3 Gevolgde procedure en inspraak
De ontwerpregeling is aan een groot aantal betrokken organisaties voorgelegd. Ook is het ontwerp voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving. Waar nodig is de regeling naar aanleiding van de ontvangen reacties aangepast.
Wijziging van de regeling:
a. | Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de correctiefactoren voor de energieprestatiecoëfficiënt en enkele andere wijzigingen |
De ontwerpregeling is voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving.
b. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 26 februari 2013, nr. 2013-0000121469, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de toepassing van normen en een wijziging van de Regeling omgevingsrecht |
Het concept is voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving. Er is geen commentaar op het concept ontvangen.
c. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 14 juni 2013, nr. 2013-0000350418, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 betreffende de energieprestatie van gebouwen |
De conceptregeling is aan een aantal betrokken organisaties voorgelegd. Ook is het concept voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving. De regeling is naar aanleiding van de ontvangen reacties vereenvoudigd.
d. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 februari 2014, nr. 2014-0000068608, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot het bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden en een wijziging van de Regeling omgevingsrecht |
Het concept is voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving. Er is geen commentaar op het concept ontvangen.
e. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 november 2014, nr. 2014-000023518, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de aanscherping van de warmteweerstand en de wijziging van de correctiefactoren voor de energieprestatiecoëfficiënt en wijziging van enkele andere regelingen |
De inhoud van deze regeling is besproken met het Overlegplatform bouwregelgeving(OPB).
f. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 12 december 2014, nr. 2014-0000663941, houdende aanpassing van de bedragen, genoemd in de artikelen 1, eerste lid, onderdeel a, en 10, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, wijziging van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte en wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 (inkomensgrenzen inkomensafhankelijke huurverhoging 2015, aanpassing zorgwetgeving, gegevensverstrekking door de huurder en wijziging aanduiding NEN-norm) |
De regeling is niet voorgelegd aan de JTC en het OPB.
g. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 18 juni 2015. , nr. 2015-0000335240, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de eisen aan kooldioxidemeters en het aanwijzen van normen. |
De inhoud van deze regeling is besproken met de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB).
h. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 7 december 2015, nr. 2015-0000728514, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de veiligheid van betonnen galerijvloeren en het aanwijzen van normen en wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen met betrekking tot de actualisatie van enkele Nationale Beoordelingsrichtlijnen en het vaststellen van een bijlage |
De inhoud van artikel I van deze regeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Dit leidde niet tot wijzigingen.
i. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 20 juni 2016, nr. 2016-0000354250, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de veiligheid van zwembaden |
De inhoud van deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Deze commissie stemt in met het instellen van een onderzoeksverplichting naar de staat van roestvaststalen constructies in zwembaden.
j. | Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 23 december 2016, nr. 2016-0000805104, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de toepassing van enkele normen |
De in deze wijzigingsregeling opgenomen normen zijn voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Deze commissie stemt hiermee in.
k. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 december 2017, nr. 2017-0000644894, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot drijvende bouwwerken, de milieuprestatiegrenswaarde, bijna energieneutrale gebouwen en de aansturing van enkele normen |
De in deze wijzigingsregeling opgenomen onderdelen zijn voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Naar aanleiding van de in de JTC gemaakte opmerkingen over de drijvende bouwwerken zijn enkele relatief ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd.
l. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 juni 2018, nr. 2018-0000388367, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de aanwijzing van een nieuwe versie van het CCV-inspectieschema |
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Het JTC heeft geen opmerkingen.
m. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 december 2018, nr. 2018-0000963331, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot het aanwijzen van een nieuwe versie van een aantal normen |
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Het JTC stemt met deze regeling in.
n. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 juni 2019, nr. 2019-0000343502, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot het aanwijzen van een nieuwe versie van het CCV-inspectieschema, van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken, en van een aantal normen |
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplat- form bouwregelgeving (OPB). Dit heeft niet tot wijzigingen geleid.
o. | Regeling van de Minister van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 maart 2020, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Regeling energieprestatie gebouwen inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen |
Juridisch-Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd. Het JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. Door de JTC zijn vragen gesteld over het inregelen van verwarmingssystemen, de digitale tool voor het berekenen van de energieprestatie van technische bouwsystemen en de documentatie van de energieprestatie van technische bouwsystemen. Naar aanleiding van deze vragen is de artikelsgewijze toelichting verduidelijkt.
Internetconsultatie
De conceptregeling is voorgelegd in een internetconsultatie. Hierop zijn twaalf reacties van acht verschillende partijen binnengekomen. Hierna is één reactie ingetrokken. Alle reacties zijn inhoudelijk beoordeeld en conceptregeling is op enkele punten aangepast.
In artikel 3a.2 is bij de keuring van airconditioningsystemen de grenswaarde van 70 kW toegevoegd. Ook is de verwijzing naar de Ecodesign richtlijn met daarin een klasse-indeling van thermostaten aangepast en zijn enkele omschrijvingen van eisen aan technische bouwsystemen anders geformuleerd om onduidelijkheden weg te nemen. Mede naar aanleiding van opmerkingen over de keuringen, is onderzocht in hoeverre verduidelijking van de bijlagen bij dat onderdeel mogelijk is. Dit heeft geleid tot redactionele aanpassing van de bijlagen, waarbij het aantal bijlagen over de keuring van airconditioningsystemen is teruggebracht tot drie. Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting.Ook is de toelichting op een aantal onderdelen verduidelijkt.
MKB-toets
Bij de totstandkoming van de ontwerpregeling is evenals bij het ontwerpbesluit in alle stadia overleg gepleegd met het MKB teneinde het inhoudelijke doel van de MKB-toets, het midden- en kleinbedrijf beter betrekken bij de totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving, te realiseren. Het was in dit geval niet mogelijk om alle processtappen van de MKB-toets zoals die zijn beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 18 april 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 360) uit te voeren, omdat de MKB-toets ten tijde van de onderhandelingen over EPBD III nog niet was ingevoerd. De MKB-toets moet vanaf 1 mei 2019 voor nieuwe wetgeving worden toegepast. De ontwerpregeling was toen al in een vergevorderd stadium, waardoor het niet mogelijk was om alle processtappen uit te voeren. Omdat het Europese regelgeving betreft, geldt er een strikte implementatietermijn. EPBD III moet uiterlijk op 10 maart 2020 in Nederland zijn geïmplementeerd.
p. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 april 2020, nr. 2020-0000179074, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de veiligheid van breedplaatvloeren |
De inhoud van deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd. De JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken.
De JTC stemt in met het instellen van deze onderzoeksplicht naar de staat van gebouwen met breedplaatvloeren.
q. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 juli 2020, nr. 2020-0000414055, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw |
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd. De JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. De consultering in de JTC heeft niet tot wijzigingen geleid.
Internetconsultatie
Het concept is gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie. Deze consultatie vond plaats van 20 december 2019 tot en met 19 januari 2020. Deze consultatie leidde tot twee openbare reacties. Er zijn geen niet openbare reacties ontvangen. De eerste reactie is afkomstig van de Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland. Deze vereniging vraagt zich af of de risico’s voor opwarming van waterleidingen als gevolg van de BENG eisen voldoende zijn afgedekt. Dit om mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van dergelijke opwarming te voorkomen. Reactie hierop: bij een correcte toepassing van NEN 1006 kan van een dergelijk risico geen sprake zijn. Er is dan ook geen aanleiding om deze wijzigingsregeling hierop aan te passen.
De tweede reactie is afkomstig van een groep organisaties en bedrijven, die zich zorgen maken over de toepassing van TOjulibij houtskeletbouw en andere lichte bouwwijzen. In hun bezwaren gaven zij aan dat BZK bij het vaststellen van de grenswaarde voor oververhitting te weinig rekening zou hebben gehouden met de lichte tot middellichte bouwwijzen zoals te doen gebruikelijk bij hout- en staalskeletbouw. Hierdoor zou deze bouwwijze geconfronteerd worden met ofwel extra dynamische berekeningen, ofwel met dure maatregelen om aan de TOjuli eis te kunnen voldoen, en zou er sprake zijn van een ongelijk speelveld. Reactie hierop: Na uitgebreid overleg is geconcludeerd dat bij het uitgevoerde onderzoek en de gestelde eisen om het risico op oververhitting te beperken in voldoende mate rekening is gehouden met de consequenties voor lichte bouwmethoden.
MKB-toets
Bij de totstandkoming van de ontwerpregeling is evenals bij het ontwerpbesluit in alle stadia overleg gepleegd met het MKB teneinde het inhoudelijke doel van de MKB-toets, het midden- en kleinbedrijf beter betrekken bij de totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving, te realiseren. Het was in dit geval niet mogelijk om alle processtappen van de MKB-toets zoals die zijn beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 18 april 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 360) uit te voeren, omdat de MKB-toets ten tijde van de onderhandelingen over EPBD III nog niet was ingevoerd. De MKB-toets moet vanaf 1 mei 2019 voor nieuwe wetgeving worden toegepast. De ontwerpregeling was toen al in een gevorderd stadium. Omdat het Europese regelgeving betreft geldt er een strikte implementatietermijn.
r. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, 2020-0000554748 tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, Stcrt. 2020, 50199 |
De conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties is voorgelegd aan de leden van het Overlegplatform Bouwregelgeving (hierna: OPB) en in het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Daarnaast is de conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie op www.internetconsultatie.nl. Deze consultatie vond plaats van 1 mei 2020 tot en met 29 mei 2020. De reacties op de internetconsultatie zijn geanalyseerd en er is een rapport gemaakt dat op www.internetconsultatie.nl is geplaatst. Ook is de conceptwijziging voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).
De reacties en adviezen hebben op onderdelen geleid tot aanvullingen, verduidelijkingen en/of verbeteringen van de conceptregeling en de toelichting daarbij. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste opmerkingen.
Juridisch Technische Commissie
De conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 is op 4 mei 2020 in een schriftelijke ronde voorgelegd aan de leden van het OPB. In deze schriftelijke ronde is door 7 leden gereageerd. Drie van deze leden hebben dezelfde reactie gestuurd als in het kader van de internetconsultatie. Dat zijn Techniek Nederland, Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: ERB) en Kiwa. Daarnaast hebben de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME) en de Brancheorganisaties Zorg een reactie gestuurd. Stichting KOMO en Bouwend Nederland hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. Op de inhoudelijke punten van de hiervoor genoemde partijen wordt ingegaan bij de reacties op de internetconsultatie (paragraaf 4.3). Aan het verzoek van Techniek Nederland om bij de implementatie, monitoring en evaluatie van het wettelijk stelsel nauw betrokken te blijven wordt uiteraard invulling gegeven.
Over de verplichting om bij een in de opstellingsruimte van het toestel gemeten concentratie koolmonoxide tussen de 0 en 5 ppm de gebruiker of bewoner en eigenaar te infomeren zijn bij de internetconsultatie meerdere vragen gesteld. Omdat een concentratie tussen de 0 en 5 ppm niet leidt tot risico’s voor de gezondheid heb ik (zoals nader toegelicht in paragraaf 4.3) besloten deze verplichting niet meer in de regeling op te nemen. Hiermee geef ik invulling aan de bij de internetconsultatie gemaakte opmerkingen en het door de VNG geuite zorgpunt dat bij deze lage concentratie door burgers mogelijk snel een beroep op de gemeente zal worden gedaan. Met betrekking tot het door de VNG verzochte evaluatiemoment merk ik op dat het stelsel hierin voorziet. Dit evaluatiemoment is voorzien drie jaar na inwerkingtreding van het stelsel en daarmee anderhalf jaar na inwerkingtreding van de in het stelsel opgenomen verbodsbepaling.
Internetconsultatie
Internetconsultatie algemeen
In het kader van de internetconsultatie zijn 13 reacties De conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties is voorgelegd aan de leden van het Overlegplatform Bouwregelgeving (hierna: OPB) en in het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Daarnaast is de conceptwijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie op www.internetconsultatie.nl. Deze consultatie vond plaats van 1 mei 2020 tot en met 29 mei 2020. De reacties op de internetconsultatie zijn geanalyseerd en er is een rapport gemaakt dat op www.internetconsultatie.nl is geplaatst. Ook is de conceptwijziging voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).
De reacties en adviezen hebben op onderdelen geleid tot aanvullingen, verduidelijkingen en/of verbeteringen van de conceptregeling en de toelichting daarbij. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste opmerkingen.
Handhaving
Bij de internetconsultatie is een aantal vragen gesteld met betrekking tot de werking en handhaving van de verbodsbepaling. Techniek Nederland vraagt bij de meldingsplicht voor (bijna-)ongevallen om een overzicht van de bevoegde gezagen, een uitwerking van de eisen van de melding en een handelingsprotocol.
In reactie hierop geef ik aan dat het na het ingaan van de verbodsbepaling voor zowel opdrachtgevers als bedrijven strafbaar is om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te (laten) voeren wanneer het bedrijf hiervoor niet gecertificeerd is. Beiden kunnen dan ook worden gesanctioneerd.
Dat geldt ook voor een consument die werkzaamheden aan zijn eigen ketel of gaskachel uitvoert. Om het bewustzijn hierover te vergroten zullen vanuit de sector en BZK voorlichtingscampagnes worden gevoerd, gericht op zowel installatiebedrijven als opdrachtgevers en consumenten. Ook zal een register worden opgezet waarin alle gecertificeerde bedrijven worden opgenomen. Opdrachtgevers en consumenten kunnen via dit register eenvoudig een gecertificeerd bedrijf vinden. Ten slotte wordt een beeldmerk ontwikkeld waarmee een bedrijf zich bij de klant kan legitimeren als gecertificeerd bedrijf. Bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit stelsel en de uitwerking van het stelsel in het Bouwbesluit 2012 is hierover al opgemerkt dat het stelsel veel prikkels bevat om overtreding van de verbodsbepaling te ontmoedigen. De gemeente is het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de eisen in het Bouwbesluit. Het gemeentelijk toezicht om tegen niet gecertificeerde bedrijven op te treden is aanvullend op de hiervoor genoemde prikkels.
Met betrekking tot de vraag van Techniek Nederland over bevoegde gezagen merk ik op dat dat veelal de gemeente is. De gemeente is – op enkele specifieke inrichtingen na – het bevoegd gezag voor handhaving van het Bouwbesluit 2012. In het kader van het onderhavige wettelijk stelsel is dit niet anders, aangezien het stelsel werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties betreft die onder het Bouwbesluit 2012 vallen. In bepaalde gevallen kunnen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de Provincie of het Rijk het bevoegd gezag zijn. De door Techniek Nederland genoemde uitwerking van de eisen en wijze van handelen bij de melding zullen in het kader van de implementatie van het stelsel met betrokken partijen worden afgestemd.
Kosten van het stelsel
In twee reacties wordt aangegeven dat het stelsel een dure oplossing is voor een probleem dat maar beperkt voorkomt. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij bovenliggende wetswijziging, vormt de aanleiding voor dit stelsel het rapport ‘Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar’ van de Onderzoekraad voor veiligheid (hierna: OvV) van 18 november 2015. De verwachting van de OvV is dat het werkelijke aantal incidenten met koolmonoxide als gevolg van verkeerd of niet handelen van installateurs veel hoger is dan tot nu aangenomen. In dit rapport doet de OvV dan ook de aanbeveling aan het kabinet om een wettelijk stelsel te introduceren om het aantal incidenten met koolmonoxide terug te brengen. Ook de Gezondheidsraad wijst in haar rapport ’Gezondheidsrisico’s door lage concentraties koolmonoxide’ van 10 juli 2019 op de gevaren van koolmonoxide. Met dit wettelijk stelsel geeft het kabinet invulling aan de aanbevelingen van de OvV en de door de Gezondheidsraad geuite zorgen met betrekking tot lage concentraties koolmonoxide.
Om extra kosten als gevolg van het stelsel voor zowel grote als kleine bedrijven en zzp’ers zo laag mogelijk te houden, heeft het kabinet het stelsel zo beperkt mogelijk vormgegeven. Daarbij zijn de kosten van het stelsel door Sira Consulting BV berekend. 1 Deze kosten zijn in de memorie van toelichting bij de bovenliggende wetswijziging en de nota van toelichting bij het besluit (Stb. 2020, 348) uiteengezet en doorvertaald naar de extra kosten die de consument na inwerkingtreding van het stelsel gemiddeld voor installatie en onderhoud betaalt. Hieruit komt naar voren dat de gemiddelde prijsstijging voor de consument als gevolg van het wettelijk stelsel in het tarief dat aan de installateur wordt betaald beperkt zal blijven.
1 Sira Consulting (december 2017), Erkenningsregeling Installateurs gasverbrandingsinstallaties, Onderzoek naar de lasten van de wettelijke verplichting voor Installateurs van gasverbrandingsinstallaties. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ bouwregelgeving/documenten/rapporten/2018/03/15/erkenningsregeling-installateurs-gasverbrandingsinstallaties. Sira Consulting (2019), Aanvullend onderzoek certificeringsregeling Installateurs gasverbrandingsinstallaties. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/13/nader-onderzoek-naar-regeldrukeffecten-installatiebedrijven.
Vakbekwaamheid
Opgemerkt is dat vanwege de gestelde vakbekwaamheidseisen in het stelsel schaarste aan personeel groter zal worden. Daarbij is ook gevraagd welke onderlegger gebruikt wordt voor het aantoonbaar maken van de vakbekwaamheid.
In reactie hierop merk ik op dat alleen de in verband met koolmonoxide noodzakelijke vakbekwaamheidseisen in onderhavige regeling zijn vastgelegd. Aan de sector wordt hiermee ruimte gegeven om bestaande opleidingen aan te passen of nieuwe opleidingen te ontwikkelen. Daarvoor zijn binnen de sector inmiddels de nodige stappen gezet. Techniek Nederland heeft een toets ontwikkeld waarmee de huidige vakbekwaamheid – zowel theorie als praktijk – van monteurs kan worden beoordeeld en de benodigde bijscholing kan worden vastgesteld. Hiervoor heeft Techniek Nederland ook een examen opgesteld. Door Techniek Nederland is ook een opleidingstraject voor monteurs opgezet om vooraf gaand aan dit examen het vereiste kennisniveau te verkrijgen. Het examen en opleidingstraject is voor alle monteurs en bedrijven beschikbaar. Het kabinet verwacht dat koolmonoxidepreventie standaard onderdeel zal worden van het curriculum in de reguliere opleidingen van de sector en dat daar op termijn na het behalen van een diploma geen extra toets meer voor nodig is. In combinatie met de beschikbare opleidingscapaciteit is de verwachting dat er tijdig voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar zal zijn om uitvoering te geven aan het stelsel.
Geldigheid van eerder behaalde diploma’s
In een aantal reacties wordt gevraagd of in het verleden behaalde diploma’s geldig blijven. Daarbij wordt specifiek gevraagd naar door SCIOS gecertificeerde monteurs (Stichting Certificering Inspectie en Onderhoud van Stookinstallaties; uitvoerder van het Activiteitenbesluit Milieubeheer).
In reactie op deze vraag merk ik op dat na inwerkingtreding van de verbodsbepaling de vakbekwaamheid van de personen die werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uitvoeren bepalend is. Indien personen volledig voldoen aan de in het kader van dit stelsel gestelde eisen is aanvullende bijscholing niet aan de orde. Dit zal in veel gevallen echter niet het geval zijn omdat de vereiste kwalificaties op het gebied van koolmonoxide tot nu toe ontbreken in de reguliere opleidingen. Om incidenten met koolmonoxide te beperken wordt met het wettelijk stelsel juist deze component toegevoegd aan de vereiste vakbekwaamheid om een gasverbrandingsinstallaties na uitgevoerde werkzaamheden in bedrijf te mogen stellen en vrij te geven voor gebruik. Hiermee wordt op een zo goed mogelijke wijze geborgd dat deze installaties na uitgevoerde werkzaamheden veilig zijn om te gebruiken (procescertificering). Voor elk diploma geldt dat wanneer daarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de vakbekwaamheidseisen die de regeling stelt, dan geen (aanvullend) examen hoeft te worden afgelegd.
Concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel (ppm)
Grenswaarde 5 ppm
Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt enerzijds dat de gehanteerde grenswaarde van 5 ppm in de opstellingsruimte van het toestel als laag wordt beschouwd. Techniek Nederland, Stichting NHK, Kiwa en ERB merken dit op. Daarbij wordt aangegeven dat hoogwaardige meetinstrumenten nodig zijn om deze waarde te kunnen meten en dat vanwege roken of een drukke naastgelegen weg al achtergrondconcentraties van 5 ppm aanwezig kunnen zijn. Stichting NHK wijst daarbij op het RIVM dat uitgaat van 10 ppm als niet gevaarlijke waarde. In een aantal andere reacties wordt opgemerkt dat een waarde van 5 ppm tot veel meldingen kan leiden en wordt gevraagd wie bij geconstateerde afwijkingen beslist of de installatie in bedrijf mag worden genomen. Anderzijds blijkt uit de reacties dat 5 ppm als een goede grenswaarde wordt gezien. Zo adviseert Kiwa de norm NEN 8025 te volgen. Deze norm geeft aan dat er tot 5 ppm geen bezwaar is om een installatie in bedrijf te stellen, dat er bij een waarde daarboven ‘enig bezwaar’ is en dat de eigenaar/gebruiker van de installatie daarover moet worden geadviseerd, en dat er bij een waarde van 25 ppm en meer ‘ernstig bezwaar’ is om een installatie in bedrijf te stellen. Daarbij geeft Kiwa aan dat bij de norm NEN 8025 rekening wordt gehouden met andere oorzaken voor aanwezigheid van koolmonoxide, zoals roken en verkeer. Techniek Nederland adviseert om koolmonoxidewaarden en uit te voeren acties net zoals bij de NEN 8025 op te nemen in een tabel, maar daarbij in plaats van 25 ppm de in het kader van het stelsel opgenomen 20 ppm aan te houden. Met betrekking tot geconstateerde concentraties tussen de 0 en 5 ppm vraagt het ERB wat de noodzaak is van het informeren van de gebruiker of bewoner en eigenaar, aangezien dat een veilige waarde is. Kiwa vraagt in dat verband bij wie een deze melding moet worden gedaan.
Ik constateer dat er verdeeld is gereageerd op de in onderhavige regeling opgenomen grenswaarde van 5 ppm. Deze grenswaarde wordt enerzijds als laag beschouwd, terwijl anderzijds geadviseerd wordt deze te volgen. Hierbij wordt dan door Techniek Nederland en Kiwa de norm NEN 8025 genoemd. Zoals in de toelichting bij onderhavige regeling aangegeven heb ik mij bij het bepalen van deze grenswaarde mede gebaseerd op de norm NEN 8025 die als onderste grenswaarde uitgaat van 5 ppm. Deze grenswaarde wordt als een veilige ondergrens voor langdurige blootstelling aan koolmonoxide beschouwd. NEN geeft in dat verband ook aan dat de hiervoor benodigde meetapparatuur in voldoende mate in de handel beschikbaar is. Ik houd daarom vast aan de grenswaarde van 5 ppm.
Met betrekking tot de opmerking dat een waarde van 5 ppm tot veel meldingen kan leiden, merk ik op dat er alleen sprake is van meldingen in het geval van (bijna-)ongevallen. Dit betreft situaties waarbij een koolmonoxideconcentratie wordt gemeten van meer dan 20 ppm. Bij een waarde van 20 ppm of lager geldt geen meldplicht.
Bij een waarde tussen de 0 en 5 ppm was in artikel 1.19, onderdeel c, van de consultatieversie van de regeling wel de verplichting opgenomen dat de installateur de klant hierover informeert. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen bij deze verplichting in de consultatieversie heb ik besloten deze verplichting niet in de regeling op te nemen. Een concentratie koolmonoxide tussen de 0 en 5 ppm leidt immers niet tot risico’s voor de gezondheid.
Het voorstel van Techniek Nederland om koolmonoxidewaarden en uit te voeren acties net zoals bij de NEN 8025 op te nemen in een tabel, heb ik overgenomen.
Meetmethode en meetonzekerheid
In een aantal reacties wordt ook opgemerkt dat de grenswaarde van 5 ppm er snel toe leidt dat open gasverbrandingstoestellen buiten bedrijf moeten worden gesteld en dat het goed is om in de artikelsgewijze toelichting te verwijzen naar de diverse meetmethoden die er zijn afhankelijk van het toestel. Ook wordt gevraagd naar de tijdsduur en de ventilatiecondities die bij een koolmonoxidemeting in acht moeten worden gehouden. En wordt gevraagd met welke apparatuur de metingen moeten worden uitgevoerd. Daarbij geeft Techniek Nederland aan dat ook gebruik zou moeten kunnen worden gemaakt van op de markt beschikbare fabrieksmatig afgestelde veiligheidsmonitoren die niet gekalibreerd kunnen worden en die een beperkte levensduur hebben (meest 24 maanden). De RvA wijst bij te gebruiken meetapparatuur op de meetonzekerheid, ofwel de nauwkeurigheid van de gemeten concentratie. De RvA geeft aan dat het goed is om bij de wettelijk voorgeschreven concentraties rekening te houden met deze meetonzekerheid.
Met betrekking tot de opmerking dat de grenswaarde van 5 ppm er snel toe leidt dat open gasverbrandingstoestellen buiten bedrijf moeten worden gesteld merk ik op dat het belangrijk is om rekening te houden met de diverse meetmethoden die gelden voor de verschillende toestellen en je als installateur niet te baseren op alleen een momentopname. Techniek Nederland wijst hierbij op de fabrikant specificaties van de verschillende toestellen waarin de meetmethode is vermeld. In de artikelsgewijze toelichting heb ik hierover een aanvulling opgenomen.
Ook wijs ik hierbij op de meetstrategieën zoals beschreven door het RIVM in de GGD-richtlijn inzake koolmonoxide in woon en verblijfsruimten. 2 Ook daarin wordt ingegaan op de wijze waarop bij de verschillende typen toestellen metingen moeten worden uitgevoerd om tot een zorgvuldig oordeel te komen.
Bij de meer praktische vragen die zijn gesteld (tijdsduur en ventilatiecondities bij het meten) merk ik op dat de eisen die hieraan worden gesteld door de sector zelf kunnen worden ingevuld in de op te stellen certificatieschema’s. Binnen de sector is de kennis aanwezig om daar op een betrouwbare wijze invulling aan te geven. Met betrekking tot de te gebruiken meetapparatuur en de meetonzekerheid waarop wordt gewezen merk ik op dat het aan de sector is om gebruik te maken van apparatuur die geschikt is voor het uitvoeren van de in het kader van dit stelsel vereiste metingen en controles. In certificatieschema’s kunnen hier ook eisen aan worden gesteld. Daarbij wordt onderkend dat de in de handel beschikbare meetapparatuur een meetonzekerheid hebben. Aanbevolen wordt gebruik te maken van meetapparatuur met een meetonnauwkeurigheid van maximaal 5 ppm. De op het apparaat aangegeven concentratie koolmonoxide is leidend voor de in het kader van onderhavig stelsel te zetten stappen
2 https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/609330006.pdf en https://www.rivm.nl/ggd-richtlijn-mmk-koolmonoxide.
Concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel
Zowel Kiwa als Techniek Nederland wijzen erop dat, naast het belang van het meten van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel, het ook van belang is om de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel te meten en controleren. Daarbij wordt aangegeven dat de samenstelling van deze gassen een betrouwbare indicatie is voor de veilige werking van de installatie. Gevraagd wordt deze meting en controle toe te voegen aan artikel 1.19 van de consultatieversie van de regeling of aan de artikelsgewijze toelichting daarbij. Daarnaast vraagt Kiwa ook bij de meldplicht (bijna-)ongevallen een waarde op te nemen die betrekking heeft op de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel.
Het voorstel om ook het meten en controleren van de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel (veelal gemeten in de verbrandingsgasafvoer) te verplichten heb ik overgenomen. Hierbij heb ik mij gebaseerd op de waarden zoals die voor specifieke toestellen zijn opgenomen in de norm NEN 8025.
Het voorstel van Kiwa om hiervoor ook bij de meldplicht (bijna-)ongevallen een waarde op te nemen heb ik niet overgenomen. De aanwezige concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel geeft weliswaar een indicatie voor de veilige werking van het toestel maar vormt zolang deze concentratie niet vrijkomt in ruimten waarin zich personen kunnen bevinden geen risico voor de gezondheid. De meldplicht (bijna-)ongevallen heeft betrekking op koolmonoxide die vrijkomt in ruimten waarin zich personen kunnen bevinden.
Periodiek onderhoud
In twee reacties wordt gepleit voor verplicht periodiek onderhoud aan gasverbrandingstoestellen. Techniek Nederland geeft daarnaast aan dat het belangrijk is dat de certificaathouder de klant wijst op het belang van regelmatig onderhoud.
In reactie op vragen bij de internetconsultatie van de bovenliggende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en eerder in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit stelsel, heb ik aangegeven dat ik er in overeenstemming met de aanbeveling van de OvV voor heb gekozen om periodiek onderhoud aan gasverbrandingstoestellen niet te verplichten. Uit het onderzoek van de OvV blijkt namelijk dat een dergelijke verplichting grote praktische implicaties met zich brengt en een aanzienlijke lastenverzwaring. Daarbij is het zo dat veel bewoners en eigenaren hun verantwoordelijkheid nu al nemen door regelmatig onderhoud te laten plegen aan hun gasverbrandingsinstallatie. Daarnaast, zo geeft de OvV in haar onderzoeksrapport aan, zal door onderhavig stelsel de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties al sterk toenemen.
Omdat ik het wel belangrijk vind om consumenten te (blijven) wijzen op het belang van periodiek en goed onderhoud door een gecertificeerd bedrijf heb ik de voorzitter en leden van de Tweede Kamer in het kader van de voorhangprocedure van het ontwerpbesluit laten weten hieraan in de voorlichtingscampagne van het stelsel nadrukkelijk aandacht te zullen besteden.
Verkoop toestellen aan particulieren
Techniek Nederland geeft aan van mening te zijn dat de wettelijke certificeringsregeling moet samengaan met een verbod op de vrije verkoop van cv-ketels en dat uitsluitend gecertificeerde bedrijven (of zzp’ers) in de gelegenheid moeten zijn om cv-ketels aan te schaffen. Hiermee kan worden voorkomen dat niet-gecertificeerde bedrijven of personen alsnog cv-ketels installeren waarmee de kans op koolmonoxideongevallen zou blijven bestaan. Ook in een andere reactie wordt dit opgemerkt.
Net zoals bij de internetconsulatie van onderliggende wijzing van de Woningwet en van de bijbehorende wijziging van het Bouwbesluit 2012merk ik hierover op dat verkoop van gasverbrandingstoestellen aan alleen gecertificeerde bedrijven de mogelijkheid belemmert om als particulier of anderszins een toestel te kopen en een gecertificeerd bedrijf in te huren om dit toestel te laten plaatsen en in bedrijf te stellen. Deze belemmering is niet redelijk en gaat ook verder dan nodig is om het beoogde doel, dat gasverbrandingsinstallaties zodanig worden geplaatst en onderhouden dat deze veilig kunnen worden gebruikt, te bereiken.
Rol verzekeraars
Techniek Nederland pleit er in haar reactie voor de mogelijkheid te bekijken om verzekeraars bij het stelsel te betrekken. Techniek Nederland denkt dat wanneer verzekeraars uitsluitend eventuele schade vergoeden wanneer een gecertificeerd bedrijf is ingeschakeld, niet-gecertificeerde installateurs eerder van de markt zullen worden geweerd. Hierbij merk ik op dat het verzekeraars vrij staat om een dergelijke verplichting in de polisvoorwaarden van een inboedelverzekering op te nemen. Het is echter aan de markt zelf om hier het gesprek over aan te gaan en om hier invulling aan te geven.
Melding (bijna-)ongevallen
Bij de meldplicht voor (bijna-)ongevallen wordt gevraagd wie de te hoge waarde moeten hebben vastgesteld, de inbedrijfsteller of de certificerende instelling. In dat verband wordt ook opgemerkt dat een certificerende instelling zich niet zou moeten bezighouden met registratie en melding van (bijna-)ongevallen. Ook wordt gevraagd of een melding nodig is wanneer de oorzaak is weggenomen en waarom met 20 ppm gekozen is voor een strengere waarde dan NEN 8025, die uitgaat van 25 ppm.
Hierbij merk ik op dat wanneer sprake is van een (bijna-)ongeval (koolmonoxideconcentratie hoger dan 20 ppm) de monteur of inbedrijfsteller dit moet melden aan de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. De certificerende instelling vermeldt deze meldingen in het verslag dat zij jaarlijks aan de minister stuurt. Op grond daarvan ontstaat een goed landelijk beeld van het aantal (bijna )ongevallen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbeveling van de OvV om het aantal (bijna-)ongevallen te monitoren. Daarbij is het belangrijk dat alle (bijna-)ongevallen worden gemeld en geregistreerd, dus ook wanneer de oorzaak is of wordt weggenomen. Zoals in de toelichting bij onderhavige regeling aangegeven, volgt de waarde van 20 ppm uit de Europese richtlijn voor werknemers uit 2017 3 en de daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenregeling. Het kabinet is van mening dat met deze waarde de veiligheid van consumenten en andere gebruikers goed wordt geborgd.
3 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32017L0164&from=NL.
Koolmonoxidemelders
Met betrekking tot de in de consultatieversie van de regeling opgenomen verplichting om ook een koolmonoxidemelder te controleren wanneer deze in of nabij de opstellingsruimte van het gasverbrandingstoestel aanwezig is, wordt een aantal suggesties voor aanvullingen gedaan. Ook wordt opgemerkt dat een koolmonoxidemelder een goedkopere en eenvoudiger te realiseren oplossing is dan het wettelijk stelsel.
De verplichting om ook een koolmonoxidemelder te controleren is op verzoek van de sector in de consultatieversie opgenomen. Door ATR is over deze verplichting opgemerkt dat het een nieuwe verplichting betreft die niet eerder is opgenomen. In de definitieve regeling is deze verplichting niet opgenomen omdat de grondslag hiervoor in het wettelijk stelsel onvoldoende is. Het stelsel richt zich namelijk op het borgen van de veiligheid van de installatie zelf, door het stellen van eisen aan de uit te voeren werkzaamheden. De in het kader van de internetconsultatie gedane suggesties voor aanvullingen op dit punt zijn daarom niet overgenomen. Verder merk ik met betrekking tot koolmonoxidemelders op dat deze niet verplicht zijn omdat ze in veel gevallen onvoldoende betrouwbaar zijn en ze in de praktijk vaak niet juist worden gebruikt. In haar hiervoor genoemde rapport heeft de OvV hier aandacht aan besteed. De beste manier om ongevallen met koolmonoxide te voorkomen is ervoor te zorgen dat de installaties die gebruikt worden veilig zijn. Het wettelijk stelsel voorziet hierin. Koolmonoxidemelders kunnen hier hooguit een aanvulling op zijn. Dat neemt niet weg dat koolmonoxidemelders vrijgekomen koolmonoxide kunnen detecteren. Het kabinet stimuleert daarom wel de vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders, onder andere via de landelijke publiekscampagne ’Stop CO-vergiftiging’ van Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio’s en de Nederlandse Brandwonden Stichting.
Beeldmerk
Stichting NHK merkt op dat het in het kader van het wettelijk stelsel voorgeschreven beeldmerk passend dient te zijn voor de diverse sectoren en daarmee neutraal voor alle typen gastoestellen. Techniek Nederland geeft aan verheugd te zijn dat hiervoor het beeldmerk ‘OK CV’ is doorontwikkeld. Daarbij geeft Techniek Nederland aan dat het belangrijk is dat er een streng regime komt om misbruik van het beeldmerk te voorkomen.
Bij het ontwikkelen van het beeldmerk is er rekening mee gehouden dat het toepasbaar is voor alle typen gasverbrandingsinstallaties en voor alle in de sector werkzame bedrijven. De Staat is eigenaar van het beeldmerk en kan optreden tegen misbruik van het beeldmerk, bijvoorbeeld wanneer een niet gecertificeerd bedrijf het beeldmerk voert.
Openbaar register
Gevraagd wordt of het openbaar register een administratieve verplichting betreft of dat het kabinet hiermee een consumentgerichte ontsluiting van gecertificeerde bedrijven beoogt. Techniek Nederland wijst op het belang van goede ontsluiting van deze informatie naar de consument en pleit ervoor hiervoor aan te sluiten bij een zoekfunctie van Qbis.
Het wettelijk stelsel voorziet in een openbaar register met certificerende instellingen en certificatie schema’s die zijn aangewezen, en met bedrijven die zijn gecertificeerd om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren (certificaathouders). Dit register ondersteunt consumenten en andere opdrachtgevers bij het zoeken naar een gecertificeerd bedrijf om werkzaamheden te laten uitvoeren. Bij het opzetten van dit register wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid daarvan en het gebruiksgemak.
Afmelden werkzaamheden
In twee reacties wordt ingegaan op de registratie van door het gecertificeerde bedrijf uitgevoerde werkzaamheden. Wat opvalt is dat de ene reactie pleit voor het centraal registreren van deze informatie en de andere reactie er juist voor pleit deze informatie niet centraal te registreren.
Met het wettelijk stelsel wordt erin voorzien dat uitgevoerde werkzaamheden bij de afzonderlijke certificerende instellingen worden geregistreerd. Op basis hiervan kunnen certificerende instellingen steekproeven doen bij de door hen gecertificeerde bedrijven om de uitgevoerde werkzaamheden te controleren. Een centrale landelijke registratie is niet nodig om het beoogde doel van de wettelijke verplichting te bereiken. Wanneer daar in de sector behoefte aan is, dan staat het de sector vrij om – binnen de wettelijke grenzen van de privacywetgeving – zelf een centrale registratie van installaties en uitgevoerde werkzaamheden op te zetten.
Campagne
Techniek Nederland vraagt of in de communicatiecampagne of los daarvan nogmaals aandacht kan worden geschonken aan het infoblad en de handreiking voor collectieve rookgasafvoeren bij VvE’s. 4 Daarbij wijst Techniek Nederland ook op de mogelijkheid van het instellen van een onderzoeksplicht wanneer VvE’s onvoldoende doen aan de veiligheid van hun gasverbrandingsinstallaties.
