Artikel 1.17
In onderdeel a van dit artikel is opgenomen dat de concentratie koolmonoxide moet worden gemeten, voorafgaand aan de werkzaamheden aan de gasverbrandingsinstallatie. Hiermee kunnen onveilige situaties, voor de gebruiker of bewoner en de monteur, vroegtijdig gesignaleerd worden. Bovendien dient deze meting als nulmeting, ter vergelijking na afloop van de werkzaamheden. In onderdeel b is opgenomen dat bij een gemeten concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel van 5 ppm of hoger de certificaathouder de installatie niet in bedrijf mag stellen. Ook voor de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel gelden, afhankelijk van het type toestel, waarden waarboven de installatie niet in bedrijf mag worden gesteld. Bij de op grond van deze regeling uit te voeren metingen en controles geeft de installateur tevens uitvoering aan de voor het toestel gebruikelijke meetmethode zoals in de specificaties van de fabrikant vermeld. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de toelichting. Ook moet een installateur een gebruiker of bewoner op grond van dit artikel wijzen op het ontbreken van het gebruiksvoorschrift van het toestel. Dit zal in de praktijk vaak een gebruikershandleiding en onderhoudsschema van het toestel zijn. Hierbij kan de certificaathouder tevens wijzen op het belang van regelmatig onderhoud om de veilige en betrouwbare werking van de installatie te bevorderen. Tot slot moet een certificaathouder de werkzaamheden uitvoeren conform de instructies van de fabrikant of verkoper. Ten overvloede wordt opgemerkt dat altijd voldaan moet worden aan de bepalingen uit afdeling 3.8 van het Bouwbesluit 2012. Deze afdeling bevat voorschriften over de toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw.
Aan artikel 1.17, onderdeel c, van de Regeling Bouwbesluit 2012 dat voorschrijft dat een gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf mag worden gesteld dan nadat de certificaathouder de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan een in, onderdeel c, genoemde waarde, is bij Stcrt. 2020, 66974 toegevoegd dat deze meting moet worden uitgevoerd wanneer de installatie daar een voorziening voor heeft. Deze toevoeging is opgenomen omdat naar nu blijkt een meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandings- gassen niet bij alle gasverbrandingsinstallaties mogelijk is. Lokale gasverwarmingsinstallaties (haarden en kachels) hebben na installatie geen voorziening of mogelijkheid om deze metingen uit te voeren. Dat geldt ook voor een aantal andere typen gasverbrandingsinstallaties. De voorziening of mogelijkheid om metingen in de rookgassen uit te voeren betreft in de regel de aanwezigheid van een speciaal hiervoor aangebracht meetpunt. Dit meetpunt is op de meeste gasverbrandingsinstallaties aanwezig. Voor een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel geldt dat de voorziening er altijd is; de meting vindt dan boven het toestel plaats. Meting van de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen is belangrijk omdat deze concentratie een goede indicator is voor de veilige werking van het toestel. Deze meting is vaak ook onderdeel van de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de fabrikant of verkoper van het toestel die op grond van artikel 1.17, onderdeel e, van de Regeling Bouwbesluit 2012 moeten worden gevolgd.