Paragraaf 1.7 Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide, ingevoegd bij Stcrt. 2020, 50199 (artikelen 1.14 t.m. 1.23)
Artikel 1.14
Alleen door de Minister van BZK aangewezen certificerende instellingen mogen de in de regelgeving opgenomen conformiteitsbeoordeling uitvoeren. Dit artikel stelt nadere regels voor de wijze waarop een aanvraag voor aanwijzing als certificerende instelling moet worden ingediend.
Het tweede lid bevat gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. Naast de vestigingsplaats van de aanvrager en een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel dient ook het certificatieschema waarop de accreditatie betrekking heeft alsmede het bewijs van accreditatie voor dat schema verstrekt te worden. Een aanwijzing is dus verbonden aan een specifiek certificatieschema. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het derde lid regelt dat wanneer een aanvrager nog niet geaccrediteerd is, in plaats van het bewijs van accreditatie een bewijs kan worden verstrekt dat de procedure voor het verkrijgen van accreditatie is aangevangen. Dit bewijs zal de vorm hebben van het ontvangstbewijs dat een aanvrager ontvangt van de Raad voor Accreditatie wanneer de aanvraag ontvangen en compleet is. Dit zijn ook werkzaamheden die juist verricht worden om een certificaat of accreditatie te verkrijgen mogelijk te maken. Deze bepaling ziet op de op grond van het bovenliggende besluit (Stb. 2020, 348) geldende overgangsperiode van 18 maanden vanaf inwerkingtreding van het besluit (1 oktober 2020). In deze periode geldt de eis dat een certificerende instelling geaccrediteerd moet zijn nog niet. Bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel ‘certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties’ (Stb. 2019, 383; Stb. 2020, 348; Stcrt. 2020, 50199) is bepaald dat certificerende instellingen per 1 april 2022 door de Raad voor Accreditatie (RvA) moeten zijn geaccrediteerd en dat bedrijven per diezelfde datum gecertificeerd moeten zijn om nog werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (zoals cv-ketels) te mogen uitvoeren. Omdat voor het opstellen en aanwijzen van de certificatieschema’s meer tijd nodig blijkt dan bij de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel voorzien is de datum 1 april 2022 niet langer haalbaar. Daarom is besloten deze datum te verschuiven van 1 april 2022 naar 1 januari 2023.1 In artikel 1.14, derde lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 is bij Stcrt. 2021 48236 deze datum ook aangepast in het voorschrift dat bij de aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling tot deze datum, in plaats van een bewijs van accreditatie, een bewijs kan worden verstrekt dat de aanvraag bij de RvA voor accreditatie volledig is en door de RvA in behandeling is genomen.
1 Kamerstukken II 2021/22, 32 757, nr. 183.
Artikel 1.16
De artikelen 1.16 e.v. stellen nadere regels over de aanwijzing en inhoud van certificatieschema’s en het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing van een certificatieschema. Procesvereiste daarbij is dat het schema door de RvA is geëvalueerd, zoals is bepaald in artikel 1.37, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. De RvA toetst hierbij op eisen die in NEN-EN-ISO/IEC 17065 worden gesteld.
Artikel 1.16 noemt enkele inhoudelijke eisen die certificatieschema’s in ieder geval moeten bevatten. Het moet voor een gebruiker van een certificatieschema duidelijk zijn waarvoor het schema kan worden toegepast. Een certificatieschema vermeldt daarom in ieder geval voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld (onderdeel a). Een certificatieschema kan worden beperkt tot een specifiek type gasverbrandingstoestel, zoals een gashaard of een cv-ketel. In het Bouwbesluit 2012 is al bepaald dat een schema vermeldt op welke van de in artikel 1.35, tweede lid, van dat besluit genoemde werkzaamheden het schema ziet. Ook is bepaald dat vermeld moet worden welke van de in het certificatieschema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door het wettelijk stelsel, zowel voor duidelijkheid aan de kant van de gebruiker van het schema als aan de kant van de Minister van BZK.
Artikel 1.17
In onderdeel a van dit artikel is opgenomen dat de concentratie koolmonoxide moet worden gemeten, voorafgaand aan de werkzaamheden aan de gasverbrandingsinstallatie. Hiermee kunnen onveilige situaties, voor de gebruiker of bewoner en de monteur, vroegtijdig gesignaleerd worden. Bovendien dient deze meting als nulmeting, ter vergelijking na afloop van de werkzaamheden. In onderdeel b is opgenomen dat bij een gemeten concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel van 5 ppm of hoger de certificaathouder de installatie niet in bedrijf mag stellen. Ook voor de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel gelden, afhankelijk van het type toestel, waarden waarboven de installatie niet in bedrijf mag worden gesteld. Bij de op grond van deze regeling uit te voeren metingen en controles geeft de installateur tevens uitvoering aan de voor het toestel gebruikelijke meetmethode zoals in de specificaties van de fabrikant vermeld. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de toelichting. Ook moet een installateur een gebruiker of bewoner op grond van dit artikel wijzen op het ontbreken van het gebruiksvoorschrift van het toestel. Dit zal in de praktijk vaak een gebruikershandleiding en onderhoudsschema van het toestel zijn. Hierbij kan de certificaathouder tevens wijzen op het belang van regelmatig onderhoud om de veilige en betrouwbare werking van de installatie te bevorderen. Tot slot moet een certificaathouder de werkzaamheden uitvoeren conform de instructies van de fabrikant of verkoper. Ten overvloede wordt opgemerkt dat altijd voldaan moet worden aan de bepalingen uit afdeling 3.8 van het Bouwbesluit 2012. Deze afdeling bevat voorschriften over de toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw.
Aan artikel 1.17, onderdeel c, van de Regeling Bouwbesluit 2012 dat voorschrijft dat een gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf mag worden gesteld dan nadat de certificaathouder de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan een in, onderdeel c, genoemde waarde, is bij Stcrt. 2020, 66974 toegevoegd dat deze meting moet worden uitgevoerd wanneer de installatie daar een voorziening voor heeft. Deze toevoeging is opgenomen omdat naar nu blijkt een meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandings- gassen niet bij alle gasverbrandingsinstallaties mogelijk is. Lokale gasverwarmingsinstallaties (haarden en kachels) hebben na installatie geen voorziening of mogelijkheid om deze metingen uit te voeren. Dat geldt ook voor een aantal andere typen gasverbrandingsinstallaties. De voorziening of mogelijkheid om metingen in de rookgassen uit te voeren betreft in de regel de aanwezigheid van een speciaal hiervoor aangebracht meetpunt. Dit meetpunt is op de meeste gasverbrandingsinstallaties aanwezig. Voor een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel geldt dat de voorziening er altijd is; de meting vindt dan boven het toestel plaats. Meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen is belangrijk omdat deze concentratie een goede indicator is voor de veilige werking van het toestel. Deze meting is vaak ook onderdeel van de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de fabrikant of verkoper van het toestel die op grond van artikel 1.17, onderdeel e, van de Regeling Bouwbesluit 2012 moeten worden gevolgd.
Artikel 1.18
Dit betreft de verdere uitwerking van de eisen aan de vakbekwaamheid van de persoon die de inbedrijfsstelling van de gasverbrandingsinstallatie uitvoert. Op grond van dit artikel moet een vakbekwaam persoon onder andere in staat zijn de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen, de veiligheid van de gasverbrandingsinstallatie te beoordelen voor zover het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide en de gasverbrandingsinstallatie in bedrijf te stellen. Ook dient deze persoon de in het kader van dit stelsel vereiste metingen en controles te kunnen uitvoeren en de resultaten daarvan te kunnen beoordelen. Tot slot dient degene die de inbedrijfsstelling uitvoert aantoonbaar in staat te zijn voorlichting te geven aan de gebruiker van de installatie over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie. De vakbekwaamheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het met goed gevolg doorlopen van opleidingen, het afleggen van examens en het uitvoeren van praktijktoetsen.
Artikel 1.19
Dit artikel stelt nadere regels over de aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema. Het tweede lid noemt enkele gegevens en bescheiden die in ieder geval bij een aanvraag moeten worden verstrekt. De gegevens en bescheiden genoemd in dit lid vormen een aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.20
Op grond van artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 geldt een meldplicht voor (bijna )ongevallen. Er is sprake van een (bijna-)ongeval wanneer een installateur bij het uitvoeren van de werkzaamheden constateert dat een gasverbrandingsinstallatie een verhoogde concentratie koolmonoxide produceert en deze concentratie vrijkomt in een ruimte waar zich mensen kunnen bevinden. Een (bijna-)ongeval moet worden gemeld bij de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw waarin de installatie bevindt, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. Op grond van voornoemd artikel uit het Bouwbesluit 2012 wordt bij ministeriële regeling vastgesteld boven welke concentratie deze meldplicht geldt. Middels de onderhavige bepaling is deze concentratie vastgesteld op 20 ppm. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.5 van het algemeen deel van de toelichting van Stcrt. 2020, 50199.
Artikel 1.22
Op grond van artikel 1.40 van het Bouwbesluit 2012 is een landelijk openbaar register ingesteld van aangewezen certificeringsinstellingen, aangewezen certificatieschema’s en van gecertificeerde bedrijven, zodat dit voor iedereen eenvoudig is na te gaan. In het openbare register wordt in ieder geval vermeld welke certificerende instellingen en certificatieschema’s zijn aangewezen. Ook wordt opgenomen welke bedrijven beschikken over een certificaat. In het tweede lid van art. 1.22 zijn gegevens van en informatie over certificaathouders opgesomd die een certificerende instelling ten behoeve van het register aan de minister moet aanleveren.
Artikel 1.23
Het beeldmerk, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, is met dit artikel vastgesteld. Het beeldmerk moet gevoerd worden omwille van de herkenbaarheid van gecertificeerde bedrijven in de markt. Zie voor een verdere toelichting op het beeldmerk het algemeen deel van de toelichting.