Met betrekking tot het verzoek van Techniek Nederland merk ik op dat er in de communicatiecampagne specifieke aandacht zal zijn voor VvE’s. Bij VvE’s met individuele verbrandingstoestellen is sprake van een bijzondere situatie vanwege het gedeelde eigendom van de gasverbrandingsinstallatie. De verbrandingstoestellen zijn dan eigendom van de individuele eigenaren en de collectieve rookgasafvoer is gemeenschappelijk eigendom van de gezamenlijke eigenaren. Het is daarom belangrijk dat er binnen de VvE goede afspraken worden gemaakt over het onderhoud en vervanging van verbrandingstoestellen door de individuele eigenaren en het onderhoud en de vervanging van de collectieve rookgasafvoer. Daarbij is het belangrijk dat een specialist voor de VvE in kaart brengt welke rookgasafvoer in het gebouw aanwezig is en welk gasverbrandingstoestel daarop kan worden aangesloten. De individuele eigenaren dienen op hun beurt de VvE op de hoogte te brengen wanneer aanpassing of vervanging van een bestaand verbrandingstoestel aan de orde is.
De op 1 januari 2018 inwerking getreden wet Verbetering functioneren verenigingen van eigenaars (Stb 2017, 241) verplicht VvE’s voldoende middelen voor groot onderhoud, zoals collectieve rookgasafvoeren, te reserveren.14 In aanvulling op de hiervoor genoemde wet is het van belang dat de kennis en het bewustzijn binnen VvE’s over de gevaren van koolmonoxide en het risico van verspreiding van koolmonoxide binnen het gebouw door niet goed aangelegde of onderhouden installaties waaronder de collectieve rookgasafvoer wordt vergroot. Met de communicatiecampagne wordt hierin voorzien. Daarbij worden ook het eerder opgestelde infoblad en de handreiking voor VvE’s geactualiseerd. Een onderzoekplicht zoals door Techniek Nederland genoemd is niet aan de orde.
4 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huis-kopen/geld-reserveren-voor-groot-onderhoud-appartementengebouw.
s. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 december 2020, nr. 2020-0000683510, tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 inzake de bepalingsmethode voor het geluidsniveau van buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking, Stcrt. 2020, 62676 |
Juridisch-Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd. Het JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. Door twee organisaties binnen de JTC zijn beperkt vragen gesteld over de bepalingsmethode. Dit heeft geleid tot enige aanvulling in de artikelsgewijze toelichting.
Internetconsultatie
De conceptregeling is voorgelegd in een internetconsultatie. Hierop zijn reacties van 27 particulieren en 18 bedrijven of organisaties ontvangen.
De meeste reacties hadden betrekking op de geluidseisen zelf. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de geluidseisen geen onderwerp zijn van de wijzigingsregeling. De geluidseisen zijn vastgelegd in het bovenliggende wijzigingsbesluit 5 en zijn daarin toegelicht en onderbouwd. Verder zijn de geluidseisen nader toegelicht in reactie op vragen van de Tweede Kamer in het kader van de voorhang van dat besluit 6.
5 Stb. 2020, 189
6 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2018–2019, 32 757, nr.155
De reacties die betrekking hadden op de bepalingsmethode hebben geleid tot aanpassingen in de artikelteksten. Het gaat hierbij met name om de volgende zaken.
- Toegevoegd is dat bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of een speciaal warmtebuffer, de metingen ook worden uitgevoerd bij het ontdooien.
- De correctie met - 5 dB van het gemeten geluidsniveau bij een gemeenschappelijke, geheel gesloten erfafscheiding is beperkt tot situaties waarbij de bescherming van de buitenruimte maatgevend is.
- De correctie voor de reflectie tegen een achterliggende constructie (gevel) is aangepast en beperkt tot situatie waarbij geen sprake is van een buitenruimte.
Daarnaast hebben de reacties geleid tot aanvullingen in de toelichting bij de wijzigingsregeling.
t. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 december 2020, nr. 2020-0000742896 tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012, de Regeling energieprestatie gebouwen en twee andere regelingen in verband met het aanwijzen van geactualiseerde versies van BRL 9500, BRL 9501 en NTA 8800, Stcrt. 2020, 66972 |
De aanpassingen zijn met name doorgevoerd conform een verzoek vanuit de Programmaraad Gebouwenergieprestatie om eventuele fouten tijdens de doorontwikkeling te repareren en deze zijn conform een vooraf afgestemde procedure in afstemming met de projectgroep en Programmaraad doorgevoerd (zie boven). JTC en OPB zijn hierin niet gekend. Het concept van de regeling is niet gepubliceerd in het kader van internetconsultatie omdat het hier om ondergeschikte technische en redactionele wijzigingen gaat.
u. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 december 2020, nr. 2020-0000740184, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot het aanwijzen van een nieuwe versie van een aantal normen en enkele andere wijzigingen, Stcrt. 2020, 66974 |
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd. Het JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. Dit heeft geleid tot enige aanpassingen.
Het concept van de regeling is niet gepubliceerd in het kader van internetconsultatie omdat het hier vooral om ondergeschikte technische wijzigingen in normen gaat, waarbij de belanghebbende partijen zijn geconsulteerd in het kader van de JTC.
v. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 februari 2021, nr. 2021-0000069476 tot wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen en de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met een overgangsregeling voor de vakbekwaamheid van energieadviseurs voor BRL 9500-W en 9500-U, Stcrt. 2021, 7104 |
De ontwerpregeling is niet voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB).
Deze overgangsregeling is in samenspraak met NEN, ISSO, InstallQ, NVCI en FeDEC (namens de brancheorganisaties FedEC en AvEPA en het opleiderscollectief) opgesteld.
w. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 juni 2021, nr. 2021-0000319006 tot wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen en de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met een verlenging van de overgangsregelingen voor de vakbekwaamheid van energieadviseurs voor BRL 9500-W en 9500-U, Stcrt. 2021, 32830 |
De ontwerpregeling is niet voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB).
x. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 december 2021, nr. 2021-0000022871, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Omgevingsregeling inzake de uitwerking van de toe te passen methodiek en deskundigheidseisen voor airconditioningskeuringsdeskundigen, Stcrt, 2021, 48236 |
De conceptregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB) voor schriftelijk commentaar, hierop zijn geen schriftelijke reacties ontvangen.
MKB-toets
De conceptregeling is enerzijds voorgelegd aan bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf die installatiekeuringen verrichten en anderzijds aan (branchepartijen van) gebouweigenaren uit het MKB die installatiekeuringen afnemen, via een MKB-toets. Op 24 juni 2021 heeft deze MKB-toets plaatsgevonden in de vorm van een digitaal panelgesprek. Naar aanleiding van dit gesprek zijn er drie zaken aangepast. Ten eerste is er vanwege een kennelijke verschrijving een correctie gedaan in bijlage XI na een opmerking hierover tijdens het panelgesprek. Ten tweede is de toelichting aangevuld met informatie over de frequentie van de benodigde keuringen. Er is uitgelegd waarom er verschil in frequentie is tussen enerzijds keuringen van verwarmingssystemen en anderzijds keuringen van airconditioningssystemen en gecombineerde airconditioning- en ventilatiesystemen. Zo wordt getracht onduidelijkheid hierover weg te nemen. Ten slotte is de toelichting aangevuld met informatie over de afbakening van gecombineerde systemen (met een luchtbehandelingskast) naar aanleiding van een vraag hierover tijdens het gesprek. In de toelichting is aangegeven welk keuringsregime geldt in deze situaties zodat hierover eenduidigheid bestaat bij marktpartijen en gebouweigenaren.
Internetconsultatie
De conceptregeling is in juli 2021 6 weken geconsulteerd via internet. Hierop zijn 6 reacties ontvangen. De reacties en de beantwoording daarvan zijn te raadplegen op www.internetconsultatie.nl. Enkele reacties betroffen de vraag in hoeverre de deskundigen rekening houden met het gedrag van aerosolen en het geluid van airconditioningsystemen en warmtepompen. Aangegeven is dat de voorliggende regeling niet ziet op eisen over ventilatie en geluid. Verder is naar aanleiding van een reactie verduidelijkt dat de deskundigen geen bestuursorganen zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Enkele reacties gingen over de vraag waarom de keuringen van EPBD-stook en EPBD-koel niet zijn samengevoegd en of dit niet leidt tot hogere kosten voor de eindgebruiker. De keuringen zijn al jaren separaat, waardoor er geen reden is te veronderstellen dat dit nu ineens tot hogere kosten zou leiden. Daarnaast vragen de twee keuringen om duidelijk verschillende expertises en betreffen zij verschillende systemen waardoor er geen aanleiding is te veronderstellen dat samenvoegen tot lagere kosten zou leiden. Verder zou het samenvoegen van de keuringen tot hogere kosten kunnen leiden voor verwarmingssystemen die niet gekoppeld zijn aan een aircoconditioningsysteem. Ik schat dan ook in (opgenomen in lastenmeting van Besluit) dat dit aantal vele malen groter is dan het aantal gebouwen waarin te keuren verwarmings- en aircosystemen naast elkaar voorkomen.
y. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 december 2021, nr. 2021-0000663746, tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie, Stcrt. 2021, 49993 |
JTC
De conceptregeling is op donderdag 3 juni 2021 voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB) met het verzoek om een eventuele reactie schriftelijk te geven na het overleg. Dit heeft geleid tot twee reacties. Ten eerste ziet NEN Bouw & Installatie graag een redactionele wijziging in de leidraad ten aanzien van de doorverwijzing naar NEN bij vragen. Deze wijziging is overgenomen. Ten tweede geeft Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw aan dat er naar hun oordeel niet kan worden verwezen naar de leidraad in de regeling, omdat het een privaat opgesteld document is. Het verzoek is daarom om de leidraad als zodanig geen onderdeel van de wetgeving te laten zijn. Het verzoek wordt niet gehonoreerd. De leidraad als zodanig heeft een publiekrechtelijk karakter door de aanwijzing in de regeling.
Klankbordgroep
De Leidraad hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie is opgesteld in samenspraak met een klankbordgroep met daarin marktpartijen en het bevoegd gezag. De klankbordgroep bestaat uit VNG, Rijksvastgoedbedrijf, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag en branche-partijen zoals Aedes, Techniek Nederland en Bouwend Nederland. In het eerste en het tweede kwartaal van 2021 zijn 2 digitale bijeenkomsten georganiseerd en hebben de leden van de klankbordgroep de mogelijkheid gekregen om schriftelijk te reageren op een concept van de leidraad. Dit heeft niet geleid tot reacties. In aanvulling op de klankbordgroep is er een digitale bijeenkomst georganiseerd over cultureel erfgoed en de leidraad. Deze groep bestaat uit het Ministerie van OCW, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Stichting ERM, de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en Federatie Instandhouding Monumenten, Federatie Grote Monumentengemeenten. In het tweede kwartaal van 2021 is de digitale bijeenkomst georganiseerd en hebben de leden van de klankbordgroep cultureel erfgoed de mogelijkheid gekregen om schriftelijk te reageren op een concept van de leidraad. Dit heeft geleid tot schriftelijke vragen van stichting ERM over de definities en uitgangspunten van een aantal energiebronnen- en dragers zoals deze zijn opgesteld in NTA 8800 en de opwek van windenergie op eigen perceel. De vragen hebben geleid tot een verduidelijking in de leidraad met betrekking tot windenergie met een directe fysieke koppeling met het perceel, of op het perceel zelf. Deze energie mag meetellen om aan deze verplichting te voldoen.
MKB-toets
Bij de totstandkoming van het wijzigingsbesluit is een MKB-toets uitgevoerd op 7 december 2020. De leidraad is voorgelegd voor schriftelijk commentaar aan de MKB-ondernemers die zich hebben aangemeld voor de MKB-toets van 7 december 2020. Op die manier kan rekening worden gehouden met de aandachtspunten die de ondernemers aandragen vanuit hun achtergrond als MKB’er en hun ervaringen in de praktijk bij de verdere uitwerking van de leidraad. De schriftelijke ronde voor commentaar heeft echter niet geleid tot reacties van de MKB-ondernemers. Er zijn daarom geen wijzigingen aangebracht in de leidraad naar aanleiding hiervan.
Internetconsultatie
De internetconsultatie vond plaats van 19 mei 2021 tot en met 16 juni 2021 en leidde tot 4 openbare reacties. De reacties zijn afkomstig van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Brandweer Nederland en twee particulieren. Een deel van de reacties in de internetconsultatie gaan niet zozeer over de voorgenomen regeling en concept leidraad. Het betreffen veelal reacties die reeds zijn ingediend bij de advies- en consultatieronde ten aanzien van het wijzigingsbesluit, waarvan deze regeling de nadere uitwerking bevat. Voor een antwoord op deze reacties wordt verwezen naar het betreffende onderdeel in de nota van toelichting van het wijzigingsbesluit. De reactie van Brandweer Nederland over brandveiligheid bij toepassing van zonnepanelen op daken heeft geleid tot een aanvulling van de leidraad. Wanneer een dak voorzien wordt van zonnepanelen, zijn namelijk ook andere onderdelen van de bouwregelgeving van belang. Zo moet de constructie het extra gewicht van de panelen aankunnen, en het nieuwe gebruik moet aan de brandveiligheidseisen blijven voldoen. Al deze eisen in het Biuwbesluit 2012 c.q het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna ook: Bbl) blijven onverminderd van toepassing en belang. Ongeacht of het gebruik van het dak voor hernieuwbare energie op vrijwillige basis wordt gerealiseerd of op basis van de verplichting in het wijzigingsbesluit hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie, moet altijd voldaan worden aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 c.q. het Bbl. Verder geeft Brandweer Nederland aan dat de huidige brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 en het Bbl en de door het Bouwbesluit 2012 aangestuurde normen niet zijn toegesneden op situaties waarbij zonnepanelen op het dak zijn aangebracht. De wijze waarop een zonnepaneel op of als onderdeel van de dakconstructie moet worden beoordeeld aan de eisen inzake brandgevaarlijkheid van een dak, uitbreiding van brand tussen verschillende brandcompartimenten is volgens Brandweer Nederland in ieder geval voor meerdere uitleg vatbaar. Naar aanleiding van Kamervragen (28 325, nr. 215) is toegezegd dat de relevante NEN-normen in opdracht van het Ministerie van BZK bezien worden. Door NEN is dit opgepakt en dit zal leiden tot voorstellen voor de aanpassing van de desbetreffende NEN-normen. De aangepaste NEN-normen zullen aangewezen worden in de bouwregelgeving en dus van toepassing worden op het aanbrengen en gebruik van zon-PV. Tenslotte is er nog een reactie ingediend die oproept tot het stellen van strengere eisen om overlast door houtstook in de gebouwde omgeving tegen te gaan. De reactie wordt intern onder de aandacht gebracht bij de betrokken collegae.
z. | Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 februari 2022, nr. 2022-0000078435, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Regeling omgevingsrecht in verband met het aanwijzen van de actuele versie van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken, Stcrt. 2022, 6293 |
De nieuwe versie van de Bepalingsmethode en de wijzigingsbladen zijn voorafgaand aan de vaststelling door de stichting NMD als volgt getoetst bij gebruikers, deskundigen en belanghebbende partijen uit de bouw.
- De conceptversies van de nieuwe Bepalingsmethode en de wijzigingsbladen zijn in een openbare consultatie voorgelegd.
- Na de consultatie zijn de nieuwe Bepalingsmethode en de wijzigingsbladen ter advies voorgelegd aan de Technische Inhoudelijke Commissie van de stichting NMD (TIC33).
- De adviezen ter verwerking van de consultatiereacties zijn vervolgens vastgesteld door de Beleidscommissie Milieuprestatie NL van de stichting NMD (BMNL34). De BMNL is een adviesorgaan voor het bestuur van de stichting NMD. De BMNL is een brede afspiegeling van belangheb-bende partijen uit de bouw.
- Zowel de TIC als de BMNL zijn akkoord gegaan met de nieuwe versie van de Bepalingsmethode en de wijzigingsbladen.
- Op basis van dit akkoord heeft het bestuur van de stichting NMD de Bepalingsmethode versie 1.0 en de wijzigingsbladen vastgesteld.
33 In de TIC zitten inhoudelijk deskundige experts op het gebied van levenscyclusanalyses en de milieuprestatie van bouwwerken. De actuele samenstelling is gepubliceerd via www.milieudatabase.nl/, de website van de stichting NMD.
34 In de BMNL zitten vertegenwoordigers van en namens de belanghebbende partijen in de bouw, verdeeld over opdrachtgevers, gebruikers en leveranciers. De actuele samenstelling is gepubliceerd via www.milieudatabase.nl/, de website van de stichting NMD.
Internetconsultatie
De wijziging is van 26 november tot en met 24 december 2021 in openbare consultatie geweest. Tijdens deze openbare consultatie zijn geen opmerkingen geplaatst.
aa. | Regeling van de de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 3 april 2022, nr. 2022-0000156915] tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012, de Regeling energieprestatie gebouwen en de Regeling Omgevingsrecht in verband met het aanwijzen van geactualiseerde versies van BRL 9500, BRL 9501 en NTA 8800 |
Afstemming
De aanpassingen zijn met name doorgevoerd conform een verzoek vanuit de Programmaraad om eventuele fouten tijdens de doorontwikkeling en implementatie van het Stelsel EPG te repareren en nieuwe technieken te waarderen. Deze aanpassingen zijn conform een vooraf afgestemde procedure in afstemming met de Projectgroep NTA 8800 en Programmaraad doorgevoerd (zie boven).
Internetconsultatie
Op 11 december 2021 is de regeling via internet ter consultatie gegaan. De internetconsultatie werd gedurende de consultatieperiode tot 20 januari 2022 verlengd, omdat de documenten waarnaar in deze regeling verwezen worden niet direct beschikbaar waren. Op deze consultatie zijn 7 reacties ontvangen, waaronder het hierna behandelde ATR-advies. De reacties en de beantwoording daarvan zijn te raadplegen op www.internetconsultatie.nl.
Enkele reacties of onderdelen van de reacties zagen niet op de inhoud van de regeling en worden daarom hier niet behandeld. In onze beantwoording op de www.internetconsultatie.nl zijn we nader ingegeaan op de diverse aangevoerde argumenten.
Twee reacties betroffen de waardering van ‘groene’ restwarmte opgewekt in datacenters. In de NTA 8800 wordt restwarmte (in warmtenetten) al meegeteld als hernieuwbaar; dit is in hoofdstuk 5 van de NTA 8800 opgenomen. Specifieke waardering van restwarmte in warmtenetten is verder uitgewerkt in bijlage P (P.6.5.4.7) van de NTA 8800.
Een andere reactie dringt erop aan om in artikel 7.22 uit het Bouwbesluit 2012 (Restrisico gebruik bouwwerken, open erven en terreinen) strengere eisen te stellen met betrekking tot luchtvervuiling door houtrook. De wijziging die hier ter consultatie was, was echter geen wijziging van het Bouwbesluit 2012, maar een wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012, specifiek op het onderwerp NTA 8800 en BRL 9500, dat hier geen relatie mee heeft. De reactie is onder de aandacht gebracht van de collegae die zich hier beleidsmatig mee bezighouden.
De laatste reactie betrof de passage over ‘actieve koelsystemen’ in de NTA 8800. De reactie geeft aan dat we hier meer inhoud aan moeten geven door aan te geven om welke koudebehoefte het gaat en aan de hand van welke richtlijnen dit moet worden getoetst. Hierdoor zou er meer bewustzijn kunnen komen voor het maken van een goed ontwerp voor het invullen van de koude behoefte, waardoor ook het terugbrengen van de koudebehoefte met passieve maatregelen meer aandacht verdient. De reactie heeft geen betrekking op de onderhavige wijziging, maar op reeds eerder vastgestelde inhoud van de NTA 8800. Verder is NTA 8800 een bepalingsmethode waarmee de energieprestatie van een energetisch concept wordt berekend (en kan worden gebruikt om te toetsen of aan bepaalde eisen wordt voldaan) en geen ontwerpmethode. In het consultatieverslag, in te zien via www.internetconsultatie.nl, wordt gedetailleerder ingegaan op de koudebehoefte.
ab. | Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 april 2022 tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012, houdende nadere regels inzake kwaliteitsborging voor het bouwen, Stcrt. 2022, 10958 |
De regeling bevat een nadere uitwerking van de eisen gesteld aan instrumenten voor kwaliteitsborging op het gebied van de opleidingseisen en de kosten van toezicht op het stelsel. In aanvulling op de consultatie en MBK-toets van het Besluit 35is een ontwerp van de regeling op 26 maart 2021 geconsulteerd in het reguliere overleg van de Regiegroep Wkb. In dit overleg is het ontwerp besproken met de vertegenwoordigers van de betrokken MKB-organisaties (Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (VKBN), NLingenieurs / Branchevereniging Nederlandse Architecten (BNA), Aannemers Federatie Nederland (AFNL), Bouwend Nederland) en de MKB-ondernemers die onder deze brancheverenigingen vallen (Seconed (VKBN), Woningborg (VKBN) en Nieman (NLingenieurs). De regeling heeft met name betrekking op de werkzaamheden van kwaliteitsborgers en instrumentaanbieders. Via de vertegenwoordigers in de Regiegroep zijn alle kwaliteitsborgers (16 bedrijven) en instrumentaanbieders (5 bedrijven) in aanvulling op de bespreking in de Regiegroep in de gelegenheid gesteld om in de daaropvolgende periode van vier weken hun inbreng schriftelijk te leveren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In aanvulling hierop is een reactie ontvangen van een (MKB) adviesbureau op het gebied van competentiemetingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Door partijen is het volgende ingebracht, hierna per onderwerp samengevat.
35 Zie ontwerp nota van toelichting bij het Besluit
Opleiding, kennis en ervaring kwaliteitsborger
MKB-brancheorganisaties en ondernemersorganisaties geven aan dat niet duidelijk is wanneer aan de eis actuele kennis van normen en regels is voldaan. Daartoe is artikel 5.14, derde lid, aangepast. Aangegeven is dat het instrument voor kwaliteitsborging voorschrijft dat beschikt moet worden over actuele kennis van de in het instrument genoemde deelgebieden. De wijze waarop dit dient te worden gedaan kan worden vastgelegd in een instrument en is uiteindelijk ter beoordeling aan de instrumentaanbieder.
Een van de MKB-ondernemers vraagt aandacht voor het beperkte aanbod van basis- en verdiepingscursussen. Het is aan de instrumentaanbieders om de vereiste opleiding en ervaring voor de kwaliteitsborging van bouwplannen te vertalen naar meer concrete eisen en / of opleidingen in hun instrumenten. De verwachting is dat verschillende marktpartijen hierop zullen inspelen en passende opleidingen zullen gaan aanbieden. Een voorbeeld daarvan is het door een aantal opleidingsinstituten opgestelde curriculum met eindtermen dat voor dergelijke opleidingen is opgesteld.36 In de toelichting is tevens verduidelijkt dat het voorgeschreven kennis binnen de organisatie van de kwaliteitsborger aanwezig moet zijn. De wijze waarop dit wordt georganiseerd is aan de kwaliteitsborger zelf, binnen de grenzen van de eisen in een instrument.
Administratieve organisatie van de kwaliteitsborger
Partijen geven aan dat zij de gegevens en bescheiden over de werkzaamheden van de kwaliteitsborging van een project graag gespecificeerd zien en willen voor de bewaartermijn van deze gegevens aansluiten bij de fiscale bewaartermijn dan wel bij de bewaartermijnen van garantie- en waarborgfondsen. Op voorhand is niet te bepalen welke gegevens bewaard moeten worden omdat het gaat om alle gegevens. Voor de bewaartermijn zal aangesloten worden bij de termijn die door de Belastingdienst wordt gehanteerd. Artikel 5.15 is hierop aangepast.
Informatieverstrekking van de kwaliteitsborger aan de instrumentaanbieder
Partijen vragen hoe de onafhankelijkheid van de kwaliteitsborger ten opzichte van het bouwwerk dient te worden aangetoond en beschreven in het instrument. Zij vragen of een (eigen)verklaring van de kwaliteitsborger waarin hij aangeeft dat naar zijn oordeel voldaan is aan de regels op dit punt, voldoende is. De wijze waarop dit geregeld wordt in een instrument is aan de instrumentaanbieder en uiteindelijk ter beoordeling aan de toelatingsorganisatie. Tevens wordt voorgesteld om voor de gevolgklassen te verwijzen naar de definitie hiervan volgens de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb), om verwarring met de gevolgklassen genoemd in de Eurocodes te voorkomen. Aangezien eventuele verwarring alleen zal spelen bij personen met kennis van de Eurocodes of met een constructieve opleiding wordt dit niet overgenomen. Dit ook omdat de term “gevolgklasse” inmiddels al enkele jaren in het stelsel van de Wkb gebruikt wordt en ook in de Wkb zelf is vastgelegd.
Verklaring gereedmelding
Een MKB-ondernemer vraagt of de verklaring bij gereedmelding per bouwwerk moet worden afgegeven. Dit is niet het geval, de verklaring en de gereedmelding hebben betrekking op de bouwactiviteit en deze kan (werkzaamheden aan) meerdere bouwwerken bevatten. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) is37 opgenomen dat een bouw- of gereedmelding betrekking kan hebben één of meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.
Verdeelsleutel en doorberekenen toezichtkosten
Meerdere partijen geven aan dat de formule uit de regeling niet overeenkomt met de formule uit de toelichting. De toelichting is hierop aangepast.
36 Zie https://www.stichtingibk.nl/2020/02/19/opleidingseisen-kwaliteitsborging/.
37 Een EVC-branchestandaard beschrijft de vakbekwaamheidseisen waaraan een persoon werkzaam binnen een bepaalde branche moet voldoen. Op basis van de branchestandaard kan worden beoordeeld of een medewerker aan de eisen voldoet, bijvoorbeeld via een branchecertificaat of -erkenning.
Consultatie
Persoonsregister instellen voor kwaliteitsborgers
Partijen stellen voor om – op basis van een te ontwikkelen EVC (Erkenning van Verworven Competenties)-branchestandaard38 – een register in te stellen waarin wordt bijgehouden welke personen voldoen aan de in artikel 5.14 gestelde opleidings-, kennis en ervaringseisen. Hiervoor zou een relatie gelegd kunnen worden met de systematiek van de Wet BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg).Een register waarin gekwalificeerd personeel voor kwaliteitsborgers wordt opgenomen kan zeker een goed hulpmiddel zijn. Een onderzoek van het Constructeursregister uit 201539 laat ook zien dat er in de markt draagvlak is voor een dergelijk register en de verwachting is ook dat direct betrokken partijen een dergelijk register zullen opzetten. Om die reden wordt de uitvoering dan ook aan marktpartijen overgelaten. Ter ondersteuning hiervan is subsidie verstrekt voor het opzetten van een EVC-branchestandaard, zodat het niveau van medewerkers objectief kan worden beoordeeld en vastgelegd.
38 Een EVC-branchestandaard beschrijft de vakbekwaamheidseisen waaraan een persoon werkzaam binnen een bepaalde branche moet voldoen. Op basis van de branchestandaard kan worden beoordeeld of een medewerker aan de eisen voldoet, bijvoorbeeld via een branchecertificaat of -erkenning.
39 https://www.stichtingibk.nl/wp-content/uploads/2014/01/Rapport-Draagvlak-Register.pdf.
Definitie kwaliteitsborger
Een partij merkt op dat “kwaliteitsborger”40 nu zo gedefinieerd is dat eigenlijk alleen een rechtspersoon (bedrijf, instelling) aan alle voorwaarden kan voldoen. Dit maakt het stelsel voor eenvoudige kleine bouwwerken aan de onderkant van gevolgklasse 1 onnodig kostbaar. Verder wordt voorgesteld om voor veel voorkomende kleine bouwwerken de opleidingseisen in artikel 5.14 Rb, eerste lid, onder a en b, op MBO-4 te stellen, ook met als doel de kosten voor kwaliteitsborging van eenvoudige kleine bouwwerken te beperken.De kwaliteitsborger moet als organisatie alle benodigde kennis in huis hebben die noodzakelijk is voor het toetsen van bouwplannen en het controleren van de bouw. Binnen de organisatie van een kwaliteitsborger moeten medewerkers voldoende zijn opgeleid voor en ervaringen hebben met het kunnen beoordelen van de constructieve veiligheid, brandveiligheid, bouwfysica, gezondheid, energiezuinigheid en milieu. Dit betekent niet dat elke medewerker afzonderlijk alle kennis in huis moet hebben en ook niet dat er geen mensen op MBO-4 binnen de organisatie van de kwaliteitsborger werkzaam kunnen zijn. In overeenstemming met de eisen gesteld in de Kwaliteitscriteria 2.241 wordt een opleiding op HBO-niveau voor een aantal specifieke onderdelen noodzakelijk geacht. Het gaat daarbij om een werk- en denkniveau en bijbehorende ervaring en niet om het opleidingsniveau. De definitie is hierop niet aangepast.
40 Een kwaliteitsborger is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die met toestemming van de instrumentaanbieder een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging toepast.
