Bouwbesluit Online 2012


Artikel 3.32 Luchtverversing overige ruimten

Ventilatie is niet alleen voor verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toilet- en badruimten noodzakelijk maar ook voor een sommige andere ruimten in een gebruiksfunctie. Deze overige ruimten zijn weliswaar niet bestemd voor langdurig verblijf van mensen maar kunnen door de aard van hun gebruik zonder voldoende luchtverversing een verhoogde kans op gevaar voor de gezondheid van de gebruikers opleveren. Dit artikel regelt de aanwezigheid van een voorziening waarmee die andere ruimten in een gebruiksfunctie langs natuurlijke of mechanische weg kunnen worden geventileerd.

Het eerste lid regelt dat in gemeenschappelijke verkeersruimten (galerijen, corridors, trappenhuizen en portieken) een ventilatievoorziening moet zijn. In deze ruimten kan zich verontreinigde lucht ophopen en kunnen onaangename geuren afkomstig uit de aangrenzende woningen blijven hangen.

Het tweede lid bepaalt dat een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter moeten worden geventileerd om te voorkomen dat in die ruimte door een eventueel gaslek een ontplofbaar gasmengsel kan ontstaan. Ook kan de ventilatie zorgen dat de aan de gaslucht verbonden geurstoffen zich snel door het gebouw verspreiden en een lekkage zodoende spoedig ergens in het gebouw wordt opgemerkt. Voor een liftschacht van een personenlift geldt dat de ventilatievoorziening gewaarborgd moet zijn. Personen in een vastzittende lift zijn dikwijls afhankelijk van via de liftschacht aangevoerde verse lucht.

Het derde lid stelt daarom een minimum ventilatie-eis aan de liftschacht. Voor de eisen aan de liftkooi zelf, dus ook aan de ventilatie in de liftkooi wordt naar het Besluit liften verwezen.

Het vierde lid geeft een ventilatie-eis voor een opslagruimte voor huishoudelijk afval, indien die ruimte een vloeroppervlakte van meer dan 1,5 m² heeft. Ventilatie is hier nodig om de kans te beperken dat er door de opslag van grote hoeveelheden afval stankhinder ontstaat. Opgemerkt wordt dat de opslagruimte voor huishoudelijk afval niet meer is voorgeschreven, maar dat het voorschrift geldt voor iedere vrijwillig aangebrachte opslagruimte. De opslagruimte in dit lid moet niet verward worden met de verzamel-, opslag- of verwerkingsruimte voor (voormalig huishoudelijk) afval in een afvalverwerkingsbedrijf.

Het vijfde lid heeft betrekking op een stallingsruimte voor motorvoertuigen met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m². In artikel 3.32, vijfde lid, is op grond van Stb. 2013, 75, "met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²" vervallen. Hiermee is duidelijk dat de eisen aan de luchtverversing voor parkeergarages ongeacht de omvang gelden. Met deze wijziging is het voorschrift in overeenstemming met de regels voor het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).Grotere stallingsruimten vallen onder de Wet milieubeheer.

Het zesde lid heeft betrekking op de veiligheid van tunnels of tunnelvormige bouwwerken. Het zesde lid is een functionele eis die op iedere tunnel en ieder tunnelvormig bouwwerk van toepassing is. Er moet afhankelijk van het soort tunnel en de tunnellengte altijd voldoende luchtverversing zijn om de gezondheid van de gebruikers te kunnen waarborgen. Er moet rekening worden gehouden met de emissie van verontreinigende stoffen bij normaal verkeer, tijdens verkeerspieken en bij stilstand wegens een ongeval. Ook moet rekening worden gehouden met de beheersing van hitte en rook bij brand. Bij kortere tunnels kan de natuurlijke ventilatie via de tunnelopeningen soms voldoende zijn. In dergelijke gevallen wordt door het rijdend verkeer een langsstroming in de tunnelbuis opgewekt die in de meeste gevallen voldoende is voor verversing van de lucht. De schone lucht wordt dan aangevoerd via de ingang van de wegtunnelbuis en de vervuilde lucht verdwijnt via de uitgang. In sommige gevallen kan zelfs worden volstaan met de luchtbeweging door wind of tocht. In andere gevallen zijn aanvullende ventilatievoorzieningen nodig om voldoende ventilatiecapaciteit te waarborgen. Deze voorzieningen kunnen mechanisch zijn, maar dat hoeft niet. Welke ventilatiecapaciteit in een specifiek geval voldoende zal zijn, is voor wegtunnels af te lezen uit hoofdstuk 12 van de Veiligheids Richtlijn deel C (VRC), uitgave van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Steunpunt Tunnelveiligheid, januari 2004.

Bij een lange wegtunnelbuis kan niet worden vertrouwd op natuurlijke ventilatie. Het zevende lid bepaalt daarom dat de in het zesde lid bedoelde ventilatievoorziening bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 500 m altijd mechanisch moet zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties