Artikel 2.58 Schacht, koker of kanaal
Een brand die ontstaat in een schacht, koker of kanaal kan gemakkelijk ontsnappen aan de aandacht van de brandweer. Indien zo’n schacht, koker of kanaal langs een ander brandcompartiment voert, zou na enige tijd ook in dat andere brandcompartiment brand kunnen ontstaan. Om dit te voorkomen schrijft het eerste lid voor dat de combinatie van materialen die is toegepast aan de binnenzijde van die schacht of koker of dat kanaal over een diepte van 0,01 m moet voldoen aan brandklasse A2. Schachten, kokers en kanalen met een geringere diameter dan 15 mm behoeven niet onbrandbaar te zijn. Brandklasse A2 staat toe dat de binnenzijde van een schacht, koker of kanaal kan worden afgewerkt met bijvoorbeeld gipsplaten of een kunststof lining zoals bij renovatie van een gemetselde schoorsteen. De eis is gericht op de omhullende schacht, koker of kanaal en niet op eventueel daarin aangebrachte bekabeling of leidingen van bijvoorbeeld pvc. Uit afdeling 2.11 volgt dat brand niet via een schacht van het ene brandcompartiment naar het andere mag kunnen door- of overslaan. Uit artikel 2. 83 volgt dat een grote, voor personen betreedbare schacht in de regel in een brandcompartiment moet liggen. Daarbij geldt de in artikel 2.84 bedoelde wbdbo tussen het brandcompartiment waarin de schacht ligt en een ander brandcompartiment. In het eerste lid van artikel 2.58 vervalt op grond van Stb. 2014, 51 over «een dikte van ten minste 0,01 m, gemeten loodrecht op de binnenzijde». Deze dikte is namelijk niet relevant voor de bepaling van de brandklasse A2 volgens NEN-EN 13501-1. Daarmee ontstaan bij verbouw wel problemen, want volgens NEN 6064 is het noodzakelijk aan te geven tot welke diepte, gemeten vanaf het oppervlak, materialen onbrandbaar moeten zijn.
Het tweede lid maakt onder a een uitzondering op het eerste lid voor een schacht, koker of kanaal die uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badkamers. In die situatie behoeft een schacht, koker of kanaal niet onbrandbaar te zijn. Voor deze uitzondering is gekozen omdat het brandrisico in badkamers en toiletten in het algemeen verwaarloosbaar is. Het tweede lid onder b maakt een uitzondering op het eerste lid voor ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de binnenzijde van de schacht, de koker of het kanaal. Een dergelijk kleine hoeveelheid materiaal levert een onbeduidende bijdrage aan het risico op de ontwikkeling van brand in de schacht, de koker of het kanaal. Op grond van onderdeel c van het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op in een schacht, koker of kanaal aangebrachte buizen, kanalen of leidingen. Zodoende kunnen kunststof rioolbuizen, leidingen voor elektriciteit en kanalen voor rookgasafvoer- en verbrandingslucht worden aangebracht. Bij toepassing van brandbare materialen in schachten, kokers of kanalen tussen twee brandcompartimenten zal overigens altijd rekening moeten worden gehouden met de eisen aan de weerstand tegen branddoorslag van de afdelingen 2.10 en 2.11. Bij een in een schacht, koker of kanaal aangebrachte afvoervoorziening voor rookgas zal altijd rekening moeten worden gehouden met de voorschriften die aan een rookgasafvoerkanaal worden gesteld (zie onder meer artikel 2.59).