Artikel 4.70.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor liftschachten voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 4.71 bepaalt in welke situatie een liftschacht aanwezig moet zijn (aanwezigheid); |
2. | artikel 4.72 regelt op welke hoogte de vloer en het plafond van de liftschacht moeten liggen ten opzichte van de laagste en hoogste verdiepingsvloer (hoogteligging); |
3. | artikel 4.73 verbiedt de aanwezigheid van niet voor de lift bestemde leidingen en installaties in de liftschacht (inrichting), en |
4. | artikel 4.74 bepaalt dat de uitwendige scheidingsconstructie van een liftschacht regenwerend moet zijn (waterdichtheid). |
Deze voorschriften zijn tevens een nadere uitwerking van de EG-richtlijn liften (95/16/EG). Deze paragraaf voorziet tezamen met andere afdelingen in de implementatie van:
Dit artikel voorziet voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de implementatie van:
a. | artikel 2, derde lid, van de richtlijn liften (95/15/EG), dat verbiedt dat in een liftschacht leidingen aanwezig zijn die geen relatie hebben met de veiligheid en het functioneren van de lift; |
b. | artikel 3 in verbinding met onderdeel 2.2 van bijlage I van die richtlijn, voor zover het de uitloop van een liftschacht betreft ten einde het gevaar voor verplettering te voorkomen van personen die in de liftschacht onderhoudswerkzaamheden verrichten; |
c. | artikel 3 in verbinding met onderdeel 4.7 van bijlage I van die richtlijn, voor zover het de ventilatie van de liftkooi betreft (geregeld in afdeling 3.10); |
d. | artikel 3 in verbinding met onderdeel 4.8 van bijlage I van die richtlijn, voor zover het de verlichtingsinstallatie onder normale en in noodsituaties betreft (geregeld in afdeling 2.8), en |
e. | artikel 3 in verbinding met onderdeel 4.9 van bijlage I van die richtlijn, voor zover het de werking van de noodverlichting betreft (geregeld in afdeling 2.8). |