Artikel 5.48
Met dit artikel is voldaan aan het voorschrift uit de richtlijn tunnelveiligheid, dat er een ventilatiesysteem moet zijn dat voorziet in de beheersing van de emissie van verontreinigende stoffen bij normaal verkeer en tijdens verkeerspieken, de beheersing van de emissie van verontreinigende stoffen indien het verkeer stilstaat wegens een incident of een ongeval en de beheersing van hitte en rook bij brand. De lezer moet begrijpen dat vanwege de oorsprong in artikel 2.216 van het Bouwbesluit weliswaar de Bouwsbesluit 2003 voorschriften spreken over gezondheid, maar dat dit ook moet worden gelezen als mede betrekking te hebben op veiligheid.
Bouwstenen voor het bepalen of aan deze functionele eis is voldaan zijn te vinden in hoofdstuk 12 van de Veiligheids Richtlijn deel C (VRC), uitgave van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Steunpunt Tunnelveiligheid, januari 2004. In deze richtlijn is aangegeven dat onder normale omstandigheden door het rijdend verkeer een langsstroming in de tunnelbuis wordt opgewekt die in de meeste gevallen voldoende is voor verversing van de lucht. De schone lucht wordt dan aangevoerd via de ingang van de wegtunnelbuis en de vervuilde lucht verdwijnt via de uitgang. Bij kortere tunnels kan de luchtbeweging door wind voldoende zijn om zelfs bij stilstaand verkeer voldoende ventilatiecapaciteit te waarborgen.