Bouwbesluit Online 2012


Artikel 7.12 Deuren in vluchtroutes

Dit artikel heeft betrekking op de deuren in vluchtroutes van bouwwerken. Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat deuren in vluchtroutes het vluchten bij brand zo min mogelijk hinderen.

In het eerste lid is het basisprincipe opgenomen. Als er mensen in een gebouw aanwezig zijn, dan mogen deuren die bij het vluchten een rol spelen niet op slot zijn, zodat het niet nodig is een sleutel te gebruiken om het pand te kunnen verlaten. Onder sleutel wordt hier niet alleen een bij een slot behorende sleutel bedoeld maar elk ander los voorwerp dat nodig kan zijn of een code of scan die nodig is om een deur bij brand over de ten minste vereiste breedte te openen. Een zogenoemde knopcilinder is dus toegestaan. Ook kan met een deur met een grendel aan het voorschrift zijn voldaan; het is dan wel nodig dat deze grendel op een makkelijk te bereiken plaats zit en niet bijvoorbeeld helemaal boven of onder aan de deur. In dergelijke gevallen zal namelijk niet aan het criterium «onmiddellijk» te openen kunnen worden voldaan. Het voorschrift van het eerste lid houdt ook in dat goederen niet zodanig mogen zijn geplaatst, dat zij een belemmering voor het (onmiddellijk) openen van de deur (over de ten minste vereiste breedte, zie ook artikel 6.25) vormen.

In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet geldt voor een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen. Een dergelijke ruimte kan zowel een celfunctie zijn (bijvoorbeeld een cel in een penitentiaire inrichting) of een andere ruimte voor het insluiten van personen in een andere gebruiksfunctie zoals een kantoorfunctie (bijvoorbeeld een verhoorruimte of ophoudruimte in een politiebureau of rechtbank). Voor deze uitzonderingsbepaling is gekozen omdat de aard van dergelijke gebouwen zich in het algemeen verzet tegen deuren die door iedereen zonder sleutel kunnen worden geopend. Het is wel nodig dat de deuren voldoende snel over de vereiste breedte kunnen worden geopend. Wat dit in de praktijk betekent zal van geval tot geval zorgvuldig moeten worden nagegaan. Inrichting, gebruik en de organisatie van de gebruiksfunctie moeten zodanig zijn dat het met artikel 7.11 beoogde veiligheidsniveau is gewaarborgd. Opgemerkt wordt dat dit voorschrift niet alleen geldt voor het als celfunctie aangemerkt gedeelte van bijvoorbeeld een penitentiaire inrichting of psychiatrische inrichting (gesloten afdeling), maar ook voor andere in een dergelijke inrichting gelegen gebruiksfuncties met hetzelfde veiligheidsregime. Deze andere gebruiksfuncties moeten dan worden beschouwd als een nevenfunctie van de celfunctie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een recreatieruimte (bijeenkomstfunctie) of onderwijsruimte (onderwijsfunctie). Hetzelfde geldt uiteraard voor nevenfuncties van andere gebruiksfuncties waar mensen kunnen worden opgesloten. Voorbeelden daarvan zijn de isoleerruimte in de gezondheidszorgfunctie en ook een kluis (waar mensen aanwezig kunnen zijn) in een bank (winkelfunctie).

Op grond van het derde lid is het eerste lid niet van toepassing voor een niet-gemeenschappelijke vluchtroute bij de andere woonfunctie. Dit betekent dat het voorschrift niet van toepassing is op de buitendeur en binnendeuren van een reguliere woning.

Het vierde lid bepaalt hetzelfde voor de deuren van een logiesverblijf zoals een hotelkamer of een vakantiehuisje (zie ook de toelichting op het begrip «logiesverblijf» in artikel 1.1, derde lid).

Aan artikel 7.12 is bij Stb. 2014. 51 een vijfde lid toegevoegd voor wegtunnels waardoor het is toegestaan dat een deur op een vluchtroute in een tunnel wordt ontgrendeld met een automatische ontgrendeling. Dit voorschrift is opgenomen om geen strijdigheid te krijgen met de Regeling aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Rarvw) op grond waarvan het is toegestaan dat vluchtdeuren afgesloten zijn en pas bij een calamiteit worden geopend nadat het verkeer in de tunnels is stilgelegd.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties