Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties

Algemeen

In het Bouwbesluit 2003 waren in deze afdeling alleen voorschriften opgenomen om te voorkomen dat gebouwinstallaties geluidhinder veroorzaken in belendende gebouwen. Voor de woonfunctie, de bijeenkomstfunctie voor kinderopvang en de onderwijsfunctie zijn voortaan ook voorschriften opgenomen ter voorkoming van geluidoverlast van de eigen gebouwinstallaties. Dit is vooral van belang omdat er met het oog op energiezuinigheid en de kwaliteit van het binnenmilieu men steeds meer afhankelijk wordt van installaties. Geluidoverlast van dergelijke installaties kan de gezondheid schaden, hetzij door het geluid zelf, hetzij doordat men de installatie uitschakelt om de geluidhinder te beperken.

Artikel 3.7Aansturingsartikel

De functionele eis van het eerste lid, een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen geluid van installaties, is vergeleken met het Bouwbesluit 2003 ongewijzigd.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan.

Bij Stb. 2020, 189, ingevoerd per 01.04.2021, is tabel 3.7 aangepast. De artikelen 3.8, 3.9 en 3.10 zijn aangevuld met nieuwe geluidseisen voor installaties voor warmte- of koudeopwekking (zoals warmtepompen of airco’s) die buiten zijn opgesteld. Daarnaast zijn bij de reeds bestaande geluidseisen voor (binnen opgestelde) installaties de installaties voor warmte- of koudeopwekking toegevoegd bij de opsomming van installaties waarop deze eisen betrekking hebben. Deze opsomming van installaties is daarmee geactualiseerd op de thans gangbare installaties die worden toegepast.

Artikel 3.8Aangrenzend perceel

Dit artikel heeft als doel geluidhinder voor de buren te beperken. Hierbij kan gedacht worden aan overlast bij het doortrekken van het toilet of door het gebruik van de lift. Dit voorschrift is zowel van toepassing op niet-gemeenschappelijke (individuele) als op gemeenschappelijke installaties. Deze voorschriften zijn nodig omdat mensen eerder last hebben van geluiden van buiten de eigen woning, hotelkamer, kantoor en dergelijke dan van geluiden van binnen de eigen woning en dergelijke. Bovendien kan men niet of nauwelijks invloed kan uitoefenen op geluid dat van derden komt. Het karakteristieke installatie-geluidsniveau wordt bepaald volgens NEN 5077 en mag niet meer zijn dan 30 dB. Onder het Bouwbesluit 2003 werd deze waarde uitgedrukt in dB(A).

Bij Stb. 2020, 189, ingevoerd per 01.04.2021, is dit artikel 3.8 aangepast.

De oude artikeltekst van artikel 3.8 is opgenomen in het nieuwe eerste lid van artikel 3.8, en daarbij is de opsomming van installaties waar dit artikel voor geldt uitgebreid met “installatie voor warmte- op koudeopwekking” in plaats van het meer beperkte begrip “warmwatertoestel”.

Het nieuwe tweede lid van artikel 3.8 is van toepassing op installaties van woningen voor warmte- of koudeopwekking (zoals warmtepompen of airco’s) die buiten zijn opgesteld. Er wordt een eis gesteld op de perceelsgrens van de 40 dB. Het gaat om een perceelgrens met een perceel waarop al een andere woonfunctie staat of dat bedoeld is voor een andere woonfunctie.

Met deze eis wordt vooral beoogd om de buitenruimten van woningen (tuin/balkon) op aangrenzende percelen te beschermen tegen geluid in de zomermaanden. Met de gestelde eis zullen echter ook de woningen zelf op deze aangrenzende percelen worden beschermd. De eis is gebaseerd op onderzoek uitgevoerd door het adviesbureau LPB/Sight. Hierin is te lezen dat de eis van 40 dB afgestemd is op het geluidsniveau dat volgt uit de milieu- en ruimtelijke ordeningsregelgeving voor de avondsituatie. Er is van de avondsituatie uitgegaan omdat buitenruimten in de zomermaanden ook na 19.00 uur worden gebruikt. In het genoemde rapport is verder onderbouwd dat de eis kan worden gehaald met de op markt beschikbare installaties in combinatie met een bepaalde afstand tot de perceelsgrens of met het toepassen van een geluidwerende omkasting. Benadrukt wordt dat de voorgestelde eis geen betrekking heeft op de installatie zelf, maar op de toepassing van de installatie.

Met een eis op de perceelsgrens is de eis onafhankelijk van wat er daadwerkelijk op het aangrenzend perceel is of wordt gebouwd. Dit komt tegemoet aan het principe van gelijkheid, dat mede inhoudt dat een eis in beginsel niet afhankelijk mag zijn van het bouwvoornemen van of de aanwezige situatie bij de buren.

Voor de bepalingsmethode wordt de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI) aangewezen. In de Regeling Bouwbesluit worden aanvullende bepalingen opgenomen voor het gebruik van deze handleiding (op grond van artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2012). In de Regeling wordt onder andere aangegeven bij welke instelling (capaciteit) van de installaties moet worden gemeten.

Artikel 3.9Zelfde perceel

Dit artikel regelt de beperking van overlast van installaties voor op het zelfde perceel gelegen gebruiksfuncties.

Het eerste lid is gericht op het voorkomen van geluidoverlast binnen een woning (niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte van een woonfunctie). Het gaat dan om geluidoverlast veroorzaakt door een installatie van een aangrenzende woning of een andere op hetzelfde perceel gelegen gebruiksfunctie. Het zelfde geldt ook voor een gemeenschappelijke installatie (bijvoorbeeld een liftinstallatie). Een gemeenschappelijke installatie zal in geen enkele woning geluidoverlast mogen geven.

Het tweede lid heeft betrekking op het voorkomen van geluidoverlast door de eigen gebouwinstallaties. Dit voorschrift geldt alleen voor de woonfunctie, de bijeenkomstfunctie voor kinderopvang en de onderwijsfunctie. Het toegestane karakteristieke installatie-geluidsniveau is af te lezen in tabel 3.7. Aanleiding voor het opnemen van dit voorschrift zijn de regelmatige klachten over de geluidoverlast door mechanische ventilatiesystemen in met name woningen, scholen en kinderdagverblijven. Dergelijke systemen (al dan niet met warmterugwinning) worden steeds meer gebruikt om aan de energieprestatie-eis (zie afdeling 5.1) te kunnen voldoen. Om te voorkomen dat men een voor een gezond binnenmilieu noodzakelijke installatie wegens geluidoverlast uitschakelt is een maximum gesteld aan de geluidsproductie van installaties voor warmteopwekking, warmteterugwinning en luchtverversing. Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke installatiegeluidsniveau in een verblijfsruimte is voor de hiervoor genoemde installaties tezamen ten hoogste 30 of 35 dB (zie tabel). Dit geldt zowel wanneer er sprake is van een gecombineerd systeem als voor afzonderlijke apparaten. Opgemerkt wordt dat bij de berekening van het karakteristieke installatiegeluidsniveau wordt uitgegaan van het niveau dat optreedt in de hoogste stand van het voorgeschreven regelbereik van die installatie (dit is de voorgeschreven ventilatiecapaciteit als bedoeld in artikel 3.38) voor normale langdurige aanwezige ventilatiestromen.

In het tweede lid van artikel 3.9 is per 01.03.2013 "verblijfsgebied" vervangen door niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte [Stb. 2013, 75]. Hiermee is het tweede lid in overeenstemming gebracht met het eerste lid. De geluidseisen zijn nu in beide leden gekoppeld aan verblijfsruimten. Hiermee is het maximum installatiegeluidsniveau van een mechanische voorziening voor luchtverversing, warmteopwekking of warmteterugwinning in alle gevallen voldoende gewaarborgd voor verblijfsruimten.

Bij Stb. 2020, 189, ingevoerd per 01.04.2021, is dit artikel 3.9 aangepast. Artikel 3.9, eerste en tweede lid, bepalen nu de maximale geluidswaarde van de installaties voor een aangrenzende woonfunctie of andere gebruiksfunctie op hetzelfde perceel. In deze twee leden zijn de meer beperkte begrippen “warmwatertoestel” en “mechanische voorziening voor warmteopwekking” vervangen door het begrip “installatie voor warmte- of koudeopwekking”. Verder is het begrip “verblijfsruimte” vervangen door “verblijfsgebied”. Hiermee wordt een onbedoelde wijziging van het Bouwbesluit 2012 gerepareerd. Artikel 3.9 is met deze wijziging weer in lijn gebracht met artikel 3.8 waarin ook de eis ook betrekking heeft op gebruiksgebieden. Dat de eis gesteld wordt op het niveau van gebruiksgebied past binnen het uitgangspunt van het Bouwbesluit 2012 dat woningen vrij indeelbaar moeten zijn.

Het nieuwe derde lid van artikel 3.9 is van toepassing op installaties van woningen voor warmte- of koudeopwekking die buiten zijn opgesteld. Dit lid ziet toe op woningen op eenzelfde perceel. Er wordt een eis van 40 dB gesteld ter plaatse van een te openen raam of deur van een naastgelegen woonfunctie. Met deze eis wordt niet alleen beoogd om een buitenruimte (balkon) te beschermen tegen geluid, maar ook een eventueel te openen raam. Bij woningen op eenzelfde perceel (appartementengebouw) is de positie van ramen en balkons in beginsel bekend, waardoor in tegenstelling tot het tweede lid artikel van 3.8 hier gekozen kan worden voor een directe eis ter plaatse van de naastgelegen woonfunctie.

Artikel 3.10Verbouw

Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen en vergroten zijn de artikelen 3.8 en 3.9 van overeenkomstige toepassing. Het niveau van eisen is daarbij 10 dB lager, dit betekent dat maximaal toegestane installatiegeluidsniveauin een verblijfsgebied 10 dB hoger is, ofwel de installatie mag meer geluid produceren. Dit betekent dat bij het vervangen van een installatie de nieuwe installatie ook aan de voorschriften van deze afdeling moet voldoen, maar dat de geluidsproductie 10 dB hoger mag zijn. Meer concreet: het installatie-geluidsniveau als bedoeld in de artikel 3.8 en 3.9, eerste lid, mag ten hoogste (30 dB + 10 dB =) 40 dB zijn. Bij toepassing van artikel 3.9, tweede lid, moet bij de in de tabel opgenomen waarde ook telkens 10 worden opgeteld. Afhankelijk van de gebruiksfunctie komt dit neer op een waarde van ten hoogste 40 dB of ten hoogste 45 dB.

Bij Stb. 2020, 189, ingevoerd per 01.04.2021, is dit artikel 3.10 aangepast. In (verbouw)artikel 3.10 is de bestaande tekst aangepast op de nieuwe leden van artikel 3.8 en 3.9. Dit verbouwartikel is niet van toepassing op artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid. Voor deze leden geldt het algemene verbouwartikel 1.12 en daarmee gelden de betreffende nieuwbouweisen ook voor verbouw. Dit betekent dat als men bijvoorbeeld een warmtepomp plaatst bij een bestaande woning (in het kader van de energietransitie), men ook zal moeten voldoen aan de eis van 40 dB. Voor bestaande installaties worden in het Bouwbesluit 2012 geen geluidseisen gesteld, rekening houdend met de rechten en positie van de eigenaren van bestaande installaties. Dit laat onverlet dat een gemeente op basis van artikel 13 van de Woningwet gemotiveerd ook bij bestaande situaties een hogere eis kan opleggen.

Artikel 3.11 Tijdelijke bouw

Bij een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 3.8 en 3.9 van overeenkomstige toepassing, waarbij het niveau van eisen 10 dB lager is. Dit betekent dat het installatie-geluidsniveau 10 dB hoger mag zijn dan in die artikelen als hoogste waarde is aangegeven, ofwel de installatie nog meer geluid produceren. Dit betekent dat bij het bouwen van een tijdelijk bouwwerk de installatie aan de voorschriften van deze afdeling moet voldoen, maar dat de geluidsbelasting 10 dB hoger mag zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties