Bouwbesluit Online 2012


Artikel 2.18 Hoogte

De algemene eis voor de minimale hoogte van een vereiste vloerafscheiding bedraagt krachtens het eerste lid 1 m.

Bij een hoogteverschil tussen een vloer en een aangrenzende vloer, terrein of water van meer dan 13 m is op grond van het tweede lid een vloerafscheiding met een hoogte van ten minste 1,2 m voorgeschreven.

Het derde lid bevat in afwijking van de voorgaande leden een lagere minimumeis (0,85 m) voor afscheidingen (borstweringen) ter plaatse van een raam. De reden hiervoor is dat een raam een zekere bescherming biedt tegen vallen. Bij een raam dat open kan moet altijd een vaste borstwering aanwezig zijn met een hoogte van ten minste 0,85 m. Dit geldt niet voor een raam op de begane grond, indien het hoogteverschil met het aansluitende terrein kleiner is dan 1 m. (zie artikel 2.17, eerste lid).

Op grond van het vierde lid kan met een hoogte van 70 cm worden volstaan, indien de hoogte en de breedte van de afscheiding opgeteld ten minste 110 cm zijn. Dit betekent dat de afscheiding in dit geval een breedte van ten minste 40 cm moet hebben. De minimale som van 110 cm voor breedte en hoogte geeft voldoende waarborg dat iemand die tegen de afscheiding valt niet daaroverheen slaat. Dit voorschrift biedt de mogelijkheid bij bijvoorbeeld theaters en sporthallen de hinder voor het uitzicht te beperken.

Het vijfde lid heeft betrekking op de hoogte van de afscheiding naast een trap of een hellingbaan en schrijft een minimum hoogte voor van 0,85 m. Bij een trap moet de hoogte worden gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken en bij een hellingbaan net als bij een reguliere vloer, de hoogte boven de vloer.

Met de invoeging van het zesde lid in artikel 2.18, bij Stb. 2021, 147, is een specifieke hoogte-eis gesteld die geldt voor afscheidingen die zich bevinden op bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bruggen, waarbij de vloerafscheiding direct is gelegen naast een pad of strook bedoeld voor langzaam verkeer, en waarbij de vloer meer dan 1 meter hoger ligt dan de aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water. Met langzaam verkeer worden fietsers en bromfietsers bedoeld. In de meeste gevallen zal deze eis dus van toepassing zijn op bruggen, maar deze kan ook van toepassing zijn op andere bouwwerken geen gebouw zijnde, waar een weg overheen gaat, zoals een viaduct. De hogere eis van 1,3 m is alleen van toepassing als de strook of het pad dat zich langs de afscheiding bevindt daadwerkelijk bestemd is voor dit verkeer. Wanneer een weg, uitsluitend bedoeld voor ander verkeer zoals auto’s, langs de afscheiding voert, blijft de eis die voor overige bouwwerken geen gebouw zijnde is gesteld van toepassing als minimumeis. Deze hogere eis uit het zesde lid beschermt fietsers beter bij een mogelijke val tegen of bij de afscheiding. De eisen in artikel 2.18 zijn gericht op hoogteverschillen in zeer algemene zin; bijvoorbeeld een hekje bij een balkon of bij een trap in een gebouw. Er is bij deze eis eerder niet expliciet rekening gehouden met andere omstandigheden op wegen waar fietsers zich met een hoge snelheid bewegen en een hoger zwaartepunt hebben. De bouwregelgeving is er onder meer op gericht om risico’s voor de veiligheid zoveel mogelijk te verkleinen, het past daarom het objectieve risico dat fietsers lopen zoveel mogelijk weg te nemen met deze nieuwe eis.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties