Afdeling 2.9 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook
Algemeen
In deze afdeling is evenals in afdeling 2.8, onderdeel nieuwbouw uitgegaan van de Europese bepalingsmethoden voor het aspect «materiaalgedrag bij brand» (reacton to fire). Deze zijn geharmoniseerd in NEN-EN 13501-1. De voor de invoering van dit besluit bij nieuwbouw geboden keuzemogelijkheid tussen de Europese en de Nederlandse normen is daarmee vervallen. Bij bestaande bouw kan nog wel gekozen worden tussen de oude en de nieuwe systematiek. Zie artikel 2.80. Bij de woonfunctie voor zorg (bejaardentehuizen) groter dan 500 m² gelden op grond van deze afdeling specifieke eisen. Dit betekent dat voor grote woningen > 500 m² die niet zijn bestemd voor zorg dergelijke eisen niet meer gelden.
§ 2.9.1Nieuwbouw
Artikel 2.66Aansturingsartikel
De functionele eis van het eerste lid, een te bouwen bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen, is samengesteld uit de functionele eisen van de oude afdelingen 2.12 en 2.15.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan.
In tabel 2.66 is bij Stb. 2014, 51 voor de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren de brandklasse, vergeleken met de gewone industriefunctie, verzwaard van D naar B. Aan artikel 2.73 is een lid toegevoegd met een specifiek verbouwvoorschrift voor de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren. In dergelijke gevallen mag bij toepassing van artikel 2.67, eerste lid, niet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau maar van het nieuwbouwniveau. Met deze wijzigingen is invulling gegeven aan de politieke toezeggingen om het aantal stalbranden en het aantal dieren dat daarbij omkomt fors te verminderen (Kamerstukken II 2012/2013, 33 400, nr. 129).
Bij Stb. 2015, 249 is tabel 2.66 aangepast omdat artikel 2.70 een nieuw tweede lid heeft gekregen.
Bij Stb. 2020, 189 is de tabel aangepast omdat artikel 2.69a is ingevoegd met eisen te stellen aan elektrische leidingen en pijpisolatie.
Artikel 2.67Binnenoppervlak
Het eerste lid heeft zowel betrekking op de beperking van de ontwikkeling van brand als op de beperking van de ontwikkeling van rook in een ruimte. Deze eisen zijn gericht op het voorkomen dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het binnenoppervlak van constructieonderdelen respectievelijk dat zich snel een te grote rookdichtheid ontwikkelt. Beide aspecten spelen een belangrijke rol bij het veilig kunnen vluchten uit een bouwwerk en het beperken van de ontwikkeling van de omvang van de brand. Als niet aan deze eisen is voldaan zou voor gebruikers van dat bouwwerk onvoldoende tijd kunnen overblijven om het bouwwerk bij brand veilig te verlaten. In de tabel is opgenomen aan welke brandklasse voor een bepaalde gebruiksfunctie moet worden voldaan. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een extra beschermde vluchtroute, een beschermde vluchtroute en overige ruimten. De vereiste rookklasse is in alle gevallen s2. De voorschriften gelden voor die zijden van een constructieonderdeel die grenzen aan de binnenlucht en dus niet noodzakelijkerwijs voor het gehele constructieonderdeel. Het onderscheid tussen logiesfuncties groter en kleiner dan 500 m² is vervallen. Dit leidt voor kleinere logiesfuncties tot een hogere eis voor een beschermde vluchtroute dan voor de invoering van dit besluit van toepassing was op een rookvrije vluchtroute. In de praktijk is zal dit niet tot problemen leiden omdat er bij kleinere logiesfuncties in de regel geen beschermde vluchtroute behoeft te zijn omdat elke uitgang van het subbrandcompartiment direct uitkomt op het aansluitende terrein.
Het tweede lid geeft een uitzondering voor de «overige gebruiksfunctie». In een overige gebruiksfunctie geldt bij een beschermde vluchtroute een eis aan de rookklasse. Overigens is een extra beschermde vluchtroute een bijzondere vorm van een beschermde vluchtroute, ook daarvoor geldt dus de eis aan de rookklasse (zie ook de toelichting op artikel 1.1). Daarbij wordt opgemerkt dat de meeste «overige gebruiksfuncties, zoals bijvoorbeeld schuurtjes, geen beschermde vluchtroute hebben, zodat voor die overige gebruiksfuncties geen eis aan de rookklasse geldt.
