Afdeling 4.3. Vrije doorgang
§ 4.3.1. Nieuwbouw
Artikel 4.10
1.
Een te bouwen bouwwerk heeft toegangen met een zodanige doorgang en verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.10 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.10 geen voorschrift is aangewezen.
Artikel 4.11
1.
Een toegang van een ruimte heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.10. Dit geldt uitsluitend voor:
-
a.
een verblijfsgebied,
-
b.
een verblijfsruimte,
-
c.
een toiletruimte,
-
d.
een badruimte,
-
e.
een gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval als bedoeld in artikel 4.59,
-
f.
een ruimte voor het bereiken van een in dit lid genoemde ruimte, en
-
g.
een ruimte voor het bereiken van een liftkooi.
2.
In afwijking van het eerste lid heeft een toegang van de liftschacht voor het bereiken van een liftkooi een hoogte van 2,3 m. Deze hoogte wordt gemeten tussen de onderdelen van de bouwconstructie.
Artikel 4.12
1.
Een verkeersroute die begint bij een toegang als bedoeld in artikel 4.11, heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.10. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
2.
Onverminderd het eerste lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersroute over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,2 m. De breedte geldt niet voor een toegang als bedoeld in artikel 4.11.
3.
Onverminderd het tweede lid, ontsluit ten minste een toegang van een woongebouw een gemeenschappelijke verkeersruimte die nabij die toegang, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m.
4.
Onverminderd het tweede lid, sluit een toegang van een lift aan op een gemeenschappelijke verkeersruimte die nabij die toegang, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m.
5.
Onverminderd het tweede lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersruimte, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,5 m. Deze eis geldt niet indien een rolstoelgebruiker vanuit die verkeersruimte zonder te keren het aansluitende terrein kan bereiken.
6.
In afwijking van het eerste lid, heeft een verkeersroute die in een toegankelijkheidssector ligt als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,2 m. De breedte geldt niet voor een toegang als bedoeld in artikel 4.11 en voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
Artikel 4.13
Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel vernieuwen van een bouwwerk niet af van de artikelen 4.11 en 4.12.
§ 4.3.2. Bestaande bouw
Artikel 4.14
1.
Een bestaand bouwwerk heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.14 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eisen voldaan door toepassing van die voorschriften.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.14 geen voorschrift is aangewezen.
Artikel 4.15
Een gemeenschappelijke verkeersroute heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,1 m en een hoogte van ten minste 2,1 m. De breedte geldt niet voor een toegang en voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.