Afdeling 6.13 Technische Bouwsystemen (in werking getreden 1 juli 2013, bij stb. 2013, 244 en gewijzigd bij Stb. 2020, 84)
Afdeling 6.13, technische bouwsystemen, is opnieuw vastgesteld bij Stb, 2020, 84. EPBD III schrijft voor dat lidstaten systeemeisen moeten invoeren voor de energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, inregelen en de instelbaarheid van technische bouwsystemen die nieuw worden geïnstalleerd, vervangen of verbeterd in bestaande gebouwen. Het Bouwbesluit 2012 bevatte al energieprestatie-eisen aan technische bouwsystemen, maar deze eisen waren beperkter en nog gebaseerd op NEN 7120. Daarom zijn deze eisen aangepast. Daarnaast zijn er systeemeisen toegevoegd over het adequaat dimensioneren, installeren, inregelen en de instelbaarheid van technische bouwsystemen.
Met de gewijzigde afdeling 6.13, zijn de eisen aan technische bouwsystemen zoals opgenomen in artikel 8 eerste lid van EPBD III omgezet.
Voortaan gelden de eisen aan technische bouwsystemen niet alleen bij verbouw van bestaande gebouwen, maar bij nieuwe gebouwen en bij verbouw van technische bouwsystemen in bestaande gebouwen. In de oude opzet kende afdeling 6.13 alleen een aansturingsartikel en een verbouwartikel. Met de toevoeging van het begrip nieuwbouw in het kopje van afdeling 6.13 is tot uitdrukking gebracht dat voortaan ook bij nieuwbouw eisen aan technische bouwsystemen worden gesteld. Overeenkomstig artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2012 is in deze nieuwbouwafdeling een artikel met de verbouweisen (artikel 6.55a) opgenomen.
In artikel 6.54, eerste lid, is de functionele eis opgenomen dat een te bouwen bouwwerk technische bouwsystemen heeft die voldoen aan eisen ten behoeve van een optimaal energiegebruik. Vergeleken met de eerdere tekst is hiermee tot uitdrukking gebracht dat het gaat om nieuwbouweisen. Uit het tweede lid volgt dat aan het eerste lid wordt voldaan door toepassing van de eisen uit deze afdeling. Er is geen aansturingstabel opgenomen, de eisen gelden in principe voor alle gebruiksfuncties.
Artikel 6.55Systeemeisen
Met het eerste lid is bepaald dat een technisch bouwsysteem aan de in tabel 6.55 opgenomen waarde voor de energieprestatie moet voldoen.
Eerder werd voor deze eis aan het technisch bouwsysteem het begrip systeemrendement gebruikt. Voortaan wordt gesproken van de waarde van de energieprestatie. Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting bij de begripsomschrijvingen.
In de tabel zijn eisen gesteld aan de ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm tapwater en ingebouwde verlichting.
In de tabel is een kolom opgenomen voor de woonfunctie en een kolom voor de overige functies. Bij de ruimteverwarming is geen onderscheid gemaakt tussen lokaal en niet lokaal. Het is niet meer nodig om in dit besluit eisen aan de energiezuinigheid van lokale verwarmingssystemen te stellen. De eisen aan dergelijke systemen zijn voldoende genormeerd via de Europese Ecodesign regelgeving.
In het vierde lid is een voorschrift gegeven voor het geval een technisch bouwsysteem uit een combinatie van de in de tabel opgenomen systemen bestaat. In een dergelijk geval moet de systeemeis voor de energieprestatie worden berekend naar rato van de in de tabel opgenomen rendementen van de systemen die deel uitmaken van de combinatie. De systeemeisen gelden voor het hele systeem (opwekkers, distributie en afgifte).
In de bij dit wijzigingsbesluit behorende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden nadere voorschriften gegeven over de wijze van vaststelling van de in tabel 6.55 opgenomen waarden voor de energieprestatie. De wijze van vaststelling is gebaseerd op NTA 8800 waarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd zijn:
- Benodigde invoerparameters voor het uitvoeren van de berekeningen conform de opnameprotocollen voor het energielabel van gebouwen (ISSO 82.1 en 75.1).
- Energetische prestatie waar mogelijk uitdrukken in berekende primaire fossiele energie ten opzichte van de netto behoefte:
- Voor ruimteverwarming: warmtebehoefte exclusief verrekening van terugwinbare verliezen
- Voor tapwater: warmtebehoefte
- Voor koeling: koudebehoefte exclusief verrekening van terugwinbare verliezen
- Voor ventilatie: benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht
- Voor verlichting: Eis aan kWh;primair per m2, met impliciet de aanname dat het verlichtingssysteem voldoet aan de functionele eis voor verlichtingsniveau.
De waarde voor energieprestatie voor ruimteverwarmingssystemen wordt voor ieder systeem bepaald op basis van de volgende formule:
E HeatingSystem = (EH-EH;WKK)/QH;nd;net |
waarin:
E HeatingSystem | de waarde voor de energieprestatie voor het ruimteverwarmingssysteem [-]; |
E H | de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimteverwarming, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie (elektronica, waakvlam e.d.) [kWh]; |
E H;WKK | de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een wkk-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van ruimteverwarming [kWh]; |
Q H;nd;net | de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming, met verrekening van interne warmtelast (QH;int) en zonnewarmtewinst (QH;sol), maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QH;ls) [kWh]. |
Centrale verwarmingssystemen met een individuele gasgestookte «HR107-ketel», afgifte middels radiatoren, forfaitaire lengte van het distributiesysteem, niet geïsoleerde kleppen en geen (aantoonbare) waterzijdige inregeling, voldoen aan deze eis. Systemen die duurzame bronnen gebruiken (zoals warmtepompen en zonne-combi’s) voldoen ook aan deze eis, tenzij het rendement aanzienlijk lager ligt dan marktconform is.
De waarde voor energieprestatie voor ruimtekoelingssystemen wordt voor ieder systeem bepaald op basis van de volgende formule:
E CoolingSystem = (EC/QC;nd;net |
waarin:
E CoolingSystem | de waarde voor de energieprestatie voor het ruimtekoelingssysteem [-]; |
Q C;nd;net | de koudebehoefte voor ruimtekoeling, met verrekening van interne warmtelast (QC;int) en zonnewarmtewinst (QC;sol), maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QC;ls) [kWh]. |
E C | de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie (elektronica e.d.) [kWh]; |
Een eenvoudig koelsysteem (compressiekoeling, COP van 3, lage temperatuur) komt uit op ECoolingSystem van ongeveer 1,3, ruim onder de voorgestelde grenswaarde.
De waarde voor energieprestatie voor ventilatiesystemen voor overig wordt voor ieder systeem bepaald op basis van de volgende formule:
E VentilationSystem = (EV/qv;ODA;req |
waarin:
E VentilationSystem | de waarde voor de energieprestatie voor het ventilatiesysteem [kWh/(m3/s)]; |
E V | de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem [kWh]; |
q v;ODA;req | benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (ODA = outdoor air; req = required) [m3/h]. |
Voor woningen (woonfunctie) is er geen eis, omdat de Ecodesign richtlijn al een minimale prestatie van de ventilatieunits garandeert. Systemen met gelijkstroomventilatoren (van ongeacht leeftijd) en wisselstroomventilatoren van na 1985 voldoen aan de eis voor utiliteitsgebouwen (niet-woonfunctie).
De waarde voor energieprestatie voor ventilatiesystemen voor overig wordt voor ieder systeem bepaald op basis van de volgende formule:
E DomesticHotWater = (EW-EW;WKK)/QW;nd |
waarin:
E DomesticHotWater | de waarde voor de energieprestatie voor het warmtapwatersysteem [-]; |
E W | de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor warm tapwater, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie (elektronica, waakvlam e.d.) [kWh]; |
E W;WKK | De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een wkk-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van warm tapwater [kWh]; |
Q W;nd | de netto warmtebehoefte voor warm tapwater [kWh]; |
Aan deze eis wordt voldaan door gasgestookte tapwatertoestel met een opwekrendement van 30% en geen leidingverliezen. Systemen met een hoger opwekrendement (HR-combiketels, warmtepompen) voldoen dan ook, evenals systemen waar sprake is van (deels) duurzame opwekking (zonneboilers, PVT) of douche WTW.
De waarde voor energieprestatie voor ingebouwde verlichting voor overig wordt voor ieder systeem bepaald op basis van de volgende formule:
E Lighting = EL/Ag |
[kW/m2] |
waarin:
E Lighting | de waarde voor de energieprestatie voor het systeem voor ingebouwde verlichting [-]; |
E L | de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting, inclusief parasitair energiegebruik [kWh]; |
E g | gebruiksoppervlakte [m2]. |
De berekende grenswaarde is gebaseerd op een geïnstalleerd vermogen van 15W/m2, afgeleid van het geïnstalleerd vermogen in een «winkel XL» (bouwmarkt, woonwinkel). Andere winkeltypen (bijv. een supermarkt) hebben een lager geïnstalleerd vermogen, evenals de meeste andere gebouwtypen en gebruiksfuncties.
Met het tweede lid is aangegeven dat een technisch bouwsysteem adequaat moet zijn gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar moet zijn. Hieronder is toegelicht wat onder deze eisen wordt verstaan. In de bij dit wijzigingsbesluit behorende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 zijn de eisen aan de in het tweede lid opgenomen begrippen adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar verder in regelgeving uitgewerkt. De grondslag hiervoor is in het vijfde lid van dit artikel opgenomen.
Adequaat dimensioneren betekent dat de capaciteit van een systeem zodanig wordt gekozen dat het goed en met een optimaal rendement functioneert bij gemiddelde gebruiksomstandigheden. Deze capaciteit wordt afhankelijk van het soort technisch bouwsysteem bepaald:
De benodigde verwarmingscapaciteit wordt bepaald volgens een warmteverliesberekening; de benodigde koelingscapaciteit door een koellast- en temperatuuroverschrijdingsberekening; en de benodigde warm tapwatercapaciteit door een berekening van de warm tapwatervraag. De ventilatiecapaciteit wordt in principe ongewijzigd gelaten, tenzij uit een berekening blijkt dat aanpassing van de ventilatiecapaciteit nodig is of energetische voordelen biedt.
De hoeveelheid en het type verlichtingsarmaturen worden afgestemd op de typische verlichtingsbehoefte van de ruimte waarin die verlichting wordt geïnstalleerd. Een gebouwautomatisering en -controlesysteem, wanneer geïnstalleerd in een utiliteitsgebouw met verwarmingssysteem of airconditioningsysteem (als dan niet gecombineerd met ventilatie) met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW voldoet aan de eisen van klasse C zoals opgenomen in hoog NEN-EN 15232, met een uitgebreidere energiemanagementcomponent (volgens klasse B of nationale eisen van vergelijkbaar niveau). Goed dimensioneren van installaties vraagt dus om een aanpassing van de capaciteit van een installatie aan gebouw- en gebruikskenmerken.
Van adequaat installeren is sprake wanneer het bouwsysteem wordt geïnstalleerd door een deskundig installateur. Daarbij worden installatievoorschriften van leveranciers van de installaties opgevolgd en worden waar nodig ook thermostaten en andere regelapparatuur geplaatst met inachtneming van de installatievoorschriften van die apparatuur.
Adequaat inregelen betekent dat het bouwsysteem wordt afgesteld op een technisch juiste en energetisch geoptimaliseerde werking bij gemiddelde gebruiksomstandigheden. Dit betekent bijvoorbeeld dat systemen voor ruimteverwarming worden afgesteld op een energetisch optimale stooklijn en zo mogelijk hydraulisch gebalanceerd. Systemen voor ruimtekoeling worden afgesteld op energetisch optimale condensor- en verdampertemperaturen en worden zo mogelijk hydraulisch gebalanceerd (voor hydraulische systemen). Luchtstromen worden gebalanceerd (voor luchtdistributiesystemen), ventilatiesystemen worden geoptimaliseerd voor laag energiegebruik met behoud van comfort en een gezond binnenklimaat. Warm tapwatersystemen worden, met inachtneming van de ontwerpcondities van deze systemen, afgesteld op een energetisch optimale en legionella-veilige watertemperatuur. Gebouwbeheer- en controlesystemen worden na oplevering getest en afgesteld op optimale werking onder typische weers- en gebruiksomstandigheden en systemen voor lokale elektriciteitsopwekking worden na installatie getest op goede werking. Uitgangspunt daarbij is dat systemen afgesteld worden op technisch en energetisch optimaal functioneren onder typische of gemiddelde gebruiksomstandigheden, en niet (uitsluitend) onder maximale capaciteitsvraag. Dit vraagt vaak om aanpassing van temperatuur, doorstroming van water en lucht en thermische-energetische balans in het systeem aan veranderlijke weers- en gebruiksomstandigheden.
Adequaat instelbaar betekent dat het gebouwsysteem is voorzien van passende regelapparatuur, met instelmogelijkheden voor gebruikers en automatische temperatuurregeling. Dit kan bijvoorbeeld ingevuld worden door centrale verwarmingsinstallaties te voorzien van een ruimtethermostaat van klasse 2 of hoger (volgens Ecodesign 2009/125/EC) en thermostatische radiatorkranen. Daarnaast moeten radiatoren die vervangen worden voorzien zijn van thermostatische radiatorkranen met ingebouwde flowregeling of voetventiel. Ook airconditioningsystemen moeten worden voorzien van een ruimtethermostaat (bij een centraal aangestuurd systeem), een door de gebruiker instelbare losse thermostaat gekoppeld aan de ventilatorconvector (bij individueel geregelde units) of een ingebouwde thermostaat (bij vrijstaande ruimtekoelers). Ventilatiesystemen moeten worden voorzien van een instelbaar ventilatievolume en van een CO2-sensor die het ventilatievolume kan sturen en warm tapwatersystemen worden voorzien van een voor de gebruiker bereikbare instelling van de watertemperatuur met daarbij behorende gebruikersinstructie over het veilig en zonder legionella-risico instellen van watertemperaturen. Verlichtingssystemen in de utiliteitsbouw worden uitgerust met aanwezigheidsschakelaars of worden gebaseerd op een opgesteld verlichtingsplan. Systemen voor lokale elektriciteitsopwekking worden voorzien van een meter waarmee de gebruiker zelf kan bijhouden hoeveel elektriciteit geproduceerd is. Deze eisen gelden niet wanneer een gebouw voorzien is van een gebouwautomatisering en -controlesysteem. dat voldoet aan artikel 6.64.
Het derde lid bepaalt dat een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of ruimtekoeling of een combinatie daarvan, zelfregulerend moet zijn per verblijfsruimte of verblijfsgebied. Dit geldt ook voor stadverwarming of -koeling (levering van warmte- en/of koude). Zelfregulerend wil zeggen dat de temperatuur voor elke kamer apart (verblijfsruimte), of voor een bepaalde zone (verblijfsgebied) moet worden gereguleerd. De apparatuur moet automatisch de verwarmings- en koelingsoutput van de systemen voor ruimteverwarming en ruimte koeling kunnen aanpassen op basis van wisselingen in de binnentemperatuur (thermostatisch) en eventuele andere parameters op basis van (handmatig) vooraf ingevoerde instellingen. Voorbeelden van apparatuur die aan de voorwaarden voldoen zijn een thermostatische radiatorknop, een kamerthermostaat, een thermostaat van een ventilatorconvector en gebouwautomatisering en -controlesystemen die de temperatuur kunnen reguleren per verblijfsruimte of -gebied. In beginsel moet de apparatuur de temperatuur kunnen reguleren per verblijfsruimte. In het geval dat meerdere aan elkaar grenzende kamers onderdeel uitmaken van dezelfde thermische zone mag de zelfregulerende apparatuur ook de temperatuur per verblijfsgebied reguleren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij aan elkaar grenzende kantoorruimtes, een open keuken of zeer kleine woningen. Op grond van artikel 6.55c geldt deze eis niet voor een verblijfsruimte die niet is bestemd om te worden verwarmd of gekoeld, zoals een industriehal of niet verwarmde of gekoelde garage.
Artikel 6.55aVerbouw
Met artikel 6.55a zijn eisen gesteld aan het plaatsen, of het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of het ingrijpend veranderen of vergroten van een technisch bouwsysteem in een bestaand bouwwerk waarbij de energieprestatie wordt beïnvloed. Dergelijke bouwsystemen moeten aan het in tabel 6.55 opgenomen systeemeisen voor de energieprestatie voldoen. Deze eisen gelden voor alle gebruiksfuncties.