Met de bij Stb. 2013, 75, gewijzigde tabel 2.66 is artikel 2.71, tweede lid voortaan ook voor overige gebruiksfuncties aangestuurd en zijn de artikelen 2.73 en 2.74 voortaan ook voor de andere woonfunctie aangestuurd. Verder is de onjuiste koptekst bij de grenswaarden voor artikel 2.69 aangepast.
Artikel 2.68Buitenoppervlak
Artikel 2.68 is wat betreft de beperking van ontwikkeling van brand vergelijkbaar met artikel 2.67. Het artikel stelt echter geen eisen aan de rookklasse, omdat de rookproductie aan de buitenzijde van een gebouw in de regel geen rol speelt bij het veilig kunnen vluchten. De voorschriften van artikel 2.68 gelden voor een zijde die aan de buitenlucht grenst. Als een constructieonderdeel niet met een of meer zijden aan de buitenlucht grenst dan is dit artikel daarop dus niet van toepassing.
Het eerste lid geeft het basisvoorschrift waaraan een zijde van een constructieonderdeel dat aan de buitenlucht grenst moet voldoen. In de tabel is afhankelijk van het soort ruimte en de gebruiksfunctie aangegeven aan welke brandklasse in een bepaald geval ten minste moet worden voldaan.
Het tweede lid bepaalt dat een gevel voor zover die hoger is dan 13 m, zodanig moet zijn samengesteld, dat een brand zich niet gemakkelijk daarlangs kan voortplanten. In deze gevallen geldt altijd de zwaardere brandklasse B. Voor de grens van 13 m is gekozen omdat een brand aan de gevel tot een hoogte van ten minste 13 m in het algemeen met gangbaar brandweermaterieel kan worden bestreden. De mogelijkheid bestaat dat een bouwwerk in brand raakt als gevolg van brandstichting in de nabijheid van dat bouwwerk.
Om te bewerkstelligen dat een buitenoppervlak van een voor personen bestemd bouwwerk, zoals een gevel of een buitenzijde van bijvoorbeeld een woongebouw, een theater, een schoolgebouw, of een kantoorgebouw, in zo’n situatie bestand is tegen vlam vatten, bevat het derde lid een speciale eis aan dit buitenoppervlak tot een hoogte van 2,5 m. Dergelijk buitenoppervlak moet ook aan brandklasse B voldoen.
Het vierde lid geeft aan dat het eerste tot en met derde lid niet van toepassing zijn op de bovenzijde van een dak. Zie ook de toelichting op artikel 2.71.
Omdat van deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen, zoals een ventilatierooster, niet kan worden verlangd dat deze voldoen aan een zwaardere klasse van brandvoortplanting dan brandklasse D is in het vijfde lid bepaalt dat bij dergelijke constructieonderdelen kan worden volstaan met brandklasse D.
Artikel 2.69Beloopbaar vlak
De brandvoortplanting van de bovenzijde van een horizontaal vlak, met inbegrip van flauw hellende vlakken, zoals een vloer, een hellingbaan en de bovenzijde van een trap, wijkt sterk af van die van niet-horizontale vlakken. Het eerste lid geeft een voorschrift voor dergelijke vlakken die grenzen aan de binnenlucht. Daarom geldt voor dergelijke vlakken in afwijking van artikel 2.67 een rookklasse van ten minste s1fl en een in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, die afwijkt van de bij artikel 2.67 in tabel 2.66 opgenomen brandklasse. Deze specifieke brandklassen (Cfl en Dfl) zijn afgestemd op het feit dat de brandvoortplanting op een horizontaal vlak anders verloopt dan op een verticaal vlak of een vlak aan de onderzijde van een vloer of van een ander constructieonderdeel.
Het tweede lid geeft een soortgelijk voorschrift voor de brandklasse van een bovenzijde van de vloer, de trap of de hellingbaan aan de buitenlucht grenst.
In artikel 2.69 is bij Stb. 2013, 75, “een voor personen bestemde vloer” vervangen door “een vloer”. Een niet voor personen bestemde vloer kan namelijk ook vlam vatten zijn. Hierdoor zouden voor deze beloopbare delen de artikelen de artikelen 2.67 en 2.68 niet van toepassing zijn. Dit is een niet verantwoorde versoepeling ten opzichte van het Bouwbesluit 2003 omdat de voorschriften in de artikelen 2.67 en 2.68 (bepalingsmethode en de brand- en rookklassen) betrekking moeten hebben op alle beloopbare vlakken. Met het schrappen van de zinsnede "voor personen bestemde" is het voorschrift weer in overeenstemming gebracht met het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003 dat ook uitging van “een vloer” en niet van “voor personen bestemde vloer”.
Artikel 2.69aElektrische leidingen en pijpisolatie
Op grond van Stb. 2020, 189 is een nieuw artikel 2.69a toegevoegd waarin, in afwijking van artikel 2.67 en artikel 2.68, specifieke voorschriften worden gegeven voor elektrische leidingen en pijpisolatie ten aanzien van brand- en rookklasse. Met deze wijzigingen zijn de voorschriften voor elektrische leidingen en pijpisolatie in lijn gebracht met de specifieke classificering voor deze producten die volgt uit de Europese Verordening Bouwproducten, via de gedelegeerde Verordening (EU) 2016/364. De nieuwe voorschriften in artikel zijn gebaseerd op het DGMR-rapport “BBL-brandklasse kabels en pijpisolatie” van 27 oktober 2017.1 In het rapport zijn de nieuwe eisen onderbouwd, uitgaande van het veiligheidsniveau van de eisen die al gelden voor constructie-onderdelen. Op advies van het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) is vooralsnog geen brandklasse B1ca voor elektrische leidingen geëist in verband met het niet beschikbaar zijn van deze elektrische leidingen. Als bepalingsmethode wordt in de voorschriften gebruikgemaakt van de NEN EN 13501-reeks, zoals ook gedaan is in de bestaande artikelen 2.76 en 2.68.
De voorschriften aan elektrische leidingen en pijpisolatie gelden alleen als deze producten grenzen aan de binnen- of buitenlucht. Veelal zijn elektrische leidingen zodanig weggewerkt in andere constructieonderdelen, zoals wanden, dat deze niet zelf grenzen aan de binnen- of buitenlucht. In die gevallen zijn de voorschriften dan ook niet van toepassing. Bij leidingen die zijn aangebracht in de ruimte boven een verlaagd plafond geldt de eis ook. Als deze ruimte boven het plafond brandwerend is gescheiden van een onderliggende ruimte waardoor een (extra) beschermde vluchtroute voert zal, dan wel de laagste brandklasse gelden uit tabel 2.66. 2
Opmerking BRIS1 Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/10/27/bbl-brandklassen-kabels-en-pijpisolatie
Opmerking BRIS2 Dit had tot een artikeltekst moeten leiden. Op grond van de toelichting kunenn er geen aanvullende eisen gesteld worden.
Artikel 2.70Vrijgesteld
Ten behoeve van het kunnen toepassen van plinten, stopcontacten en andere kleine constructieonderdelen, zoals lichtarmaturen, brand- en rookmelders, bevat dit artikel een uitzondering op de eisen inzake de brandvoortplanting en de ontwikkeling van rook. Ook voor bijvoorbeeld kunststofkozijnen kan gebruik van deze uitzondering worden gemaakt. De artikelen 2.67 tot en met 2.69 zijn niet van toepassing op een klein percentage van de oppervlakte van de desbetreffende constructieonderdelen. Concentratie van de vrijgestelde oppervlakte op één plaats is uiteraard niet de bedoeling. Het eerste lid, dat op de meeste gebruiksfuncties van toepassing is, gaat uit van 5% per afzonderlijke ruimte. Het derde lid, dat alleen voor een bouwwerk geen gebouw zijnde geldt, gaat uit van 5% van de totale oppervlakte aan constructieonderdelen van het bouwwerk.