41 Kwaliteitscriteria die in het kader van de Wet verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn opgesteld. Zie voor de Kwaliteitscriteria 2.2: https://bit.ly/32g8jSs
Opleidings- en ervaringseisen
Vier partijen vragen of bij de regels met betrekking tot opleiding, kennis en ervaring niet nauwer moet worden aangesloten bij de Kwaliteitscriteria 2.2, op basis waarvan mede invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsbevordering van de uitvoering en handhaving door het bevoegd gezag zoals vereist in paragraaf 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Zoals toegelicht, is in de basis aangesloten bij deze kwaliteitscriteria (de eisen voor complexe bouwwerken), waarbij gekozen is het werk- en denkniveau, het benodigde kennisniveau en de minimale werkervaring als uitgangspunt te hanteren. Materieel gezien komen de eisen daarmee overeen met de eisen in de Kwaliteitscriteria 2.2, waarbij – in tegenstelling tot in de kwaliteitscriteria – in de regeling generiek is uitgegaan van minimaal 3 jaar werkervaring. De reden om geen opleidingen te benoemen maar uit te gaan van benodigde competenties is tweeledig. Ten eerste zijn er weinig specifieke opleidingen in de markt op dit gebied beschikbaar en leidt het noemen van meer specifieke opleidingen tot een onnodige inperking. Met name ook omdat de benodigde kennis en ervaring (ook nu al) in de praktijk met name door ervaring is verkregen. Ten tweede maakt de beschrijving zoals opgenomen in de regeling het eenvoudiger mogelijk om op basis van eerder verkregen competenties – ook zonder een specifieke opleiding – voor een kwaliteitsborger te kunnen werken.
Een partij geeft aan dat de mogelijkheid om uit te gaan van verkregen competenties in plaats van opleidingen in de regeling niet aansluit bij het toetskader van de toelatingsorganisatie voor het toelaten van instrumenten.In dat toetskader is opgenomen “dat door middel van aantoonbare gelijkwaardigheid afgeweken kan worden van de omschreven minimumeisen: pas toe of leg uit (comply of explain)”, wat aansluit op de tekst van de regeling.
Verder is geconstateerd dat de eisen in het kader van het beoordelen van de brandveiligheid in de ontwerpregeling niet aansluiten bij de eisen in de kwaliteitscriteria voor complexe situaties.Om die reden is ook hiervoor alsnog een HBO-niveau opgenomen in de regeling.
Kritieke massa
Deze partijen vragen ook waarom in de regeling niet gekozen is voor het voorschrijven van een minimum aantal medewerkers dat aan de gestelde eisen moet voldoen (kritieke massa). In de Kwaliteitscriteria 2.2 is dit wel gedaan, waarbij de kritieke massa overigens niet gekoppeld is aan het aantal vergunningaanvragen dat een gemeente in een bepaalde periode binnenkrijgt; het betreft een ondergrens. Een kwaliteitsborger zal zorg moeten dragen voor voldoende gekwalificeerd personeel en zal dit ook moeten kunnen aantonen. Is sprake van een groot aantal projecten, dan zal het aantal gekwalificeerde medewerkers hiermee in overeenstemming moeten zijn. Het is aan de instrumentaanbieder om hierop toe te zien. In de toelichting is dit verduidelijkt.
Verplichte bijscholing
Verschillende partijen vragen zich af of geen wettelijke eisen aan de verplichte bijscholing moeten worden gesteld en of de toelatingsorganisatie een rol heeft in erkenning of accreditatie van opleidingen.Ter verduidelijking is de tekst van de regeling aangepast zodat duidelijk is dat medewerkers te allen tijde moeten beschikken over actuele kennis en alle benodigde kennis ten minste een maal per twee jaar moeten actualiseren. Verdere invulling van opleidingen en bijscholing wordt overgelaten aan de markt en is ter beoordeling aan de instrumentaanbieders en de toelatingsorganisatie bij toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging.
Beoordeling van de bouwactiviteit
Volgens één partij ontbreken eisen voor het beoordelen van gelijkwaardige maatregelen. Het beoordelen van gelijkwaardige maatregelen – voor zover deze vallen onder gevolgklasse 1 – is echter geen afzonderlijke werkzaamheid, maar is onderdeel van de (integrale) beoordeling van een bouwplan.Tot slot merken twee partijen op dat, naast domeinspecifieke kennis, ook kennis nodig is voor de integrale beoordeling van een bouwactiviteit.Integrale beoordeling wordt geacht onderdeel te zijn van alle genoemde domeinen en het is aan de verantwoordelijke persoon voor de algemene coördinatie om dit te borgen. In de toelichting is dit verduidelijkt.
Een partij vraagt of kennis van private normen niet specifiek moet worden voorgeschreven. Kennis van publieke en private normen maakt onlosmakelijk deel uit van de benodigde kennis om een bouwactiviteit aan de desbetreffende regels van het Bouwbesluit 2012 te kunnen toetsen. Specifiek voorschrijven is dan ook niet noodzakelijk. Wel is de toelichting op dit punt verduidelijkt.
Overige onderwerpen
Een partij vraagt of de bewaartermijn niet in overeenstemming moet worden gebracht met de eisen uit de Archiefwet.De in de regeling opgenomen bewaartermijn geldt voor de dossiers met betrekking tot de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging. Het is logisch om hierbij aan te sluiten bij de algemene bewaartermijn die de Belastingdienst hanteert voor dit soort projectgegevens. Voor de duidelijkheid is aan de toelichting toegevoegd dat de procedure rondom het vaststellen van de bewaartermijn zoals beschreven in de Archiefwet (de Archiefwet schrijft geen vast termijnen voor) van toepassing blijft op de gegevens en bescheiden van het dossier bevoegd gezag dat bij gereedmelding aan de gemeente worden verstrekt.
Gevraagd wordt om het verslag van de kwaliteitsborger inzake zijn onafhankelijkheid nader toe te lichten en hier aanvullende regels aan te stellen.De wijze waarop de onafhankelijkheid geregeld wordt in een instrument is aan de instrumentaanbieder en uiteindelijk ter beoordeling aan de toelatingsorganisatie en om die reden worden hieraan geen eisen gesteld. Wel is de tekst van de regeling aangepast zodat duidelijk is dat het gaat om een beschrijving van de (borging van de) onafhankelijkheid van de kwaliteitsborger ten opzichte van de te borgen bouwactiviteit.
Gevraagd wordt verder of de verdeelsleutel voor het doorrekenen van toezichtkosten niet leidt tot disproportionele kosten bij de seriematige woningbouw aangezien daar sprake is van repetitie en standaardisatie.De in rekening te brengen toezichtkosten zijn een bijdrage in de door de toelatingsorganisatie te maken kosten voor toezicht. In tegenstelling tot de kosten voor toelating gaat het hier niet om een directe vergoeding van de door de toelatingsorganisatie gemaakte kosten voor toezicht. Uitgangspunt is dat alle instrumentaanbieders – en in het verlengde daarvan de kwaliteitsborgers – profijt hebben van goed toezicht. Instrumenten die veelvuldig worden toegepast en een groter deel van de totale omzet binnen de sector verwerven, hebben daarbij het meeste profijt van het toezicht. Aangezien een directe koppeling aan omzet per instrument zou leiden tot een te complexe berekeningsmethode is gekozen deze te koppelen aan het aantal bouwwerken dat met een instrument wordt geborgd.
Ten slotte is opgemerkt dat de uitwerking van artikel 3.87 van het Bkl ontbreekt in de regeling.Het uitwerken van artikel 3.87, derde lid, is een bevoegdheid. Deze bepaling wordt vooralsnog niet uitgewerkt, maar aan instrumentaanbieders overgelaten. Frequentie en diepgang van het toezicht op de kwaliteitsborgers zal daarbij logischerwijs mede afhangen van resultaten van voorafgaand toezicht en mogelijke andere signalen over de kwaliteitsborger. Bij toelating van instrumenten is het aan de toelatingsorganisatie om te beoordelen in hoeverre de voorgeschreven aanpak met betrekking tot het toezicht op kwaliteitsborgers voldoende is.
Verder zijn er naar aanleiding van de opmerkingen enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd.
ac. | Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2023, nr. 2023-0000223264 tot wijziging van de Omge-vingsregeling en enkele andere regelingen in verband met een nieuwe versie van NTA 8800 en nieuwe wijzigingsbladen bij BRL 9500 en BRL 9501, Stcrt. 2023, 12584 |
Internetconsultatie
Een concept van deze regeling is in openbare internetconsultatie geweest van 25 november 2022 tot 23 december 2023. Op de internetconsultatie zijn vier reacties binnengekomen. Het betreft twee individuen, één bedrijf en één stichting. Drie van de reacties zagen op de inhoud van de regeling. De vierde reactie had geen betrekking op de NTA 8800 maar een ander onderwerp. Deze reactie heeft niet geleid tot een wijziging van deze regeling en wordt hier verder niet behandeld. Twee van de reacties gingen in op de inhoud van de NTA 8800. In een van de reacties werd opgemerkt op dat enkele bepalingen in het wijzigingsblad BRL-9500W/U 010223 onduidelijk waren. Dit commentaar heeft niet geleid tot wijziging van de regeling, maar is wel doorgestuurd naar InstallQ, de beheerder van de BRL-9500.
In een tweede reactie werd opgemerkt dat de ISSO-opnameprotocollen niet in lijn zouden zijn met de Europese Verordening Bouwproducten (CPR 305/2011). De reactie is gebaseerd op een onjuist antwoord op de KEGO-website42. Op haar website behandelt KEGO de vraag hoe er moet worden om gegaan met prestatieverklaringen van fabrikanten (Declarations of Performance) onder de Construction Products Regulation 350/2011 . De ISSO-opnameprotocollen zijn echter wel in lijn met deze Europese regels. KEGO is op de hoogte gebracht van de omissie in hun antwoord.
Een vierde reactie merkte op dat de NTA8800:2023 nog niet definitief was vastgesteld ten tijde van de internetconsultatie, terwijl kenbaarheid een vereiste voor regelgeving zou zijn. Het is inderdaad vereist dat regelgeving voor de burger kenbaar is. Dit geldt alleen voor regelgeving die al van toepassing is. Regelgeving die in consultatie wordt gebracht is per definitie nog niet vastgesteld en kan, bijvoorbeeld naar aanleiding van de consultatie, nog gewijzigd worden .
42 Op de site van Stichting KEGO (https://stichtingkego.nl/) staan onder meer een aantal Q+A’s over het stelsel energieprestatie.