1.1. Het Actieprogramma deregulering (woning)bouwregelgeving
Het voorliggende besluit strekt ter uitvoering van de artikelen 2, 3, 5 en 6, alsmede van artikel 120 van de Woningwet, zoals deze is herzien bij de Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) en de nadien verschenen wijzigingen tot en met Stb. 2002, 348. In de memorie van toelichting behorende bij laatstgenoemde wet (Kamerstukken II 1986/87, 20 066, nr. 3), is aangegeven dat het voornemen om te komen tot het onderhavige besluit voortvloeit uit het Actieprogramma deregulering (woning)bouwregelgeving, dat op 22 september 1983 namens het eerste kabinet Lubbers aan de Tweede Kamer der Staten Generaal is aangeboden (Kamerstukken II, 1983/84, 17 931, nr. 7). In dit programma is gesteld dat de technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en omtrent bestaande bouwwerken uit het oogpunt van vereenvoudiging van en eenheid in de regelgeving bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (hierna te noemen: Bouwbesluit) moeten worden gegeven, hetgeen betekent dat die voorschriften niet langer door de gemeenteraad worden vastgesteld in de bouwverordening. Voorts zijn in dat programma met betrekking tot de inhoud van het Bouwbesluit de navolgende beleidsvoornemens geformuleerd:
- de voorschriften van het Besluit schuilplaatsen bij bouw van woningen (Stb. 1968, 391) en van het Besluit geluidwering gebouwen (Stb. 1982, 755) maken deel uit van het besluit;
- de in het besluit te geven voorschriften zijn zoveel mogelijk geformuleerd in prestatie eisen, afgeleid van functionele omschrijvingen;
- bij de in het besluit te geven voorschriften worden de mogelijkheden tot het door burgemeester en wethouders verlenen van ontheffing of het door hen stellen van nadere eisen zoveel mogelijk beperkt;
- de in het besluit te geven mogelijkheden tot het door burgemeester en wethouders verlenen van ontheffing worden aan maximale niveaus gebonden;
- het niveau van de in het besluit te geven technische voorschriften wordt zoveel mogelijk verminderd, zonder dat de noodzakelijk geachte kwaliteit wordt aangetast;
- bij of krachtens het besluit kunnen normbladen of delen daarvan worden aangewezen die bij het bouwen moeten worden toegepast;
- bij of krachtens het besluit kunnen kwaliteitsverklaringen worden aangewezen op basis waarvan bouwmaterialen of bouwdelen, indien deze bij het bouwen worden toegepast, worden geacht te voldoen aan de desbetreffende voorschriften van het besluit, en
- bij of krachtens het besluit kunnen aansluitvoorwaarden van bouwtechnische aard ten behoeve van het leveren van producten en diensten, zoals elektriciteit, gas, riolering, telecommunicatiesignalen en water, worden aangewezen.
Tenslotte stelt eerdergenoemd Actieprogramma dat uit het oogpunt van uniformiteit van bouwvoorschriften het Bouwbesluit in overeenstemming moet worden gebracht met de op grond van andere wetten dan de Woningwet gegeven dan wel te geven technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en omtrent bestaande bouwwerken. In de memorie van toelichting behorende bij de herziene Woningwet, is nog wat verder ingegaan op deze problematiek. Daarbij is gesteld dat het, gelet op de hiervoor genoemde criteria waaraan de voorschriften van het Bouwbesluit moeten voldoen, niet uitgesloten is dat ook de voorschriften waarmee het Bouwbesluit in overeenstemming moet worden gebracht, opnieuw zullen moeten worden geformuleerd. Herformulering van die voorschriften geschiedt onder verantwoordelijkheid van de voor die voorschriften eerstverantwoordelijke minister, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Indien evenwel zou blijken dat herformulering van die voorschriften niet mogelijk is, dan zullen die voorschriften als zodanig in het Bouwbesluit worden gegeven. Het integreren van die voorschriften in het Bouwbesluit betekent dat die voorschriften onderwerp van toetsing van een aanvraag om bouwvergunning worden. Op die wijze kan worden voorkomen dat de opdrachtgever of gebruiker van bijvoorbeeld een kantoorgebouw, na voltooiïng van de bouw van dat gebouw, op grond van bijvoorbeeld de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Stb. 1998, 184) door de Arbeidsinspectie wordt gedwongen eerst bouwtechnische voorzieningen te treffen alvorens het kantoorgebouw in gebruik mag worden genomen.
Hieraan is slechts ten dele uitvoering gegeven. Tot de tijd dat daaraan volledig invulling is gegeven zal, wat die andere voorschriften betreft, de huidige situatie derhalve gehandhaafd blijven. Het blijft dan ook van belang in voorkomende gevallen ook het ten aanzien van die andere voorschriften bevoegde gezag vooraf - dit wil zeggen, voor de indiening van de desbetreffende aanvraag om bouwvergunning - te raadplegen om niet achteraf voor vervelende, vaak met extra kosten gepaard gaande consequenties te komen staan. In dit verband kan degene die met het bouw- en woningtoezicht in de gemeente is belast, de huidige traditie voortzetten door een aanvrager om bouwvergunning zoveel mogelijk te wijzen op de met de bestemming van het gebouw samenhangende voorschriften die op grond van andere wetten dan de Woningwet zijn gesteld en waarvoor een ander gezag bevoegd is.