Artikel 2.4
1.
De toevoer van verse lucht en afvoer van binnenlucht, bedoeld in artikel 2.3, moet tot stand zijn gebracht door middel van:
-
a.
een ventilator met een capaciteit van ten minste 0,15 • 10-3m³/s per m² vloeroppervlakte van het te meten verblijfsgebied, en
-
b.
een deur- of raamschot, waardoor lucht van buiten naar binnen wordt gevoerd.
2.
De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3, moeten zijn bepaald met behulp van:
-
a.
een, in combinatie met bijbehorende registratie-apparatuur, geijkte luchttemperatuurmeter met een meetgebied tussen 15 °C en 30 °C en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 0,5 °C van de meetwaarde;
-
b.
een, in combinatie met bijbehorende registratie-apparatuur, geijkte luchtvochtigheidsmeter met een meetgebied tussen 15% en 90% en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 5% van de meetwaarde, en
-
c.
een, in combinatie met bijbehorende registratie-apparatuur, geijkte luchtvolumestroommeter die een meetgebied heeft dat is afgestemd op de te meten voorziening, en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 10% van de meetwaarde.