgesteld met een in het besluit voorgeschreven certificaat.In bijzondere situaties (bijvoorbeeld ondergrondse of hoge gebouwen en bijzondere blusinstallaties) en volgens andere regelgeving kan een andere frequentie van de inspectie dan hierboven genoemd, worden gegeven. Daarnaast kunnen vanuit andere wet- en regelgeving voor specifiek gebruik andere voorschriften van toepassing zijn.Artikel 1.12 bepaalt dat de toe te passen inspectieschema’s van het CCV gepubliceerd moeten zijn in 2011.
De verwijzing in artikel 1.12 naar de inspectieschema’s 2011 is bij Stcrt 2013, 5457 vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende onderdelen van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging van 1 september 2012, inclusief wijzigingsblad W1:2012. Dit inspectieschema fungeert als inspectieschema voor de verschillende in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het Bouwbesluit 2012 genoemde CCV-inspectieschema’s. Het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging is te downloaden van de site van het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (CCV). In artikel 1.12 was ten onrechte ook een verwijzing naar artikel 6.20, zevende lid, van het Bouwbesluit 2012 opgenomen. Dit is bij die Staatscourant gecorrigeerd.
Artikel 1.12 is bij Stcrt. 2015, 17338 geactualiseerd met de aanwijzing van een nieuwe versie van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging. Deze nieuwe versie maakt het mogelijk om bij inspecties beter rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de verschillende brandbeveiliginginstallaties.
Artikel 1.12 is bij Stcrt. 2015 45221, geactualiseerd met de aanwijzing van een nieuwe versie 10.0 van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging. De wijziging ten opzichte van versie 9.0 is dat certificaten voor levering en onderhoud van de zogenoemde Vast opgestelde Brandbeheersing- en Blussystemen (VBB-systemen) die nog niet onder accreditatie zijn afgegeven, tot 1 januari 2016 gelijk gesteld zijn met de oorspronkelijke LPS 1233 certificaten (van de Certificatie Instelling voor Beveiliging en Veiligheid).
Artikel 1.12 is bij Stcrt. 2018, 35386 geactualiseerd met de aanwijzing van een nieuwe versie 11.0 van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging, welke per 01-07-2018 in werking is getreden.
Artikel 1.12 is bij Stcrt. 2019, 36206 geactualiseerd met de aanwijzing van een nieuwe versie 11.0 van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging, welke per 01-07-2018 in werking is getreden. Deze versie 12.0 (1 januari 2019) van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging - Inspectie brandbeveiligingsysteem is met ingang van 1 juli 2019 in de plaats van de versie 11.0 gekomen. Versie 12.0 is te raadplegen op de site van het CCV, Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid: www.hetccv.nl. In paragraaf 1.5 van versie 12.0 is een schema opgenomen met de wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de eerdere versie.
Artikel 1.13
Op grond van artikel 6.53, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 moet een te bouwen gebouw voldoende gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen voor het kunnen uitvoeren van veilig onderhoud hebben indien dat onderhoud niet veilig zonder die voorzieningen kan worden uitgevoerd. Artikel 1.13 van de Regeling Bouwbesluit 2012 geeft aan dat aan de hand van de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012 de veiligheidsvoorzieningen moeten worden beoordeeld indien dergelijke voorzieningen op grond van genoemd artikel 6.53, eerste lid, noodzakelijk zijn. In dat geval moet de checklist door de aanvrager worden ingevuld en bij de stukken voor de aanvraag van aanvraag de vergunning voor het bouwen worden gevoegd. Beoordeling van de veiligheidsvoorzieningen in de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012 gebeurt op basis van de huidige stand der techniek. Deze checklist is te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten/formulieren/2012/03/19/formulier-toetsingskader-veilig-onderhoud.
Paragraaf 1.7Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide, ingevoegd bij Stcrt. 2020, 50199 (artikelen 1.14 t.m. 1.23)
Artikel 1.14
Alleen door de Minister van BZK aangewezen certificerende instellingen mogen de in de regelgeving opgenomen conformiteitsbeoordeling uitvoeren. Dit artikel stelt nadere regels voor de wijze waarop een aanvraag voor aanwijzing als certificerende instelling moet worden ingediend.
Het tweede lid bevat gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. Naast de vestigingsplaats van de aanvrager en een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel dient ook het certificatieschema waarop de accreditatie betrekking heeft alsmede het bewijs van accreditatie voor dat schema verstrekt te worden. Een aanwijzing is dus verbonden aan een specifiek certificatieschema. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het derde lid regelt dat wanneer een aanvrager nog niet geaccrediteerd is, in plaats van het bewijs van accreditatie een bewijs kan worden verstrekt dat de procedure voor het verkrijgen van accreditatie is aangevangen. Dit bewijs zal de vorm hebben van het ontvangstbewijs dat een aanvrager ontvangt van de Raad voor Accreditatie wanneer de aanvraag ontvangen en compleet is. Dit zijn ook werkzaamheden die juist verricht worden om een certificaat of accreditatie te verkrijgen mogelijk te maken. Deze bepaling ziet op de op grond van het bovenliggende besluit (Stb. 2020, 348) geldende overgangsperiode van 18 maanden vanaf inwerkingtreding van het besluit (1 oktober 2020). In deze periode geldt de eis dat een certificerende instelling geaccrediteerd moet zijn nog niet. Bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel ‘certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties’ (Stb. 2019, 383; Stb. 2020, 348; Stcrt. 2020, 50199) is bepaald dat certificerende instellingen per 1 april 2022 door de Raad voor Accreditatie (RvA) moeten zijn geaccrediteerd en dat bedrijven per diezelfde datum gecertificeerd moeten zijn om nog werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (zoals cv-ketels) te mogen uitvoeren. Omdat voor het opstellen en aanwijzen van de certificatieschema’s meer tijd nodig blijkt dan bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel voorzien is de datum 1 april 2022 niet langer haalbaar. Daarom is besloten deze datum te verschuiven van 1 april 2022 naar 1 januari 2023.1 In artikel 1.14, derde lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 is bij Stcrt. 2021 48236 deze datum ook aangepast in het voorschrift dat bij de aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling tot deze datum, in plaats van een bewijs van accreditatie, een bewijs kan worden verstrekt dat de aanvraag bij de RvA voor accreditatie volledig is en door de RvA in behandeling is genomen.
1 Kamerstukken II 2021/22, 32 757, nr. 183.
Artikel 1.16
De artikelen 1.16 e.v. stellen nadere regels over de aanwijzing en inhoud van certificatieschema’s en het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing van een certificatieschema. Procesvereiste daarbij is dat het schema door de RvA is geëvalueerd, zoals is bepaald in artikel 1.37, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. De RvA toetst hierbij op eisen die in NEN-EN-ISO/IEC 17065 worden gesteld.
Artikel 1.16 noemt enkele inhoudelijke eisen die certificatieschema’s in ieder geval moeten bevatten. Het moet voor een gebruiker van een certificatieschema duidelijk zijn waarvoor het schema kan worden toegepast. Een certificatieschema vermeldt daarom in ieder geval voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld (onderdeel a). Een certificatieschema kan worden beperkt tot een specifiek type gasverbrandingstoestel, zoals een gashaard of een cv-ketel. In het Bouwbesluit 2012 is al bepaald dat een schema vermeldt op welke van de in artikel 1.35, tweede lid, van dat besluit genoemde werkzaamheden het schema ziet. Ook is bepaald dat vermeld moet worden welke van de in het certificatieschema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door het wettelijk stelsel, zowel voor duidelijkheid aan de kant van de gebruiker van het schema als aan de kant van de Minister van BZK.
Artikel 1.17
In onderdeel a van dit artikel is opgenomen dat de concentratie koolmonoxide moet worden gemeten, voorafgaand aan de werkzaamheden aan de gasverbrandingsinstallatie. Hiermee kunnen onveilige situaties, voor de gebruiker of bewoner en de monteur, vroegtijdig gesignaleerd worden. Bovendien dient deze meting als nulmeting, ter vergelijking na afloop van de werkzaamheden. In onderdeel b is opgenomen dat bij een gemeten concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel van 5 ppm of hoger de certificaathouder de installatie niet in bedrijf mag stellen. Ook voor de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel gelden, afhankelijk van het type toestel, waarden waarboven de installatie niet in bedrijf mag worden gesteld. Bij de op grond van deze regeling uit te voeren metingen en controles geeft de installateur tevens uitvoering aan de voor het toestel gebruikelijke meetmethode zoals in de specificaties van de fabrikant vermeld. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de toelichting. Ook moet een installateur een gebruiker of bewoner op grond van dit artikel wijzen op het ontbreken van het gebruiksvoorschrift van het toestel. Dit zal in de praktijk vaak een gebruikershandleiding en onderhoudsschema van het toestel zijn. Hierbij kan de certificaathouder tevens wijzen op het belang van regelmatig onderhoud om de veilige en betrouwbare werking van de installatie te bevorderen. Tot slot moet een certificaathouder de werkzaamheden uitvoeren conform de instructies van de fabrikant of verkoper. Ten overvloede wordt opgemerkt dat altijd voldaan moet worden aan de bepalingen uit afdeling 3.8 van het Bouwbesluit 2012. Deze afdeling bevat voorschriften over de toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw.
