Bouwbesluit Online 2012


Artikel 4.12.

Het doel van dit artikel is dat ruimten waardoor verkeersroutes voeren zodanige afmetingen hebben, dat deze een integrale toegankelijkheid van de daarop aangewezen ruimten waarborgen.

Het eerste lid betreft de breedte van de vrije doorgang van alle verkeersroutes van de betrokken gebruiksfuncties, zowel die binnen het niet-gemeenschappelijk gedeelte van de gebruiksfunctie, als verkeersroutes waarop meer dan een gebruiksfunctie is aangewezen. Hieronder vallen bijvoorbeeld een gang in een woning, een gang in een school en een galerij in een fabriek. Het voorschrift geldt niet voor een deel van de verkeersroute dat over een trap voert. Reden daarvoor is dat een rolstoel niet zelfstandig door de gebruiker van die stoel over een trap behoeft te kunnen worden voortbewogen. Dus ter plaatse van de trap gelden geen eisen aan de vrije doorgang. De ruimte waarin de trap zich bevinden moet wel aan dit voorschrift voldoen als de trap niet aanwezig is.

Het tweede lid bevat een van het eerste lid afwijkende eis aan de minimum breedte van de vrije doorgang van gemeenschappelijke verkeersroutes, al dan niet in een toegankelijkheidssector gelegen, van woongebouwen en cellengebouwen. Met het oog op het groeiend aantal ouderen dat ook langer thuis zal wonen en mogelijk op termijn zal zijn aangewezen op hulpmiddelen zoals een rollator of een rolstoel en om aanpassing van de gebruiksfunctie alsdan te voorkomen, is de minimum breedte van de gemeenschappelijke verkeersroutesvan woongebouwen gesteld op 1,2 m. Dat is 10 cm meer dan tot dusverre werd geëist. De breedte is zodanig, dat de route door een rolstoelgebruiker kan worden gebruikt wanneer een tegemoet komend personen een kwartslag gedraaid zich in de verkeersroute opstelt. Ook biedt deze breedte voldoende mogelijkheid om bijvoorbeeld grote meubelstukken te kunnen verplaatsen, hetgeen overigens niet tot een overheidstaak moet worden gerekend om dit te reguleren. Ook dit voorschrift geldt niet ter plaatse van een trap.

Het “Onderzoek kosteneffecten cellengebouwen” (ABT 8495 GXXK, 29 januari 2004) heeft aangetoond dat in recente justitiële bouwplannen voor cellengebouwen geen gemeenschappelijke verkeersroutes voorkomen met een kleinere breedte dan 1,2 m.

Het derde en het vierde lid maken het mogelijk met een rolstoel 360 te draaien achter een buitendeur van een woongebouw of voor een lift in dat gebouw.

Het vijfde lid leidt er toe dat een rolstoelgebruiker die op bezoek gaat bij personen die wonen in een woning, gelegen in een woongebouw, dat woongebouw op eenvoudige wijze kan verlaten indien hij die personen niet thuistreft. De rolstoelgebruiker kan namelijk op basis van het onderhavige voorschrift of in voorwaartse richting een andere lift bereiken dan waarmee hij of zij naar boven is gekomen dan wel hoeft niet achteruit te rijden tot aan laatstbedoelde lift, maar kan doorrijden naar een gedeelte van de gemeenschappelijke verkeersruimte, waar hij of zij eenvoudig kan keren en in voorwaartse richting laatstbedoelde lift weer kan bereiken.

Het zesde lid voorziet in de breedte van de vrije doorgang van verkeersroutes in een toegankelijkheidssector van niet tot bewoning bestemde gebouwen. Het vervallen van artikel 213, derde lid, (oud) hangt samen met de omstandigheid dat niet alle verkeersruimten, die in een toegankelijkheidssector liggen, een breedte van 1,4 meter behoeven te hebben, terwijl toch sprake kan zijn van een situatie waarin een rolstoelgebruiker op afdoende wijze kan deelnemen aan de activiteiten die in een gebouw plaatsvinden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarbij de hoofdgangen van een gebouw een breedte hebben van 1,4 meter, doch daarop een haaks aansluitende gang, die leidt naar bijvoorbeeld een verblijfsruimte, slechts een breedte heeft van 1,1 meter.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties