§ 2.2.1 Nieuwbouw
Artikel 2.9Aansturingsartikel
De functionele eis van het eerste lid, een te bouwen bouwwerk heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het bouwwerk bij brand gedurende redelijke tijd kan worden verlaten en doorzocht, zonder dat er gevaar voor instorting is, is vergeleken met het Bouwbesluit 2003 ongewijzigd.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan.
Artikel 2.10Tijdsduur bezwijken
Dit artikel bevat de eisen inzake de tijdsduur van bezwijken van bouwconstructies in het geval van brand. Uitgangspunt hierbij is dat het sub- of brandcompartiment waarin een brand heerst mag bezwijken, zolang dit binnen een bepaalde tijdsduur maar niet leidt tot het bezwijken van bouwconstructies buiten dit sub- of brandcompartiment. Het gaat om het voorkomen van voortschrijdende instorting: er bezwijkt een bouwconstructie door brand en hierdoor bezwijken andere bouwconstructies, bijvoorbeeld omdat zij afhankelijk zijn van de draagkracht van deze bouwconstructie. Het door hitte bezwijken van glazen ramen boven het brandende compartiment valt hier bijvoorbeeld buiten.
Het eerste lid geeft een voorschrift voor een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert. Dit voorschrift heeft betrekking op de bescherming van vluchtroutes. Bij brand in een subbrandcompartiment mogen de vluchtroutes buiten dit subbrandcompartiment niet binnen 30 minuten bezwijken. Dit geldt voor alle vluchtroutes dus niet alleen voor beschermde of extra beschermde vluchtroutes. Met dit voorschrift is beoogd dat vluchtroutes die nog niet onbruikbaar zijn geworden door rook en/of vuur, ook niet onbruikbaar worden als gevolg van het bezwijken van een vloer, trap of hellingbaan onder of boven de vluchtroute. Daarbij is er van uitgegaan dat iedereen binnen 30 minuten na het begin van de brand een veilige plaats kan hebben bereikt en dat de brandweer tijd heeft om het bouwwerk te doorzoeken op eventueel daarin achtergebleven personen. Een vluchtroute die binnen het subbrandcompartiment waarin de brand is ligt mag wel onbruikbaar worden als gevolg van bezwijken omdat deze vluchtroute toch al onbruikbaar is door rook en vuur. Aan het eerste lid van artikel 2.10 is bij Stb. 2014, 51 toegevoegd dat het voorschrift niet geldt voor de vloer van een buitenruimte van een woonfunctie. Hiermee is een onbedoelde verzwaring ten opzichte van het Bouwbesluit 2003 weggenomen. Over een vloer van een buitenruimte voert weliswaar een vluchtroute, maar het is, evenals in het Bouwbesluit 2003, niet nodig om hieraan een eis wat betreft de sterkte bij brand te stellen.
Uit de in het tweede lid aangewezen tabel 2.10.1 volgt gedurende welke tijd een bouwconstructie van een woonfunctie bij brand niet mag bezwijken. Het gaat hier om een brand in een ander brandcompartiment dan waarin de woonfunctie ligt en de effecten van die brand op de bouwconstructies van die woonfunctie. Dit betekent praktisch gezien dat bij brand in een woning de bouwconstructie bij de aangrenzende buren mag bezwijken, maar niet bij de buren van de buren. Het bezwijken bij brand mag namelijk niet tot een voortschrijdende instorting leiden. De tweede volzin geeft een uitzondering voor het geval dat aangrenzende brandcompartiment waar de brand is ook een woonfunctie is. In dat geval behoeft de bouwconstructie van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte niet te voldoen aan de uit de tabel volgende tijdsduur dat er niet bezweken mag worden. Met andere woorden voor bijvoorbeeld een balkon in een woongebouw gelden deze eisen niet. Dit betekent echter niet dat de aangrenzende subbrandcompartimenten (woningen) onmiddellijk mogen bezwijken. Op grond van artikel 2.94 geldt tussen woningen namelijk ook een eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) van 30 of 60 minuten (wbdbo). Die eis impliceert namelijk ook een mate van brandwerendheid met betrekking tot bezwijken. Uit tabel 2.10.1 volgt dat de tijdsduur tot het bezwijken afhankelijk is van de hoogte van de vloeren van een woonfunctie. De gebruiksfunctie en de hoogte van de vloeren van het brandcompartiment waar de brand wordt veronderstelt is hierbij niet relevant.
De eis van het tweede lid wordt op grond van het derde lid met 30 minuten verminderd indien de woonfunctie of het woongebouw waarin die woonfunctie ligt een geringe permanente vuurbelasting heeft (niet meer dan 500 MJ/m²). Dit is met name het geval wanneer het gebouw is vervaardigd van materialen die niet of nauwelijks kunnen branden, zoals bijvoorbeeld baksteen. Ook mag de woning of het woongebouw geen vloer van een verblijfsgebied hebben die hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.
Het vierde lid bevat een eis voor utiliteitsgebouwen waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau of lager dan 5 m onder het meetniveau. De brandwerendheid met betrekking tot bezwijken moet voor die bouwwerken ten minste 90 minuten bedragen. Het gaat hier niet om de hoogte waarop de brand in het bouwwerk kan ontstaan maar om de hoogste vloer van enig verblijfsgebied van de gebruiksfunctie waarop dit voorschrift van toepassing is.
Het vijfde lid stelt eisen aan verblijfsgebieden in kinderopvang met bedgebied, de celfunctie, de gezondheidszorgfunctie met bedgebied en logiesverblijven. Uit tabel 2.10.2 volgt dat de voorgeschreven tijdsduur van brandwerendheid met betrekking tot bezwijken afhankelijk is van de hoogte van vloeren. Ook hier gaat het niet om de hoogte waarop de brand kan ontstaan maar om de hoogste vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie waarvoor het voorschrift geldt.
Het zesde lid bevat voor utiliteitsfuncties een soortgelijke beperking van de eisen als in het derde lid voor woonfuncties is geregeld. Het gaat hier om gebouwen waarvan de permanente vuurbelasting van alle constructieonderdelen tezamen niet of nauwelijks een bijdrage levert aan brand. In de praktijk betekent dit dat er een minder zware eis wordt gesteld aan gebouwen van steenachtig materiaal.
Het zevende lid geeft een uitzondering op het vijfde en zesde lid voor niet in een logiesgebouw gelegen logiesfuncties (vakantiehuisjes) met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m².
Het achtste lid geeft aan dat de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m ten minste 60 minuten moet bedragen.Voorzover de tunnel onder open water ligt is deze periode 120 minuten. Indien bij brand een gedeelte van een tunnelbuis dat onder open water ligt bezwijkt, bestaat het gevaar dat de gehele tunnelbuis in korte tijd onder water komt te staan. Daardoor kunnen vluchtenden en hulpverleners, ook in gedeelten van de tunnel die niet direct door de brand worden bedreigd, in een levensbedreigende situatie komen. Om dit te voorkomen zal de bouwconstructie van het deel van de tunnel dat onder open water ligt gedurende langere tijd niet mogen bezwijken. Met «open water» wordt hier een rivier, waterbekken, zeearm, kanaal, meer of daarmee in verbinding staand water bedoeld, waardoor een vrijwel onbeperkte hoeveelheid water kan toestromen. Zou de tunnelwand bezwijken, dan is het noodzakelijk om de waterkerende functie te herstellen voordat de tunnel kan worden drooggepompt. Dit is in een tunnel die vol water staat een tijdrovende en kostbare aangelegenheid. Ook daarom is een langere periode van brandwerendheid met betrekking tot bezwijken hier zinvol.
Het negende lid heeft betrekking op bouwwerken die geen gebouw zijn. Dit kan uiteen lopen van bruggen tot tribunes en van zendmasten tot verdeelkasten voor de kabeltelevisie. De brandwerendheid met betrekking tot bezwijken moet afhankelijk van het soort bouwwerk en het gebruik daarvan zodanig zijn dat het bouwwerk bij brand kan worden verlaten en doorzocht. Dit zal van geval tot geval sterk kunnen verschillen. Om die reden is hier volstaan met een functionele eis, die het bevoegd gezag voor het individuele geval moet kwantificeren.
Hoewel de eisen in artikel 2.10 lid 1, 2, 4, 5 en 9 worden gesteld aan de te beschermen bouwconstructies buiten het compartiment waar de brand is, wordt de eis impliciet gesteld aan de bouwconstructies van het brandende compartiment zelf. De te beschermen bouwconstructie zelf worden namelijk niet belast door brand. In de praktijk wordt daarom de sterkte bij brand van de bouwconstructies van het brandende compartiment berekend. Als aangetoond is dat deze bouwconstructies gedurende de geëiste tijdsduur niet bezwijken, dan is daarmee ook aangetoond dat te beschermen bouwconstructie buiten het compartiment niet (voortschrijdend) bezwijken.
Artikel 2.11Bepalingsmethode
Het eerste lid geeft aan op welke buitengewone belastingscombinaties moeten worden aangehouden bij het bepalen of een bouwconstructie bezwijkt.
Het tweede lid geeft aan welke normen worden toegepast bij de toetsing op de tijdsduur voor bezwijken. Ook hier zijn de zogenoemde TGB’s (Technische grondslagen voor bouwconstructies) vervangen door de Eurocodes. De in de onderdelen a. tot en met f. genoemde Eurocodenormen bevatten berekeningsmethoden voor diverse materialen. Voor niet in deze Europese normen genoemde materialen en enkele bijzondere combinaties van materialen moet de tijdsduur met betrekking tot bezwijken nog steeds worden bepaald volgens NEN 6069.
Artikel 2.12Verbouw
Artikel 2.12 geeft een voorschrift voor het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. De artikelen 2.10 en 2.11 zijn van overeenkomstige toepassing waarbij in plaats van het in artikel 2.10 aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau en waarbij, in afwijking van artikel 2.11, eerste lid, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand. Zie voor een toelichting op het begrip «rechtens verkregen niveau» de toelichting op artikel 1.1. Op het geheel vernieuwen zijn de nieuwbouwvoorschriften onverkort van toepassing. Artikel 1.12 bepaalt namelijk dat tenzij anders is bepaald de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn.