Afdeling 4.13. Liftschacht, nieuwbouw
Artikel 4.70
1.
Een te bouwen bouwwerk met een lift heeft, voor het veilig en doelmatig functioneren van die lift, een liftschacht.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.70 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 4.71
Een gebruiksfunctie met een lift heeft een al dan niet gemeenschappelijke liftschacht.
Artikel 4.72
1.
De vloer van een liftschacht ligt:
-
a.
indien het hoogteverschil tussen de laagste en hoogste vloer, die door de lift worden ontsloten, ten hoogste 50 m is, ten minste 1,4 m onder de laagste vloer die door de lift wordt ontsloten, en
-
b.
indien het hoogteverschil tussen de laagste en hoogste vloer, die door de lift worden ontsloten, groter is dan 50 m, ten minste 1,6 m onder de laagste vloer die door de lift wordt ontsloten.
2.
Het plafond van een liftschacht ligt:
-
a.
indien het hoogteverschil tussen de hoogste en laagste vloer, die door de lift worden ontsloten, ten hoogste 50 m is, ten minste 3,6 m boven de hoogste vloer die door de lift wordt ontsloten, en
-
b.
indien het hoogteverschil tussen de hoogste en laagste vloer, die door de lift worden ontsloten, groter is dan 50 m, ten minste 3,8 m boven de hoogste vloer die door de lift wordt ontsloten.
Artikel 4.73
In een liftschacht zijn uitsluitend leidingen of installaties aanwezig, die nodig zijn voor het veilig functioneren van de lift.
Artikel 4.74
De uitwendige scheidingsconstructie van een liftschacht is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.