Afdeling 5.2. Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw
Artikel 5.8.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor de beperking van luchtdoorlatendheid voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 5.9 bepaalt hoe groot de luchtvolumestroom door scheidingsconstructies maximaal mag zijn (algemeen), en |
2. | artikel 5.10 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw). |
Voor de ‘niet-verwarmde logiesfunctie’, ‘overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel geen enkel voorschrift aan. Het derde lid verklaart dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
Artikel 5.9.
De omhullende constructie van een aangesloten gedeelte van een gebruiksfunctie, zoals een woning, laat van nature een zekere mate van lucht door. Het doel van dit artikel is te bereiken dat deze luchtdoorlatendheid zo wordt beperkt, dat er ook bij sterke wind, slechts een beperkte mate van warmteverlies ten gevolge van infiltratie optreedt.
Met het oog hierop is in het eerste lid een eis gesteld aan de luchtdoorlatendheid van een aaneengesloten deel van de gebruiksfunctie dat alle niet-gemeenschappelijke verblijfsgebieden, toilet- en badruimten omsluit, zoals een woning. De prestatie-eis betekent ook dat de omhullende constructie van een gemeenschappelijk verblijfsgebied voldoende luchtdicht moet zijn.
Dit voorschrift betekent dat in het bijzonder aandacht zal moeten worden geschonken aan plaatsen in de gevel, dak en begane grondvloer waar, naar verwachting, een te grote luchtdoorlatendheid kan optreden. Hierbij valt onder meer te denken aan aansluitingen van kozijnen op muren, aansluitingen van hellende daken op de gevel en doorvoeringen. Voor de totale schil van zo’n aaneengesloten deel geldt een grenswaarde van ten hoogste 0,2 m³/s per 500 m³ netto inhoud van de woning, zoals blijkt uit NEN 2686. Deze eis is afgeleid uit de voormalige NEN 2687 waarin luchtdoorlatendheidklassen voor de woningbouw waren opgenomen. De eis betekent bijvoorbeeld dat woningen tot die 500 m³ netto-inhoud relatief lekker mogen zijn en vanaf die inhoud het luchtverlies evenredig met de netto-inhoud mag toenemen. Dit vloeit voort uit het feit dat het relatieve aandeel aan naden kieren bij kleine eenheden relatief groot is en het voorschrift anders voor die eenheden een te grote inspanning met zich zouden brengen om er aan te voldoen.
Wat betreft een woning geldt het voorschrift zowel voor een woning die in een woongebouw is gelegen als een woning die niet in een woongebouw is gelegen. Aan een woongebouw op zich zelf is geen eis ten aanzien van de luchtdoorlatendheid gesteld, ook al doet het vierde lid anders vermoeden. Voor een logiesgebouw werkt het eender. De eisen gelden voor de groep van niet gemeenschappelijke ruimten van de logiesfunctie en voor de omhullende van een gemeenschappelijk verblijfsgebied.
Het maakt bij de toepassing van het voorschrift geen verschil of de te beschouwen eenheid ruimten grenst aan een ander verwarmd gedeelte. Ook in dat geval moet het te beschouwen gedeelte op zich zelf luchtdicht zijn.
Het tweede lid bevat soortgelijke eisen voor een woonwagen. Bij de bepaling van de totale luchtvolumestroom van een woonwagen blijft een eventuele toiletruimte of badruimte in een bijgebouw op de standplaats buiten beschouwing.
Op grond van het derde lid geldt de luchtdoorlatendheidseis van het eerste lid slechts voor een industriefunctie die ten behoeve van het verblijven van personen worden verwarmd.
Het vierde lid geeft een eis voor de beperking van de luchtdoorlatendheid van een gebouw met twee of meer gebruiksfuncties, niet zijnde een woongebouw of logiesgebouw. Dit kan bijvoorbeeld een kantoorgebouw met een kantinezijn. Voor een dergelijk gebouw moet de luchtdoorlatendheid voor alle gebruiksfuncties tezamen worden bepaald.