Artikel 4.49
1.
Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, eerste en tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de in tabel 4.45 aangegeven grenswaarde.
2.
Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, derde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1% van de totale gebruiksoppervlakte van de niet-gemeenschappelijke ruimten van de op deze badruimte aangewezen celfuncties, met een minimum van 1,6 m².
3.
Een badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.46, zesde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.
4.
Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft een breedte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.
5.
Een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, eerste tot en met vierde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.
6.
Een integraal toegankelijke badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.47, vijfde lid, heeft een vloeroppervlakte ten minste 7,8 m². De breedte van de vloeroppervlakte is ten minste 2,2 m.
7.
Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.45.