Artikel 3.4 Luchtvaartlawaai
In artikel 3.4 is aangegeven hoe moet worden omgegaan met een gebruiksfunctie die in een beperkingengebied als bedoeld in de Wet luchtvaart ligt. In een beperkingengebied gelden in verband met de nabijheid van een luchthaven ruimtelijke beperkingen met het oog op veiligheid en het voorkomen van geluidoverlast. Of er sprake is van een zogenoemd beperkingengebied volgt uit in het bestemmingsplan. Een gemeente nabij een luchthaven is verplicht om de voor het beperkingengebied vastgestelde contouren in het bestemmingsplan te verwerken. De regelgeving omtrent militaire luchthavens en burgerluchthavens (anders dan Schiphol) in de Wet luchtvaart is gewijzigd met de Wet regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens. Voor militaire luchthavens wordt nog steeds een Ke-geluidscontour bepaald waarbinnen op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV 1997) een isolatieverplichting bestaat. Voor de burgerluchthavens wordt de Ke-zone rechtstreeks in de RGV 1997 opgenomen. Voor Schiphol zijn deze contouren al opgenomen in de RGV 1997. Voor de overige burgerluchthavens (Rotterdam Airport, Groningen Airport Eelde, Maastricht Aachen Airport en Lelystad Airport), waarvoor in het verleden op grond van de Luchtvaartwet de Ke-geluidscontouren zijn vastgesteld, gaat dat nog gebeuren.
Het eerste lid richt zich op militaire luchthavens. De in de zonering opgenomen geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie (buitengevel) is bij militaire luchthavens uitgedrukt in Ke. Deze Ke-waarden worden niet meer gehanteerd bij de burgerluchtvaart.
In een beperkingengebied moet de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied een karakteristieke geluidwering hebben van ten minste de in tabel 3.4 aangegeven karakteristieke geluidwering. De voorgeschreven karakteristieke geluidwering in dB kan in de tabel worden afgelezen aan de hand van de in het bestemmingsplan aangegeven Ke-waarde. In het Bouwbesluit 2012 werd tot 01.03.2013 alleen verwezen naar de Wet luchtvaart. Omdat nog niet alle aanwijzingsbesluiten op basis van de Luchtvaartwet zijn vervangen door een luchthavenbesluit op basis van de Wet luchtvaart is bij wijziging, vastgelegd in Stb. 2013, 75, in het eerste en tweede lid van artikel 3.4 een verwijzing naar de Luchtvaartwet toegevoegd.
Het tweede lid heeft uitsluitend betrekking op de burgerluchtvaart. Bij een burgerluchthaven moet de uitwendige scheidingsconstructie zodanig zijn dat de geluidsbelasting in een verblijfsgebied ten hoogste 33 dB is. Opgemerkt wordt dat daarbij voor de burgerluchtvaart wordt uitgaan van Lden of de 35 Ke-geluidcontour. Het gebruik van Lden vloeit voort uit de Europese richtlijn inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai d.d. 25 juni 2002 (richtlijn 2002/49/EG). Ook is in het tweede lid van artikel 3.4 van het Bouwbesluit 2012 na wijziging bij Stb. 2013, 75, een specifieke verwijzing naar het beperkingengebied bij de luchthaven Schiphol opgenomen. een dergelijk voorschrift was eerder niet opgenomen, omdat, zoals ook in de toelichting op het Bouwbesluit 2012 (Stb 2011,416 ) was opgenomen, was aangenomen dat de contouren voor Schiphol waren opgenomen in de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV 1997). De RGV 1997 geldt echter alleen voor subsidie voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de bestaande bouw. Met de wijziging van het tweede lid wordt dit nu gecorrigeerd.De in het derde lid tot 01.03.2013 genoemde 26 LAeq-geluidzone is sedert sinds 2003 alleen van belang voor subsidieaanvragen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Er is geen noodzaak om het in dat lid genoemde geluidsniveau voor te schrijven. Het derde lid (oud) is daarom bij wijziging, vastgelegd in Stb. 2013, 75, vervallen onder vernummering van het vierde en vijfde lid. Tabel 3.1 is overeenkomstig aangepast.
Het derde lid heeft betrekking op de inwendige scheidingsconstructie (binnenwand) tussen een verblijfsgebied en een besloten ruimte van bijvoorbeeld een aan een woning grenzende garage of buitenberging. Zo’n binnenwand moet een zelfde mate van geluidwering hebben alsof het een gevel van dat verblijfsgebied betreft. Hierbij mag het positieve effect op de geluidwering door de aanwezigheid van de garage of buitenberging worden meegerekend.
Het vierde lid waarborgt dat er in elke afzonderlijke verblijfsruimte een aanvaardbaar geluidsniveau optreedt.