1.2. Wijzigingen van het Bouwbesluit
Bij de behandeling van de herziene Woningwet en het Bouwbesluit in het parlement heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegd dat het Bouwbesluit in beginsel slechts eenmaal in de vier jaar zou worden gewijzigd. Van dat principe zou alleen worden afgeweken indien daartoe, naar het oordeel van het parlement of de staatssecretaris een noodzaak zou bestaan. Zo'n noodzaak heeft zich inmiddels zestien keer voorgedaan.
Doordat de Raad voor de Europese Gemeenschappen de richtlijn bouwproducten heeft gewijzigd, diende het Bouwbesluit daarop te worden aangepast. Deze wijzigingen in het Bouwbesluit zijn echter slechts van beperkte omvang en betekenis. In de artikelen 402 e.v. is de term "EG-merkteken" vervangen door: CE markering. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele tot dan toe in de Regeling Bouwbesluit EG-merkteken en erkende kwaliteitsverklaringen gegeven voorschriften naar het Bouwbesluit over te hevelen. Daarmee is voldaan aan het wetgevingsprincipe dat, zodra mogelijk, de juiste voorschriften op de juiste plaats dienen te zijn gegeven. Het betreft hierbij de voorschriften met betrekking tot het gebruik van de CE-markering en om de bepaling dat overtreding van een in de artikelen 403 en 404 genoemd verbod een strafbaar feit is. Het gaat hierbij om de verboden om een bouwproduct, dat moet zijn voorzien van de CE markering in de handel te brengen en het gebruik maken van misleidende markeringen ten opzichte van de CE markering.
De tweede wijziging van het Bouwbesluit is op 13 juni 1995 in het Staatsblad, nr. 295, gepubliceerd. Het gaat hierbij om de wijziging van het Bouwbesluit inzake energieprestatie. In dat besluit zijn de uit het oogpunt van energiezuinigheid gegeven voorschriften aangevuld met voor de verschillende gebouwfuncties gegeven energieprestatiecoëfficiënten die moeten worden bepaald overeenkomstig door het Nederlands Normalisatie-instituut gepubliceerde energieprestatienormen: NEN 5128, voor woningen en woongebouwen, en NEN 2916, voor niet tot bewoning bestemde gebouwen. De totstandkoming van deze normbladen is door de ministeries van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer sterk bevorderd. De introductie van de energieprestatiecoëfficiënten (epc) en de energieprestatienormbladen (epn) vloeide voort uit het Nationaal Milieubeleidsplan plus en het NMP 2, alsmede uit de Nota energiebesparing en de Vervolgnota energiebesparing. In die beleidsdocumenten van het rijk werd een verdergaande besparing van energie aangekondigd dan tot dan toe op basis van de toen geldende eisen werd bereikt. In de energieprestatienormbladen zijn allerlei besparingsopties opgesomd. Die opties hebben niet alleen betrekking op bouwkundige voorzieningen, zoals thermische isolatie, maar ook op gebouwgebonden installaties voor onder meer ventilatie, verwarming, bevochtiging, koeling, verlichting en warm tapwater en op benutting van zonne-energie. In het Bouwbesluit is de grenswaarde - de epc - gegeven waar een gebouw dat ten behoeve van het verblijven van mensen wordt verwarmd, ten minste aan zal moeten voldoen. Die grenswaarde kan worden bereikt door het inzetten van een combinatie van de in de energieprestatienormbladen genoemde besparingsopties. Dit leidt ertoe dat al in een vroegtijdig stadium van het ontwerpen van het bouwplan keuzes zullen moeten worden gemaakt uit die besparingsopties, omdat die doorwerken in het ontwerp. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging is bij afzonderlijk koninklijk besluit vastgesteld op 15 december 1995. Dat koninklijk besluit is in Staatsblad 1995, 383 gepubliceerd. Bedacht moet worden dat door de introductie van de epc in samenhang met de energieprestatienormbladen ook andere voorschriften van het Bouwbesluit zijn gewijzigd. Zo zijn voor de in hoofdstuk VI te onderscheiden gebouwfuncties voor niet tot bewoning bestemde gebouwen begripsomschrijvingen opgenomen in artikel 1, tweede lid, van het Bouwbesluit. Verder zijn ook de voorschriften voor bepaalde voorzieningen, zoals voor luchtverversing en voor verbrandingslucht en rook, gewijzigd. Bij die voorschriften zijn klasse-indelingen gegeven voor de bezettingsgraad en voor de ventilatie.
Bij het Besluit liften (Stb. 1996, 444), is het Bouwbesluit voor de derde keer gewijzigd. Deze wijziging, die is gebaseerd op de artikelen 2 en 120 van de Woningwet, voorziet in de implementatie van de bouwkundige voorschriften van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake liften. Deze wijzigingen traden echter eerst op 1 juli 1997 in werking. De voorschriften van het Bouwbesluit voor liften, destijds neergelegd in de artikelen:
a. | 8 en 180, voor zover het de verlichtingsinstallatie betreft; |
b. | 17, 191, 237, 262 en 346, voor zover het de brandweerlift betreft; |
c. | 31 en 202, voor zover het de voorziening voor luchtverversing betreft; |
d. | 51 en 220, voor zover het de liftschacht betreft, en |
e. | 52 en 221, voor zover het de liftmachineruimte betreft, |
gaven reeds ten dele de op grond van de richtlijn liften te geven voorschriften. De wijziging voorziet in een aanvulling van deze voorschriften, opdat het Bouwbesluit alle technische voorschriften van bouwkundige aard bevat die op grond van de richtlijn moeten zijn gegeven.
De vierde wijziging (Stb. 1997, 34) voorziet in wijziging van het Bouwbesluit, zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 februari 1996 aan de Tweede kamer der Staten-Generaal inzake het ouderenbeleid/aanpasbaar bouwen (kamerstukken II, 1995/1996, 24 508, nr. 3). Deze wijziging geeft een minimum pakket aan eisen, verband houdend met aanpasbaar bouwen, voor nieuw te bouwen tot bewoning bestemde gebouwen. Deze eisen zijn gewenst in verband met de vergrijzing van onze bevolking en met het geschikt zijn of op eenvoudige wijze kunnen maken van tot bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van met name rolstoelgebruikers. Aanpasbaar bouwen heeft, nadat er enkele jaren mee is geëxperimenteerd, inmiddels goede navolging gevonden in de bouwpraktijk. Dit is gebleken uit onder meer de evaluatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit. Om er voor te zorgen dat aanpasbaar bouwen integraal wordt toegepast, waardoor tegemoet wordt gekomen aan de maatschappelijke wens om integratie van de gehandicapte medemens ook in de bouwregelgeving meer gestalte te geven, is besloten het Bouwbesluit aan te vullen.
De vijfde wijziging van het Bouwbesluit, gepubliceerd in het Staatsblad van 14 oktober 1997, nr. 461, voorziet in uitvoering van de voorgenomen aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (epc) voor tot bewoning bestemde gebouwen, zoals aangekondigd in het Plan van aanpak duurzaam bouwen (kamerstukken II, 1995/1996, nr. 24 280). De aanscherping van de epc is gericht op het verder terugdringen van het energieverbruik (gas en elektriciteit) dat voor verwarming, mechanische ventilatie, warmtapwatergebruik, koeling, bevochtiging en verlichting van een woning of woongebouw nodig is. Hiermee wordt een verder gaande bijdrage geleverd aan het zuinig omgaan met de voorraad fossiele brandstoffen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling. De aanscherping van de epc draagt ook bij aan het verder terugdringen van de CO2-uitstoot. Met de aanscherping van de epc wordt tevens (gedeeltelijk) uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van richtlijn nr.93/76/EEG van 13 september 1993 van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot beperking van kooldioxide emissies door verbetering van de energie-efficiëntie (PbEG L 237). Deze richtlijn is vastgesteld in het kader van het SAVE-programma. De richtlijn "verplicht" de lidstaten onder meer tot programma's ter beperking van het energiegebruik voor warmtapwater. Deze richtlijn leidt tevens tot thermische isolatie van nieuwe gebouwen. Het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit is vastgesteld bij afzonderlijk koninklijk besluit dat op 28 november 1997 in het Staatsblad is gepubliceerd (Stb. 1997, 614). Het tijdstip van inwerkingtreding is daarin bepaald op 1 januari 1998.
In het Staatsblad 1998, nr. 531, is de zesde wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd. Het gaat hier om het Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit (geluidwering structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer en enige dubo-maatregelen). Dit wijzigingsbesluit geeft minimum eisen aan de karakteristieke geluidwering van nieuw te bouwen en te verbouwen woningen en gezondheidszorggebouwen, verband houdend met structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer. Daarnaast zijn ter bevordering van het gescheiden kunnen inzamelen van huishoudelijk afval voor te bouwen woongebouwen aanvullende technische eisen gegeven. Verder voorziet het wijzigingsbesluit in het afschaffen van de eisen die betrekking hebben op de inrichting van een keuken-, toilet- en badruimte. Tot slot voorziet het in het schrappen van de eis dat achter de toegang van een woning een vrije vloeroppervlakte aanwezig moet zijn van ten minste 1,5 meter x 1,5 meter. De inwerkingtreding van deze wijziging is vastgesteld bij afzonderlijk koninklijk besluit dat op 27 november 1998 in het Staatsblad is gepubliceerd (Stb. 1998, 658). Het tijdstip van inwerkingtreding is daarin bepaald op 1 januari 1999.
In het Staatsblad 1998, nr. 573, is de zevende wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd. Het gaat hier om het Besluit van 22 september 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit inzake inbraakwerend hang en sluitwerk. Met deze wijziging stelt het Bouwbesluit eisen waaraan gevelelementen van nieuw te bouwen woningen en woongebouwen moeten voldoen met het oog op het voorkomen van inbraak. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie Van Heemst (kamerstukken 1995/96, 24 400 VI nr. 28). Een essentiële overweging voor deze motie was dat hoogwaardig hang- en sluitwerk preventief werkt ten aanzien van inbraak en daarmee de veiligheid bevordert. De inwerkingtreding van deze wijziging is vastgesteld bij afzonderlijk koninklijk besluit dat op 27 november 1998 in het Staatsblad is gepubliceerd (Stb. 1998, 658). Het tijdstip van inwerkingtreding is daarin bepaald op 1 januari 1999.
In Staatsblad 1998, 618 en 619, zijn de wijzigingen inzake fase 2 en de afstemming fase 1 op fase 2 gepubliceerd. Deze achtste en negende wijziging zijn niet in werking getreden. Deze voorschriften hebben feitelijk hun intrede gedaan gelijktijdig met de conversie van het Bouwbesluit (de dertiende wijziging van het Bouwbesluit). Publicatie heeft plaatsgevonden opdat gemeenten en het bouwbedrijfsleven er reeds ervaring mee konden opdoen.
In Staatsblad 1998, 691, is een omissie uit het Bouwbesluit weggenomen die was ontstaan bij publikatie van het Besluit liften. Daarmee was de tiende wijziging een feit.
In het Staatsblad van 25 maart 1999, nr. 138, is de elfde wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd. Het gaat hier om het Besluit van 16 maart 1999, houdende wijziging van het Bouwbesluit (aanscherping energieprestatiecoëfficiënt voor niet tot bewoning bestemde gebouwen 1999), gepubliceerd op 25 maart 1999. Dit besluit is op 1 januari 2000 in werking getreden. Dit besluit voorziet in een aanpassing van artikelen 228a, derde lid, 251b en 288a, eerste lid, van het Bouwbesluit.
