Afdeling 3.5 Wering van vocht
Algemeen
Deze afdeling heeft betrekking op het voorkomen van vochtoverlast in verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten, ten gevolge van vocht van buiten en vocht van binnen. Met vocht van buiten wordt neerslag en grondwater bedoeld. Vocht van binnen is het vocht dat vrijkomt bij het gebruik van het gebouw. In een vochtige omgeving kunnen zich stoffen en organismen ontwikkelen met een voor de gezondheid schadelijke werking, de zogenoemde allergenen. In deze afdeling zijn de oude afdelingen 3.6 (wering van vocht van buiten) en 3.7 (wering van vocht van binnen) samengevoegd. Dit heeft niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen. Opgemerkt wordt dat waar voorheen onderscheid werd gemaakt tussen verblijfsgebied voor het verblijven van mensen en een ander verblijfsgebied, dit onderscheid niet meer wordt gemaakt. Zie hiervoor ook de toelichting op het begrip «verblijfsgebied» (artikel 1.1, eerste lid).
§ 3.5.1Nieuwbouw
Artikel 3.20Aansturingsartikel
De functionele eis van het eerste lid, een te bouwen bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies dat de vorming van allergenen door vocht in verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt, is samengesteld uit de functionele eisen van de oude afdelingen 3.6 en 3.7.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan.
Voor de «overige gebruiksfunctie» en het «bouwwerk geen gebouw zijnde» wijst de tabel van het tweede lid geen voorschriften aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis evenmin op deze gebruiksfuncties van toepassing is.
Artikel 3.21Wering van vocht van buiten
Het doel van artikel 3.21 is te voorkomen dat er in gebouwen vochtoverlast optreedt door regen, sneeuw of hagel. Dit artikel stelt daarom eisen aan de waterdichtheid van uitwendige en soms ook van inwendige scheidingsconstructies van verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten.
Het eerste lid bepaalt dat de uitwendige scheidingsconstructies van een verblijfsgebied, een toiletruimte en een badruimte waterdicht moeten zijn. Dit betekent dat het dak en de gevels regen, sneeuw en hagel moeten kunnen weren en dat een «op staal gefundeerde» vloer grondwater moet kunnen keren. Bovendien moet volgens het tweede lid de vloer die aan een kruipruimte grenst het doordringen van vocht vanuit die kruipruimte kunnen voorkomen. Uit de tabel volgt dat niet alle gebruiksfuncties waterdicht behoeven te zijn. Het eerste en tweede lid gelden niet voor een industriefunctie, een overige gebruiksfunctie of een bouwwerk geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld een fabriekshal, een schuurtje of een carport). Er zou bij een dergelijke gebruiksfunctie dus vochtoverlast kunnen ontstaan in een aangrenzend bouwwerk.
Uit het derde lid volgt daarom dat bijvoorbeeld de scheidingswand tussen een schuurtje en een aangrenzend bouwwerk waarvoor het eerste en tweede lid wel geldt, waterdicht moet zijn. Bij de bepaling van de waterdichtheid van de scheidingswand mag men rekening houden met de positieve effecten van het dak en de gevels van dat schuurtje. Dit vloeit voort uit de definitie van het begrip «inwendige scheidingsconstructie».
Het vierde lid stelt een beperking aan de luchtvolumestroom (luchtdoorlatendheid) vanuit een kruipruimte naar een bovengelegen verblijfsgebied, toilet- of badruimte. Het doel van dit voorschrift is te voorkomen dat door het doordringen van vochtige lucht vanuit de kruipruimte de relatieve luchtvochtigheid in de genoemde ruimten op een te hoog niveau komt te liggen.
Artikel 3.22Factor van de temperatuur
Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er in gebouwen vochtophoping als gevolg van condensatie optreedt ten gevolge van koude oppervlakken ofwel koudebruggen. Zo wordt een gunstig milieu voor schimmels en huisstofmijt voorkomen. Om dit te bereiken stelt het eerste lid een eis aan de «factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte» (f-factor) van scheidingsconstructies waarvoor een warmteweerstand als bedoeld in artikel 5.3 geldt. De f-factor geeft een verhouding weer tussen twee grootheden. Enerzijds is dit het verschil tussen de temperatuur op het binnenoppervlak van een constructieonderdeel en de buitentemperatuur, en anderzijds het verschil tussen de binnentemperatuur en de buitentemperatuur. Om de vereiste f-factor te realiseren, en daarmee een koudebrug te voorkomen, kan het nodig zijn om constructieonderdelen of delen daarvan (extra) te isoleren.
Het tweede lid geeft een uitzondering op het eerste lid voor ramen, deuren en kozijnen, en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen zoals bijvoorbeeld ventilatieroosters.
Artikel 3.23Wateropname
Wanneer er als gevolg van het gebruik van water teveel vocht doordringt in de wanden of de vloer van een bad- of toiletruimte kan er schimmelvorming, rotting of lekkage ontstaan. Dit geldt zowel in de ruimte zelf als in een aangrenzende ruimte. Hierdoor kan op den duur de gezondheid van de gebruikers van het gebouw nadelig worden beïnvloed.
Volgens het eerste lid moeten de wanden tot een hoogte van 1,2 m en de volledige vloer in een bad- en een toiletruimte waterafstotend zijn. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het aanbrengen van tegels. Deze eisen leiden er tevens toe dat de wanden en de vloer op effectieve wijze kunnen worden gereinigd.
Het tweede lid bepaalt dat de wand ter plaatse van het bad of de douche over een lengte van ten minste 3 m tot een hoogte van 2,1 m waterwerend moet zijn. Opgemerkt wordt dat dit artikel ook geldt voor niet voorgeschreven toilet- en badruimten.
Artikel 3.24 Verbouw
Artikel 3.24 geeft een voorschrift voor het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. In dergelijke gevallen zijn de artikelen 3.21 en 3.22 van overeenkomstige toepassing. Het minimum niveau dat moet worden aangehouden is echter het rechtens verkregen niveau. Zie voor een toelichting op het rechtens verkregen niveau artikel 1.1. Uit artikel 1.12 volgt dat op het geheel vernieuwen de volledige nieuwbouwparagraaf van toepassing is. Artikel 1.12 bepaalt namelijk dat, tenzij anders is bepaald, de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn. In dit artikel is "de artikelen 3.21 en 3.23" gewijzigd in de artikelen 3.21 tot en met 3.23 [Stb. 2013, 75]. Hiermee is artikel 3.22, factor van de temperatuur, voortaan bij verbouw ook van overeenkomstige toepassing. Waarbij ook voor dit artikel het rechtens verkregen niveau als ondergrens geldt.
§ 3.5.2Bestaande bouw
Artikel 3.25
Zie de toelichting op paragraaf 3.5.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat artikel 3.26 voor bestaande gebouwen praktisch dezelfde mate van vochtwerendheid eist als voor nieuwbouw. Verschil is dat er bij bestaande bouw geen eis is gesteld aan het doordringen van lucht (zoals voor nieuwbouw in artikel 3.21, vierde lid) vanuit de kruipruimte. Het stellen van zo’n eis zou namelijk hebben betekend dat houten vloeren in de bestaande voorraad niet langer zijn toegestaan.
Artikel 3.26
Zie de toelichting op paragraaf 3.5.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat artikel 3.26 voor bestaande gebouwen praktisch dezelfde mate van vochtwerendheid eist als voor nieuwbouw. Verschil is dat er bij bestaande bouw geen eis is gesteld aan het doordringen van lucht (zoals voor nieuwbouw in artikel 3.21, vierde lid) vanuit de kruipruimte. Het stellen van zo’n eis zou namelijk hebben betekend dat houten vloeren in de bestaande voorraad niet langer zijn toegestaan.
Artikel 3.27
Zie de toelichting op paragraaf 3.5.1, Nieuwbouw. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat artikel 3.26 voor bestaande gebouwen praktisch dezelfde mate van vochtwerendheid eist als voor nieuwbouw. Verschil is dat er bij bestaande bouw geen eis is gesteld aan het doordringen van lucht (zoals voor nieuwbouw in artikel 3.21, vierde lid) vanuit de kruipruimte. Het stellen van zo’n eis zou namelijk hebben betekend dat houten vloeren in de bestaande voorraad niet langer zijn toegestaan.