Artikel 3.3 Industrie-, weg- of spoorweglawaai
Bij industrie-, weg- en spoorweglawaai is een karakteristieke geluidwering van 20 dB niet voldoende. Gemeenten stellen op basis van de Wet geluidhinder een zogenoemd hogere-waardenbesluit vast waarin de zones zijn opgenomen waarin een hogere geluidsbelasting is toegestaan («hoogst toelaatbare geluidbelasting») en nemen deze op in het bestemmingsplan. In dergelijke zones mag alleen gebouwd worden wanneer de door de aanvrager van een omgevingvergunning te realiseren karakteristieke geluidwering hoger is dan de in artikel 3.2 gegeven waarde. Wanneer dergelijke zones niet zijn vastgesteld dan geldt alleen artikel 3.2. Is in een dergelijk geval de feitelijke geluidbelasting op de gevel toch groter dan 20 dB +35 dB (A) respectievelijk 20 dB +33 dB dan ligt de oplossing van het probleem niet bij de aanvrager om omgevingsvergunning maar bij de veroorzaker van het geluid.
Het eerste lid geeft voor verblijfsgebieden in het algemeen (met uitzondering van bedgebied) aan hoe gehandeld moet worden in die gevallen dat in het bestemmingsplan een hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor industrie-, weg- of spoorweglawaai is aangegeven. Bij de berekening van de karakteristieke geluidwering moet afhankelijk van het soort lawaai worden uitgegaan van dB(A) of dB. Dit verschil komt doordat in de Wet geluidhinder bij industrielawaai nog wordt uitgegaan van de oude op dB(A) gericht bepalingsmethode, terwijl bij weg- of sporweglawaai al wordt gerekend met een Europees geharmoniseerde bepalingsmethode die uitgaat van dB. In de praktijk gaat het om een verschil van ongeveer 2 dB.
Het tweede lid geeft een nadere eis voor een gebied waarin wordt geslapen. Voor dergelijke ruimten moet de karakteristieke geluidwering 5 dB zwaarder zijn dan op grond van het eerste lid. Deze uitzondering vloeit voort uit de Wet geluidhinder.
In artikel 3.3 is bij Stb. 2014, 51 na het tweede lid een nieuw derde lid tussengevoegd. Op grond van dit voorschrift mag als dit gunstiger uitkomt voor de karakteristieke geluidwering op de gevel de geluidsbelasting ook worden bepaald volgens het reken- en meetvoorschrift bedoeld in artikel 110d van de Wet geluidhinder. In een dergelijk geval moet bij de aanvraag om vergunning een berekening van de individuele geluidbelasting op de gevel worden gevoegd. Tabel 3.1 is overeenkomstig aangepast.
Het vierde> lid verklaart de eerste twee leden van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die niet de scheiding vormt met een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie waarop deze twee leden van toepassing zijn. Dit betekent dat wanneer een verblijfsgebied aan een zijde grenst aan aan een ruimte waarvoor geen eisen aan de geluidwering gelden, die scheidingswand inclusief het geluidwerende effect van tussenliggende ruimten en constructieonderdelen, zodanig geluidwerend moet zijn dat in het verblijfsgebied zelf geen geluidoverlast van buiten ontstaat.
Het vijfde lid waarborgt dat er in elke afzonderlijke verblijfsruimte een aanvaardbaar geluidsniveau optreedt.