Aan artikel 1.17, onderdeel c, van de Regeling Bouwbesluit 2012 dat voorschrijft dat een gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf mag worden gesteld dan nadat de certificaathouder de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan een in, onderdeel c, genoemde waarde, is bij Stcrt. 2020, 66974 toegevoegd dat deze meting moet worden uitgevoerd wanneer de installatie daar een voorziening voor heeft. Deze toevoeging is opgenomen omdat naar nu blijkt een meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandings- gassen niet bij alle gasverbrandingsinstallaties mogelijk is. Lokale gasverwarmingsinstallaties (haarden en kachels) hebben na installatie geen voorziening of mogelijkheid om deze metingen uit te voeren. Dat geldt ook voor een aantal andere typen gasverbrandingsinstallaties. De voorziening of mogelijkheid om metingen in de rookgassen uit te voeren betreft in de regel de aanwezigheid van een speciaal hiervoor aangebracht meetpunt. Dit meetpunt is op de meeste gasverbrandingsinstallaties aanwezig. Voor een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel geldt dat de voorziening er altijd is; de meting vindt dan boven het toestel plaats. Meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen is belangrijk omdat deze concentratie een goede indicator is voor de veilige werking van het toestel. Deze meting is vaak ook onderdeel van de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de fabrikant of verkoper van het toestel die op grond van artikel 1.17, onderdeel e, van de Regeling Bouwbesluit 2012 moeten worden gevolgd.
Artikel 1.18
Dit betreft de verdere uitwerking van de eisen aan de vakbekwaamheid van de persoon die de inbedrijfsstelling van de gasverbrandingsinstallatie uitvoert. Op grond van dit artikel moet een vakbekwaam persoon onder andere in staat zijn de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen, de veiligheid van de gasverbrandingsinstallatie te beoordelen voor zover het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide en de gasverbrandingsinstallatie in bedrijf te stellen. Ook dient deze persoon de in het kader van dit stelsel vereiste metingen en controles te kunnen uitvoeren en de resultaten daarvan te kunnen beoordelen. Tot slot dient degene die de inbedrijfsstelling uitvoert aantoonbaar in staat te zijn voorlichting te geven aan de gebruiker van de installatie over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie. De vakbekwaamheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het met goed gevolg doorlopen van opleidingen, het afleggen van examens en het uitvoeren van praktijktoetsen.
Artikel 1.19
Dit artikel stelt nadere regels over de aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema. Het tweede lid noemt enkele gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.20
Op grond van artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 geldt een meldplicht voor (bijna )ongevallen. Er is sprake van een (bijna-)ongeval wanneer een installateur bij het uitvoeren van de werkzaamheden constateert dat een gasverbrandingsinstallatie een verhoogde concentratie koolmonoxide produceert en deze concentratie vrijkomt in een ruimte waar zich mensen kunnen bevinden. Een (bijna-)ongeval moet worden gemeld bij de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw waarin de installatie bevindt, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. Op grond van voornoemd artikel uit het Bouwbesluit 2012 wordt bij ministeriële regeling vastgesteld boven welke concentratie deze meldplicht geldt. Middels de onderhavige bepaling is deze concentratie vastgesteld op 20 ppm. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.5 van het algemeen deel van de toelichting van Stcrt. 2020, 50199.
Artikel 1.22
Op grond van artikel 1.40 van het Bouwbesluit 2012 is een landelijk openbaar register ingesteld van aangewezen certificeringsinstellingen, aangewezen certificatieschema’s en van gecertificeerde bedrijven, zodat dit voor iedereen eenvoudig is na te gaan. In het openbare register wordt in ieder geval vermeld welke certificerende instellingen en certificatieschema’s zijn aangewezen. Ook wordt opgenomen welke bedrijven beschikken over een certificaat. In het tweede lid van art. 1.22 zijn gegevens van en informatie over certificaathouders opgesomd die een certificerende instelling ten behoeve van het register aan de minister moet aanleveren.
Artikel 1.23
Het beeldmerk, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, is met dit artikel vastgesteld. Het beeldmerk moet gevoerd worden omwille van de herkenbaarheid van gecertificeerde bedrijven in de markt. Zie voor een verdere toelichting op het beeldmerk het algemeen deel van de toelichting.