Afdeling 4.6 Buitenruimte, nieuwbouw
Algemeen
Een buitenruimte bij een woning voorziet in de fundamentele menselijke behoefte om in contact te kunnen staan met de omgeving. Daarom is besloten om de buitenruimte, die in het Bouwbesluit 2003 niet meer was voorgeschreven, opnieuw verplicht te stellen. Een buitenruimte is zoals het spraakgebruik ook aangeeft een ruimte waar licht en verse lucht vrijelijk in en uit kunnen stromen. Een dergelijke ruimte ligt dus buiten de thermische schil. Voorbeelden van buitenruimten zijn een tuin, een balkon, een loggia of een dakterras.
Artikel 4.34Aansturingsartikel
Artikel 4.34, eerste lid, bevat de functionele eis dat een bouwwerk (woning of woongebouw) over een buitenruimte moet beschikken die rechtstreeks vanuit dat bouwwerk kan worden bereikt.
Met de wijziging van het eerste lid van artikel 4.34 bij Stb. 2015, 249, worden de woonfunctie voor zorg en de woonfunctie voor studenten uitgezonderd van het voorschrift om een buitenruimte te hebben. De bewoners van een woonfunctie voor zorg hebben namelijk niet altijd behoefte aan een buitenruimte. Het wordt aan de initiatiefnemers van bouwplannen overgelaten om te bepalen of een buitenruimte nodig is voor de beoogde bewoners met zorgvraag. Ook voor de woonfunctie voor studenten geldt dat de bewoners veelal ook geen behoefte hebben aan buitenruimten. Studenten zullen in het algemeen gebruik maken van de publieke buitenruimten in een stad. Bovendien is het zo dat studenten relatief kort wonen in een studentenwoning.
Het tweede lid bepaalt dat aan de functionele eis van het eerste lid wordt voldaan door toepassing van de voorschriften van deze afdeling. Deze voorschriften gelden voor alle nieuw te bouwen woonfuncties.
Artikel 4.35Aanwezigheid, afmetingen en bereikbaarheid
Artikel 4.35 geeft in het eerste lid aan dat elke woning een rechtstreeks vanuit de woning bereikbare niet-gemeenschappelijke buitenruimte moet hebben met een vloeroppervlakte van ten minste 4 m² en een breedte van ten minste 1,5 m. Een surplus aan buitenruimte mag wel gemeenschappelijk zijn, maar ook dan moet voor iedere woning ten minste 4 m² niet-gemeenschappelijke buitenruimte met een breedte van ten minste 1,5 m beschikbaar zijn. Een niet-gemeenschappelijke buitenruimte kan niet gelijktijdig een gemeenschappelijke verkeersruimte zijn. Een galerij mag dus niet worden meegerekend bij de voorgeschreven oppervlakte van de buitenruimte. De buitenruimte mag wel aan de galerij grenzen. Het is niet noodzakelijk om de afzonderlijke buitenruimten fysiek (met schuttingen e.d.) van elkaar te scheiden.
Het tweede lid lid geeft een uitzondering voor woningen met een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied van minder dan 40 m². Bij dergelijke woningen mag de buitenruimte gemeenschappelijk zijn en behoeft de oppervlakte van een gemeenschappelijke buitenruimte slechts 1 m² per woning te bedragen. De gezamenlijke buitenruimte moet echter, ook als er minder dan vier woningen op de buitenruimte zijn aangewezen, ten minste 4 m² zijn bij een breedte van ten minste 1,3 m. Zijn er echter bijvoorbeeld 6 woningen op die ruimte aangewezen dan zal de totale vloeroppervlakte ten minste 6 m² moeten bedragen. Of een gemeenschappelijke buitenruimte (artikel 3.35 [4.35], tweede lid) mogelijk is wordt bepaald aan de hand van de gebruiksoppervlakte in plaats van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied. Voordeel van het hanteren van de gebruiksoppervlakte is dat die eenduidig te bepalen is (NEN 2580). Een gebruiksoppervlakte van 50 m2 komt in de praktijk overeen met een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied van 40 m2. De buitenruimte moet of rechtstreeks vanuit de woning bereikbaar zijn of via gemeenschappelijke ruimten. Dit mag dus zowel via een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten als via gemeenschappelijke verblijfsruimten. Met dit tweede lid is het bijvoorbeeld mogelijk kleine woningen, zoals studentenflats, te realiseren met een aan de gemeenschappelijke keuken of woonkamer grenzend balkon. Opgemerkt wordt dat een balkon altijd bereikbaar moet zijn zonder hoogteverschillen groter dan 0,02 m (zie artikel 4.27) en dat de toegang naar het balkon voldoende vrije hoogte en breedte heeft (zie artikel 4.22), zodat de toegankelijkheid van de buitenruimte voor rolstoelgebruikers van en naar de woning is gewaarborgd. In afdeling 2.3 worden overigens eisen gesteld aan het balkonhek of andere afscheiding aan de rand van een vloer om bij hoogteverschillen te voorkomen dat men van het balkon of een andere bouwkundige vloer kan vallen.
Op grond van het nieuwe vierde lid van artikel 4.31 en het nieuwe derde lid van artikel 4.35, ingevoegd bij Stb. 2014, 51, is het niet meer nodig een buitenberging respectievelijk een buitenruimte te realiseren bij een nieuw te bouwen woonfunctie waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden. Dergelijke opvang moet alleen voldoen aan de normen zoals bedoeld in richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asiel-zoekers in de lidstaten (PbEG 2003, L31). Een buitenberging en een buitenruimte zijn in deze richtlijn niet voorgeschreven.
Artikel 4.36Verbouw
Artikel 4.36 geeft een voorschrift voor het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. Artikel 4.35 is daarop van overeenkomstige toepassing waarbij mag worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Zie voor een toelichting op het begrip «rechtens verkregen niveau» de toelichting op artikel 1.1. Op het geheel vernieuwen is artikel 4.35 onverkort van toepassing. Dit volgt uit artikel 1.12. Dit betekent dat wanneer een woning wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw deze woning een buitenruimte moet hebben.