In artikel 2.70 is onder vernummering van het oorspronkelijke tweede lid bij Stb. 2015, 249 een nieuw tweede lid ingevoegd. Dit is gedaan ten behoeve van het kunnen toepassen van de in de praktijk gangbare kunststof kozijnen van ramen en deuren. Met dit nieuwe lid is een onbedoelde verzwaring ten opzichte van het Bouwbesluit 2003 gecorrigeerd. Kunststof kozijnen konden namelijk wel voldoen aan het vergelijkbare voorschrift uit het Bouwbesluit 2003 dat was gebaseerd op de Nederlandse bepalingsmethode van de rookdichtheid, maar niet aan de in artikel 2.67 van het Bouwbesluit 2012 geëiste rookklasse S2 die is gebaseerd op de Europese bepalingsmethode. Verschil tussen het eerste en het nieuwe tweede lid is, dat het eerste lid een uitzondering geeft voor 5 % van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van een afzonderlijke ruimte, terwijl het in het tweede lid gaat om 10 % van dit oppervlak, zover het geen ruimte betreft waardoor een beschermde vluchtroute voert. Het tweede lid geeft dus in aanvulling op het eerste lid een verruiming van het deel van het binnenoppervlak van een ruimte waarop niet aan de eis uit artikel 2.67 van de rookklasse S2 kan worden voldaan. Deze verruiming is beperkt tot gebruiksfuncties waar sprake is van zelfredzame personen, zoals blijkt uit de aansturing van dit nieuwe lid in de aangepaste tabel 2.66.
In artikel 2.70, tweede lid, gewijzigd bij Stb. 2017, 268, is een wijziging aangebracht waaruit blijkt dat artikel 2.67 alleen buiten toepassing mag blijven voor het onderdeel rookklasse S2. Hiermee is de eerdere tekst op grond waarvan artikel 2.67 ten onrechte zowel voor de brandklasse als voor de rookklasse buiten beschouwing mocht blijven gecorrigeerd. Er wordt op gewezen dat het gewijzigde artikel 2.70, tweede lid, hiermee ook in overeenstemming is met de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.70, tweede lid, zoals deze luidde bij de vorige wijziging van dit lid (Stb. 2015, 249, onderdeel I).
Artikel 2.70 is aangepast bij Stb. 2020, 189. Met de wijziging van artikel 2.70 is geregeld dat de bestaande vrijstelling voor de voorschriften voor de brandklasse en rookklasse ook gelden voor het nieuwe artikel 2.69a. Dit houdt in dat 5% van de oppervlakte van alle constructieonderdelen is vrijgesteld van de eis en dat ten hoogste 10% van het totale oppervlakte van constructieonderdelen van (afzonderlijke) ruimte waar geen beschermde vluchtroute doorheen voert is vrijgesteld voor zover het gaat om de rookklasse.
Artikel 2.71Dakoppervlak
Dit artikel heeft ten doel te voorkomen dat het dak van een bouwwerk door vliegvuur uit de omgeving in brand vliegt. Vliegvuur (of vonkenregen) kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een open haard of een brand in een nabijgelegen bouwwerk.
Het eerste lid bepaalt dat dat geen enkel dak brandgevaarlijk mag zijn. Een uitzondering wordt gemaakt voor een bouwwerk die geen voor personen bestemde vloer heeft die hoger ligt dan 5 m (dat wil bij woningen meestal zeggen maximaal twee bouwlagen). Het dak van dat bouwwerk mag bovendien geen brandgevaarlijke dakbedekking hebben voor zover dit dak binnen 15 m van de perceelsgrens ligt. Wanneer het bouwwerk binnen die 15 m grens ligt, dan mag het dus geen onbehandeld rieten dak hebben. Het voorschrift niet geldt voor vrijstaande woningen en vrijstaande utiliteitsgebouwen met maximaal twee verdiepingen, die op meer dan 15 m afstand van de perceelsgrens staan. In dergelijke gevallen is de kans op brand als gevolg van bijvoorbeeld het stoken van een open haard in een naburig bouwwerk tenslotte gering. Bovendien kan relatief gemakkelijk worden gevlucht uit een gebouw met slechts een of twee bouwlagen.
Het tweede lid geeft een algemene uitzondering op het eerste lid voor bouwwerken van beperkte omvang (kleiner dan 50 m²). Een aparte berging of garage, mag dus wel een brandgevaarlijk dak hebben. Een berging of garage die aan de woning vastzit en daarmee onderdeel uitmaakt van het zelfde bouwwerk moet daarentegen aan de eisen van het eerste lid voldoen.
Artikel 2.72Constructieonderdeel
Bij ministeriële regeling kunnen (nadere) voorschriften worden gesteld ter beperking van het ontwikkelen van brand en rook in een constructieonderdeel. In de artikelen 2.67 en 2.68 gaat het om de eigenschappen van het materiaal aan de oppervlakte van het constructieonderdeel. In dit artikel gaat het echter om de eigenschappen van materialen die onder de oppervlakte van het constructieonderdeel liggen.
Artikel 2.73Verbouw
Artikel 2.73 geeft een voorschrift voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. In dergelijke gevallen zijn de artikelen 2.67, 2.68, met uitzondering van het derde lid, 2.69 en 2.71 van overeenkomstige toepassing waarbij moet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Dit betekent dat de in dit artikel niet genoemde voorschriften, te weten artikel 2.68, derde lid, en artikel 2.70, bij verbouw onverkort van toepassing zijn. Artikel 1. 12 bepaalt namelijk dat, tenzij anders is bepaald, de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn. Zie voor een toelichting op het rechtens verkregen niveau de toelichting op artikel 1.1.
Aan artikel 2.73 is bij Stb. 2014, 51 een lid toegevoegd met een specifiek verbouwvoorschrift voor de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren. In dergelijke gevallen mag bij toepassing van artikel 2.67, eerste lid, niet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau maar van het nieuwbouwniveau. Met deze wijzigingen is invulling gegeven aan de politieke toezeggingen om het aantal stalbranden en het aantal dieren dat daarbij omkomt fors te verminderen (Kamerstukken II 2012/2013, 33 400, nr. 129).
Bij Stb. 2020, 189 is aan het (verbouw) artikel 2.73 het nieuwe artikel 2.69a toegevoegd.
Artikel 2.74Tijdelijke bouw
Op een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 2.68, derde lid, en 2.71 onverkort van toepassing. Dit is een afwijking van de in artikel 1.14 gegeven hoofdregel dat op tijdelijke bouwwerken de voorschriften voor bestaande bouwwerken van toepassing zijn.
§ 2.9.2Bestaande bouw
Artikel 2.75
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.
Artikel 2.76
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.
Artikel 2.77
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.
Artikel 2.78
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.
Artikel 2.79
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.
Artikel 2.80
Zie de toelichting op paragraaf 2.9.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor de bestaande bouw (de artikelen 2.75 tot en met 2.80) voor het materiaalgedrag bij brand niet wordt uitgegaan van de brand- en rookklasse als bedoeld in NEN-EN 13501-1 maar van de oude (Nederlandse) bepalingsmethoden. Hiervoor is gekozen omdat het grootste deel van de huidige bestaande voorraad is gebouwd met constructieonderdelen die overeenkomstig de Nederlandse brand- en rookklassen zijn beproefd. Deze situatie zal in de loop der tijden verschuiven naar de Euroklassen. Artikel 2.80 biedt de keuzemogelijkheid om ook bij bestaande bouw gebruik te maken van Euroklassen. Deze mogelijkheid is vooral van belang voor relatief nieuwe gebouwen.
In het eerste lid van artikel 2.78 is bij Stb. 2013, 75, "heeft de bovenzijde van voor personen bestemde vloer, een trap of een hellingbaan" vervangen door "geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht". Hiermee richt het eerste lid zich evenals artikel 2.76 uitsluitend op de aan de binnenlucht grenzende zijde.
Het tweede lid is bij die wijziging toegevoegd omdat artikel 2.78 voor de bovenzijde van een vloer, trap of hellingbaan ten onrechte geen afwijking van artikel 2.77 bevatte. Als gevolg daarvan golden voor een beloopbaar buitenoppervlak de voorschriften van artikel 2.77, wat een onbedoelde verzwaring was ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift in het Bouwbesluit 2003.
In het eerste lid en in het derde lid (nieuw) is bovendien voor personen bestemde vloer, trap of hellingbaan vervangen door vloer, trap of hellingbaan om dit artikel ook in dit opzicht in overeenstemming met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003 te brengen. Het voorschrift van het derde lid heeft voortaan niet alleen een afwijking van het eerste lid maar ook van het nieuwe tweede lid. Zie ook de toelichting op onderdeel K van Stb. 2013, 75 Tabel 2.75 is overeenkomstig bij deze wijziging aangepast. Verder is in deze tabel de aansturing van de grenswaarden van artikel 2.76, eerste lid, geschrapt voor het bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze grenswaarden hadden geen betekenis omdat het eerste lid niet op bouwwerken geen gebouw zijnde van toepassing is. De veronderstelling is dat bij een bouwwerk, geen gebouw zijn, nimmer sprake is van “binnenlucht”. Die veronderstelling is niet helemaal juist, want een tunnel is blijkens de jurisprudentie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar de tunnelbuizen zijn qua brandveiligheid niet aan te merken als “buiten”.