Artikel 2.82 Ligging
In dit artikel is aangegeven wanneer een ruimte wel of niet in een brandcompartiment moet liggen. De omvang van het brandcompartiment is geregeld in artikel 2.83 en de eisen waaraan het brandcompartiment moet voldoen (de wering tegen branddoorslag en brandoverslag) in artikel 2.84.
Het eerste lid geeft het basisvoorschrift. Iedere besloten ruimte moet in een brandcompartiment liggen. In een brandcompartiment kunnen afhankelijk van de feitelijke situatie ook meerdere besloten ruimten liggen. Zo liggen de woonkamer, keuken, slaapkamers en andere ruimten in een woning over het algemeen in hetzelfde brandcompartiment. Als van een ruimte niet impliciet of expliciet is aangegeven dat deze in een brandcompartiment moet liggen, dan behoeft een dergelijke ruimte niet in een brandcompartiment te liggen. Als de ruimte wel binnen de grenzen van een brandcompartiment ligt, wordt de ruimte tot het brandcompartiment gerekend.
Het tweede lid is gericht op een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m.
In aanvulling op het eerste lid is bepaald dat zowel een besloten als een niet besloten gedeelte van een wegtunnelbuis in een brandcompartiment moet liggen. Een wegtunnelbuis staat per slot van rekening aan twee zijden in open verbinding met de buitenlucht en is daarom nabij de tunnelmond geen besloten ruimte in de zin van dit besluit. Toch mag een wegtunnelbuis niet per definitie worden beschouwd als een niet besloten ruimte in de zin van dit besluit. Zie ook artikel 2.107, twaalfde lid.
Het derde lid somt een aantal besloten ruimten op die niet in een brandcompartiment behoeven te liggen, het mag echter wel. Aangenomen mag worden dat in de genoemde ruimten het risico op een onbeheersbare brand verwaarloosbaar is, zodat het niet nodig is dat die ruimte in een brandcompartiment ligt. Ook een liftschacht (onderdeel c) en een technische ruimte (onderdeel d) behoeven als aan de randvoorwaarden in die onderdelen is voldaan niet in een brandcompartiment te liggen. Opgemerkt wordt dat ruimten die niet goed van elkaar zijn gescheiden als één geheel moeten worden beschouwd. Dit betekent dat de totale oppervlakte van deze ruimtes moet worden opgeteld om te beoordelen of ze buiten een brandcompartiment mogen liggen. In artikel 2.82 is bij Stb. 2014, 51 het derde lid niet meer aangestuurd voor stallen. In samenhang met het nieuwe elfde lid van artikel 2.83 en het nieuwe zesde lid van artikel 2.84 vervat in dit Staatsblad betekent dit dat iedere technische ruimte bij deze subgebruiksfunctie een afzonderlijk brandcompartiment moet zijn, met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten. Dit is om dieren in stallen beter te beschermen tegen brand.
Het vierde lid geeft aan dat een ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute nooit in een brandcompartiment mag liggen. Omdat een liftschacht (die aan de randvoorwaarden voldoet) volgens het derde lid niet in een brandcompartiment behoeft te liggen, is het mogelijk een liftschacht op te nemen in een ruimte waardoor een in het vierde lid bedoelde extra beschermde verkeersruimte voert. Het is ook mogelijk een liftschacht op te nemen in een brandcompartiment zodat de lift direct op een verblijfsgebied kan aansluiten. Een dergelijke liftschacht behoeft niet te voldoen aan de in het derde lid, onderdeel c, gegeven voorwaarden voor een buiten een brandcompartiment gelegen lift. De brandveiligheid van een liftkooi, de attributen in een liftschacht en andere onderdelen van een lift wordt geregeld via de Europese richtlijn liften en het Warenwetbesluit liften. De aankleding van de lift en in het bijzonder van de liftkooi zal uiteraard moeten voldoen aan de voorschriften van artikel 7.4.
Het vijfde lid regelt voor de industriefunctie en de overige gebruiksfunctie dat ook de niet besloten gebruiksgebieden in een brandcompartiment moeten liggen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een inpandige houtopslag die vanwege de noodzakelijke ventilatie vaak in een niet besloten ruimte ligt.
Het zesde lid tot en met achtste lid geven voor een beperkt aantal gebruiksfuncties uitzonderingen op het eerste en vijfde lid. De uitzonderingen betreffen nauwkeurig omschreven situaties waarvan mag worden aangenomen dat de kans op het ontstaan van een onbeheersbare brand er betrekkelijk gering is.
Het zesde lid is van toepassing op de industriefunctie en op bouwwerken geen gebouw zijnde met een geringe vuurbelasting.
Het zevende lid regelt dat het eerste en vijfde lid niet van toepassing zijn op een of meer aangrenzende bouwwerken met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m² (bij de lichte industriefunctie en bouwwerken geen gebouw zijnde). Hiermee wordt voorkomen dat zonder meer een berging of een schuurtje tegen de bebouwing op het aangrenzende perceel kan worden geplaatst of dat een oneindig grote reeks bergingen tegen elkaar kan worden geplaatst zonder dat deze in een brandcompartiment liggen. Ook is hiermee duidelijk dat een berging in een woongebouw in een brandcompartiment moet liggen en dat er altijd een brandscheiding moet zijn tussen de bergingen en het portiek of vluchttrappenhuis. Bij het bepalen van de totale omvang gaat het namelijk om alle bouwwerken (en bouwwerkonderdelen) ongeacht de gebruiksfunctie daarvan, zodat een berging in een woongebouw nooit onder de vrijstelling van de zevende lid kan vallen. De uitzondering voor de lichte industriefunctie en de overige gebruiksfunctie geldt uitsluitend voor zover de totale gebruiksoppervlakte niet groter is dan 50 m2[Stb 2011, 676]. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de gebruiksoppervlakte van het bouwwerk waarin de gebruiksfunctie zelf ligt maar ook naar aangrenzende bouwwerken, ongeacht de gebruiksfunctie van die aangrenzende bouwwerken. Dit betekent dat wanneer een schuurtje in een rij met een aantal andere schuurtjes staat de totale gebruiksoppervlakte van de rij schuurtjes bepalend is. Wordt een schuurtje (buitenberging) opgenomen in een flatgebouw, dan moet dat schuurtje in een brandcompartiment liggen omdat de totale gebruiksoppervlakte van dat flatgebouw groter zal zijn dan 50 m2. Wordt een schuurtje tegen een huis aangebouwd, dan moet dat schuurtje in een brandcompartiment liggen indien de gezamenlijke gebruiksoppervlakte groter is dan 50 m2. Als dat zelfde schuurtje bij de woning behoort kan er sprake zijn van een nevenfunctie zodat het schuurtje in hetzelfde brandcompartiment als die woonfunctie mag liggen (artikel 2.83, vijfde lid). Behoort dat schuurtje niet bij die woning, dan moet het schuurtje in een afzonderlijk brandcompartiment liggen.
Het zevende lid doet geen afbreuk aan het voorschrift van artikel 2.83, vijfde lid, dat regelt dat een berging of andere nevenfunctie in hetzelfde brandcompartiment als de betreffende woning mag liggen. Op grond van de artikelen 2.83, derde lid, is het niet nodig om tussen de bergruimten onderling een brandscheiding aan te brengen.
Het achtste lid geeft een uitzondering op het eerste en vijfde lid voor kassen met een beperkte permanente vuurbelasting.