In het Staatsblad van 28 oktober 1999, nr. 439, is de twaalfde wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd. Het gaat hier om het Besluit van 11 oktober 1999, houdende wijziging van het Bouwbesluit (aanscherping energieprestatiecoëfficiënt voor woningen en woongebouwen 2000), gepubliceerd op 28 oktober 1999. Dit besluit is op 1 januari 2000 in werking getreden. Dit besluit voorziet in een verdere aanscherping van artikel 71a van het Bouwbesluit. Deze aanscherping is gericht op het verder terugdringen van energieverbruik voor verwarming, mechanische ventilatie, warmwatergebruik, koeling, bevochtiging en verlichting van nieuwe woningen, waarmee een verdere bijdrage geleverd wordt aan het terugdringen van de CO2-uitstoot.
De dertiende herziening van het Bouwbesluit (Stb. 2001, 410), ook wel aangeduid als “conversie”, betreft een ingrijpende verandering in de opbouw en redactie van het besluit. Het doel van deze conversie is om het Bouwbesluit toegankelijker en gebruiksvriendelijker te maken. Deze operatie vond plaats naar aanleiding van de evaluatienota “Herziene Woningwet en Bouwbesluit” (kamerstukken II 1996/97, 25 000 XI, nr.39) van 1996, het MDW-onderzoek bouwregelgeving van 1997 (kamerstukken II 1996/97, 24 036. nr.59) en commentaren uit de bouwpraktijk. De conversie is een vormtechnische operatie waaruit, zo is van VROM-zijde gesteld, op zichzelf geen inhoudelijke wijzigingen voortvloeien. Wel zijn in de tekst de voorschriften uit de zogenaamde tweede fase en de afstemming van fase 1 op fase 2 verwerkt. Verder is een aantal voorschriften geschrapt die thans overbodig worden geacht. Dit laatste in het kader van het in het Regeerakkoord 1998 opgenomen streven om te komen tot een drastische vereenvoudiging van de bouwregelgeving. Daarnaast heeft de Nota Mensen, Wensen, Wonen (kamerstukken II 2000/2001 27 559, nr. 2) geleid tot enige aanpassingen van de voorschriften voor woningen. Tot slot zijn er voorschriften opgenomen over de integrale toegankelijkheid bij utiliteitsgebouwen en heeft afstemming plaatsgevonden met de arbovoorschriften.
Na de publicatie van het geconverteerde Bouwbesluit in het Staatsblad in september 2001 (Stb. 2001, 410), zijn vanuit de bouwpraktijk diverse commentaren en vragen ontvangen. Op basis van deze praktijkinbreng is nagegaan in hoeverre het noodzakelijk was nog voor de inwerkingtreding van het geconverteerde Bouwbesluit daarin aanpassingen aan te brengen. Deze aanpassingen (Stb. 2002, 203), de veertiende wijziging van het Bouwbesluit, moeten worden beschouwd als een kwalitatieve verbeterslag, waarmee enkele onbedoelde effecten en inhoudelijke inconsistenties als gevolg van de introductie van de prestatie-eisen voor de utiliteitsbouw (Stb. 1998, 618) zijn weggenomen.
Bij het voorbereiden van Stb. 2002, 203 bleek het onder meer nodig het begrip “nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie” te introduceren en een aantal voorschriften daar op aan te passen. Voorts zijn door het herformuleren van enkele onderdelen onduidelijkheden weggenomen. Op een enkel onderdeel in Stb. 2002, 203 is sprake van aanpassing als gevolg van nadere politieke besluitvorming. Dit betreft de bezettingsgraadklasse B1, die wordt gebonden aan een maximale bezetting en de hoogte van de toegang (vrije doorgang) van de lift die voorlopig 2,1 m blijft.
Voorts zijn in Stb. 2002, 203, de noodzakelijke aanpassingen van andere besluiten ten gevolge van verwijzingen naar het oude Bouwbesluit of het gebruik van andere terminologie dan in het geconverteerde Bouwbesluit opgenomen. Daarbij maken wijzigingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) als gevolg van de afstemming van het Arbobesluit op het Bouwbesluit deel uit van dit wijzigingsbesluit. De genoemde afstemming voorziet daarbij in het opnemen van de bouwtechnische arbovoorschriften als onderdeel van de conversie in het Bouwbesluit, met uitzondering van de daglichtbepalingen.
Na de publicatie van het geconverteerde Bouwbesluit in september 2001 (Stb. 2001, 410) bleek het noodzakelijk voor de inwerkingtreding nog een aantal aanpassingen aan te brengen. Deze aanpassingen zijn opgenomen in het besluit van 17 april 2002, houdende wijziging van het Bouwbesluit en enige andere algemene maatregelen van bestuur (Stb. 2002, 203).
Ten tijde van de totstandkoming van het vorengenoemde wijzigingsbesluit werd ervan uitgegaan dat het geconverteerde Bouwbesluit op 1 juli 2002 in werking zou treden. Omdat de voorbereidingstijd voor de praktijk op een aantal onderdelen van het geconverteerde Bouwbesluit, te weten de trap en de plafondhoogte, te beperkt bleek, zijn die onderdelen eerst in artikel 1 van het wijzigingsbesluit teruggedraaid naar de situatie van voor het geconverteerde Bouwbesluit. In artikel 2 van het wijzigingsbesluit zijn de voorschriften van het geconverteerde Bouwbesluit vervolgens opnieuw opgenomen. Deze laatste voorschriften zouden dan op 1 januari 2003 in werking treden. In het eerste lid van de inwerkingtredingsbepaling in het wijzigingsbesluit was daarom bepaald dat het besluit, met uitzondering van artikel 2, op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking zou treden. In het tweede lid was bepaald dat artikel 2 op een later tijdstip dan het in het eerste lid bedoelde tijdstip in werking zou treden. Nadien is besloten de inwerkingtreding van het gehele geconverteerde Bouwbesluit in één keer op 1 januari 2003 te laten plaatsvinden. Daarmee was de hierboven beschreven constructie met het zowel in artikel 1 als in artikel 2 opnemen van wijzigingen van bepaalde voorschriften overbodig geworden. Om deze overbodig geworden wijzigingen te laten vervallen was een tweede wijzigingsbesluit nodig, de vijftiende wijziging van het Bouwbesluit. Voorts is in dat wijzigingsbesluit nog een aantal wijzigingen van het geconverteerde Bouwbesluit opgenomen. Het gaat hier zowel om aanpassingen van het geconverteerde Bouwbesluit als om correcties van het eerste wijzigingsbesluit. In die gevallen waar het toch noodzakelijk bleek om nog een correctie in het eerste wijzigingsbesluit aan te brengen is er voor gekozen om het desbetreffende artikel in het wijzigingsbesluit te laten vervallen en de wijziging in het geconverteerde Bouwbesluit (Stb. 2001, 410) aan te brengen.
Het zestiende wijzigingsbesluit voorziet in een aanscherping van de grenswaarden van de energieprestatiecoëfficiënten voor een aantal gebruiksfuncties in utiliteitsgebouwen. Naar aanleiding van een motie van het Tweede Kamerlid De Boer c.s. van 29 november 2000 (kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XIII, nr. 26) - waarin wordt verzocht de energieprestatie-eisen aan te scherpen voor zowel woningen als utiliteitsgebouwen - zijn de mogelijkheden hiertoe onderzocht. Besloten is dat een aanscherping voor utiliteitsgebouwen in de rede ligt. De aanscherping is gericht op het verder terugdringen van energieverbruik voor verwarming, mechanische ventilatie, warm watergebruik, koeling, bevochtiging en verlichting voor nieuwe utiliteitsgebouwen, waarmee een verdere bijdrage geleverd wordt aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Concreet kan met de voorgestelde aanscherping in 2010 8% van de doelstelling van 1 Mton CO2-reductie voor de utiliteitsbouw worden ingevuld. De voorgestelde aanscherping maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen dat is aangekondigd in de brief van staatssecretaris Remkes over “Klimaatbeleid gebouwde omgeving” aan de Tweede Kamer van 27 november 2001 (kamerstukken II 2001/2002, 26 603, nr. 26).
De zeventiende wijziging voorziet in een verdere deregulering en actualisering van het Bouwbesluit 2003 (de zogeheten tweede tranche). Op 1 januari 2003 is het geconverteerde Bouwbesluit in werking getreden. Dit Bouwbesluit 2003 (Stb. 2001, 410; 2002, 203; 2002, 516; 2002, 518) betreft een ingrijpende verandering in de opbouw en structuur van het Bouwbesluit uit 1991. In deze conversie was een relatief beperkt aantal inhoudelijke wijzigingen opgenomen. Het wijzigingsbesluit, Stb. 2005, 1, is een volgende stap in het traject naar een meer gebruiksvriendelijke bouwregelgeving, dat met de inwerkingtreding van het geconverteerde Bouwbesluit is begonnen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is de deregulering ofwel vermindering van de regeldruk. Reeds bij brief van 9 april 2002 over de bouwregelgeving 2002-2006 (Kamerstukken II 2002/2003, 28 325, nr. 1) is de noodzaak van vereenvoudiging van de bouwregelgeving besproken. Hierna hebben de toenmalige bewindspersonen bij brief van 23 oktober 2002 (Kamerstukken II 2002/2003, 28 600 XI, nr. 10) hun voornemens uiteengezet met betrekking tot de herijking van de VROM-regelgeving. Ook in het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2003 is de nadruk gelegd op het waar mogelijk verminderen van de regeldruk. Dit heeft meer concreet geresulteerd in de brief Herijking VROM-regelgeving van 17 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003/2004, 29 383, nr. 1). Vermindering van regeldruk wordt dus gerealiseerd door het vereenvoudigen of schrappen van voorschriften en vindt in de wijziging per 1 januari 2005 vooral plaats op het terrein van de onderwijsfunctie en de sportfunctie voor onderwijs, alsmede op diverse meer ondergeschikte punten. Een andere belangrijke conclusie uit de hiervoor genoemde stukken is de noodzaak van verdergaande afstemming van het Bouwbesluit 2003 met technische regelgeving van andere departementen. Artikel 5 van de Woningwet biedt hiervoor de grondslag. In het wijzigingsbesluit, Stb. 2005, 1, is hieraan gevolg gegeven door het opnemen van enkele voorschriften uit het Arbeidsomstandighedenbesluit en uit het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet. Verder is een beperkt aantal nieuwe voorschriften opgenomen en is een aantal bestaande voorschriften geactualiseerd. Nieuwe voorschriften zijn in het wijzigingsbesluit, Stb. 2005, 1, opgenomen ten behoeve van de nieuwe gebruiksfunctie ‘bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. Tevens zijn voor de bestaande bouw voortaan eisen gesteld aan de toelaatbare concentratie aan asbestvezels in een ruimte. Hiermee is het bij een te hoge concentratie asbestvezels eenvoudiger daartegen op te treden wegens strijd met het Bouwbesluit 2003. De actualisering van voorschriften betreft vooral de aanscherping van de plafondhoogten voor nieuwe utiliteitsgebouwen en de aanpassing van de eis voor het aantal toiletten in een nieuw te bouwen winkelfunctie. Ook zijn in het wijzigingsbesluit een aantal inconsistenties en onbedoelde neveneffecten als gevolg van de invoering van de prestatie-eisen voor de utiliteitsbouw (de zogenoemde tweede fase, Stb. 1998, 618, in werking getreden als onderdeel van Stb. 2001, 410), weggenomen. Als laatste zijn in het wijzigingsbesluit een aantal technische onvolkomenheden hersteld, die bij een dermate omvangrijke operatie als de conversie van het Bouwbesluit, veelal eerst na de inwerkingtreding zichtbaar worden.
De achtiende wijziging betreft een administratieve wijziging. Met deze wijziging (Stb. 2005, 368) is Staatsblad 2005, 1 zo gewijzigd dat de inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
De negentiende wijziging (Stb. 2005, 417) zorgt er voor dat een deel van de wijziging, voorzien bij Stb. 2005,1) niet in werking is getreden. Het betreft met name onderdelen van artikel 2.16.
De twintigste wijziging van het Bouwbesluit 2003 als afgekondigd in Staatsblad 2005, 528, bevat een aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt voor tot bewoning bestemde gebouwen en enkele correcties op het besluit van 17 december 2004, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2003 (wijzigingen in verband met het opnemen van de subgebruiksfunctie kinderopvang, het dereguleren van de onderwijsfunctie en enkele andere wijzigingen van het Bouwbesluit 2003, Stb. 2005,1). De aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt voor tot bewoning bestemde gebouwen van 1 naar 0,8 was reeds aangekondigd in de behandeling van de VROM-begroting in de Tweede Kamer in november 2003 en bevestigd in de brief inzake de modernisering bouwregelgeving aan de Tweede Kamer van 23 mei 2005 (Kamerstukken II 2004/2005, 28 325, nr. 17). Voorts is na publicatie gebleken dat met de inwerkingtreding van het zeer omvangrijke wijzigingsbesluit van 17 december 2004 een (beperkt) aantal onvolkomenheden correctie behoeft. Vanuit de praktijk is aangegeven dat het wenselijk is deze correcties zo snel mogelijk na inwerkingtreding op 1 september 2005 van genoemd wijzigingsbesluit door te voeren.
De eenentwintigste wijziging bevat de implementatie van richtlijn 2004/54/EG van het Europees parlement en de raad van 29 april 2004 inzake minimum veiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet, gepubliceerd in Stb. 2006, 148. Implementatie van deze richtlijn vindt onder meer plaats door het stellen van regels met betrekking tot de veiligheid van voor het wegverkeer toegankelijke tunnels in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Kamerstukken II 2004/2005, 30 209, nr. 2), het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Barvw) en een daarop gebaseerde regeling. In het Barvw zijn met name de voorschriften voor een veilig gebruik van wegtunnels opgenomen. De noodzakelijke bouwtechnische voorschriften zijn opgenomen in een op het wijzigingsbesluit gebaseerde wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2003 na tussenkomst van het Bouwbesluit 2003 zelve.
De tweeëntwintigste wijziging strekt tot hernieuwde vaststelling van de wijziging van het Bouwbesluit 2003 inzake de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt voor tot bewoning bestemde gebouwen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2006, 257. Tevens worden in dit besluit een tweetal artikelen van het Bouwbesluit 2003 gewijzigd als gevolg van de wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol (Stb. 2002, 374). De wijziging van het Bouwbesluit 2003 inzake de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt voor tot bewoning bestemde gebouwen en enkele andere wijzigingen, zoals deze is vastgesteld en gepubliceerd (Stb. 2005, 528) en op 1 januari 2006 in werking getreden, is ten onrechte niet genotificeerd. Sedert de Securitel-affaire is het beleid dat een dergelijk onvolkomen besluit wordt vervangen door een gelijkluidend besluit dat wel genotificeerd is. Dit wordt gerealiseerd door het opnieuw vaststellen van de eerdere wijziging van het Bouwbesluit 2003. De toelichting die bij het eerdere besluit (Stb. 2005, 528) is opgenomen, geldt ook voor deze wijziging.
De drieëntwintigste wijziging voorziet in de afstemming van het Bouwbesluit 2003 op de wijziging van de Wet geluidhinder (Stb. 2006, 530). Met name heeft dit geleid tot afstemming van begrippen en termen in afdeling 3.1 van het besluit. Deze wijziging strekt mede tot de aanpassing van het Bouwbesluit 2003 aan de wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol (Stb. 2002, 374).