Er is sprake van het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of vergroten van een technisch bouwsysteem wanneer één of meer van de centrale warmte-, koude- of warm water-opwekkers of centrale ventilatie units veranderd wordt of wanneer een derde of meer van de afgiftelichamen of inbouwarmaturen wordt geïnstalleerd, vervangen of verbeterd. De eisen gelden niet bij kleine (ondergeschikte) wijzigingen aan een technische bouwsysteem, zoals een eenvoudige reparatie of het vervangen van de ombouw van een dergelijk systeem, omdat de eisen dan zouden kunnen leiden tot nalevingskosten die niet proportioneel zijn ten opzichte van de oorspronkelijk beoogde ingreep. In deze gevallen is er meestal ook geen of slechts een zeer beperkt effect op de energieprestatie. In het vijfde lid is een voorschrift gegeven voor het geval een technisch bouwsysteem uit een combinatie van de in de tabel opgenomen systemen bestaat. In een dergelijk geval moet de energieprestatie worden berekend naar rato van de in de tabel opgenomen eisen van de systemen die deel uitmaken van de combinatie.
Met het tweede lid is aangegeven dat een technisch bouwsysteem adequaat moet zijn gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar moet zijn. Voor een toelichting op deze eis wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.55, tweede lid, dat dezelfde eisen voor nieuwbouw stelt. De grondslag voor de verdere invulling van de hiervoor genoemde begrippen is in het zevende lid van artikel 6.55a opgenomen.
Met de derde lid is bepaald dat een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming na het vervangen van één of meerdere centrale warmtegenerators zelfregulerend per verblijfsgebied of verblijfsruimte moet zijn. Voor het begrip warmtegenerator wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op dat begrip. Zie daarvoor de toelichting op onderdeel A van dit besluit.
Alleen bij het vervangen van een warmtegenerator moet het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming zelfregulerend zijn. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 6.55, derde lid.
Met het vierde lid is bepaald dat een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming in een bouwwerk dat is aangesloten op een warmtenet na het vervangen van de afleverset voor warmte zelfregulerend moet zijn. In tegenstelling tot het vergelijkbare nieuwbouwartikel geldt hier geen eis voor ruimtekoeling.
Het vijfde lid bevat een combinatiebepaling voor het geval er sprake is van een technisch bouwsysteem dat bestaat uit een combinatie van in de tabel opgenomen bouwsystemen. Zie voor een toelichting hierop de artikelsgewijze toelichting op artikel 6.55, vierde lid.
Het zesde lid bepaalt dat het tweede en derde lid niet van toepassing zijn als de kosten van de zelfregulerende apparatuur meer dan 20% bedragen van het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming.
Artikel 6.55bVerslaglegging
Met het eerste lid van dit artikel is invulling gegeven aan de informatieverplichting van artikel 8, negende lid, van EPBD III. De installateur beoordeelt en documenteert de energieprestatie van de in de artikelen 6.55 en 6.55a bedoelde technische bouwsystemen en verstrekt deze aan de eigenaar van het gebouw. Dit betekent in het geval van nieuwbouw en het plaatsen en volledig vervangen dat de energieprestatie van het hele systeem moet worden beschreven. Op grond van het tweede lid mag bij gedeeltelijk vernieuwen veranderen of vergroten worden volstaan met documentatie van de energieprestatie van de gewijzigde onderdelen. Op grond van het derde lid worden hierover nadere voorschriften gegeven. Deze nadere voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de gegevens die vermeld moeten worden op de documentatie.
Artikel 6.55cOnverwarmde en ongekoelde verblijfsruimte
Als een verblijfsruimte niet is bestemd om te worden verwarmd of gekoeld, of als de verwarming of koeling niet is bestemd voor het verblijven van personen, dan gelden voor die verblijfsruimte geen eisen aan ruimteverwarming en ruimtekoeling. In het algemeen zullen dergelijke ruimtes geen verwarming en koeling hebben, maar mocht dat wel het geval zijn dan gelden de in de artikelen 6.55, derde en vierde lid, 6.55a, derde en vierde lid, en 6.55b, opgenomen systeemeisen aan de ruimteverwarming en ruimtekoeling niet.