Bouwbesluit Online 2012


§ 3.8.1 Nieuwbouw

Algemeen

De voorschriften in deze afdeling zijn van toepassing op een opstelplaats voor een verbrandingstoestel. Artikel 7.9 stelt eisen aan het gebruik van een verbrandingstoestel.

Artikel 3.48Aansturingsartikel

Het eerste lid geeft de functionele eis, een te bouwen bouwwerk met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft zodanige voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas, dat een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Het gaat er om dat er geen onvolledige verbranding ten gevolge van onvoldoende toevoer van verbrandingslucht plaatsvindt en dat de bij het gebruik van een verbrandingstoestel vrijkomende dampen, gassen en fijne vaste deeltjes naar buiten kunnen worden afgevoerd.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. Voor het «bouwwerk geen gebouw zijnde» wijst de tabel van het tweede lid geen voorschriften aan.

In artikel 3.51 is bij Stb 2014, 51 een nieuw derde lid ingevoegd. Dit derde lid regelt in samenhang met het eerste lid van artikel 3.51 en het tweede lid van artikel 3.33, de positie van een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas ten opzichte van de perceelgrens. Aan artikel 3.55 (verbouw) zijn twee leden toegevoegd. Tabel 3.48 is dienovereenkomstig aangepast.

Het derde lid bepaalt dat de functionele eis evenmin op die gebruiksfunctie van toepassing is.

Artikel 3.49Aanwezigheid

Dit artikel regelt de aanwezigheid van voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en voor de afvoer van rookgas bij opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen die op gas, olie of vaste brandstof worden gestookt. Het gaat hier om voorzieningen zoals luchtroosters, ventilatiekanalen en rookgasafvoerkanalen of schoorstenen. Van deze eis zijn opstelplaatsen voor kooktoestellen met gering vermogen (niet meer dan 15 kW) uitgezonderd. Voor een dergelijke kooktoestel voorziet de voorziening voor luchtverversing in een voldoende toevoer en afvoer. Zie ook artikel 3.29, vierde lid. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een regulier kooktoestel in de keuken (verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel). Artikel 3.29, vierde lid, schrijft daarvoor reeds voldoende ventilatiecapaciteit voor om de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas via de ventilatievoorziening te kunnen waarborgen. Artikel 7.9 verbiedt overigens het gebruik van een verbrandingstoestel in een ruimte waarin de toevoer van verbrandingslucht of de afvoer van rook onvoldoende is gewaarborgd. Opgemerkt wordt dat dit besluit geen uitzondering meer biedt voor warmwatertoestellen, zoals een geiser. Er moet dus bij een geiser altijd een specifieke voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas zijn.

Artikel 3.50Capaciteit

Een toevoervoorziening voor verbrandingslucht moet zorgen voor voldoende toevoer van lucht. Hoeveel lucht er nodig is, is afhankelijk van de belasting van de te plaatsen verbrandingstoestellen en de te gebruiken brandstof.

Het eerste lid geeft een functionele eis voor de capaciteit van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en voor een voorziening voor de afvoer van rookgas bij een opstelplaats voor een verbrandingstoestel met een totale capaciteit van meer dan 130 kW. De capaciteit moet in ieder geval zodanig zijn dat in het te plaatsen verbrandingstoestel een doeltreffende verbranding mogelijk is. Bij dergelijke grote verbrandistoestellen wordt de benodigde capaciteit in het algemeen in de toestelspecificaties vermeld. Deze capaciteiten moeten overigens ook zijn vermeld in de indieningsbescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Het tweede lid bepaalt dat de vereiste capaciteit voor de toevoer van verbandingslucht bij opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen met een totale capaciteit van ten hoogste 130 kW aan de hand van tabel 3.50.1 moet worden berekend. Daarbij moet worden uitgegaan van de nominale belasting van het verbrandingstoestel waarvoor die opstelplaatsen zijn bestemd. Deze nominale belasting moet ook zijn vermeld in de indieningsbescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bij Stb. 2013, 75, is dit besluit zo aangepast dat het eerste lid lid voortaan alleen geldt voor de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht met een nominale belasting van meer dan 130 kW en niet langer ook voor de voorziening voor de afvoer van rookgas.

Het derde lid heeft betrekking op de afvoer van rookgas bij een opstelplaats voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten hoogste 130 kW. Deze een afvoervoorziening voor rookgas moet voldoende capaciteit hebben om de bij de verbranding vrijkomende dampen, gassen en fijne vaste deeltjes te kunnen afvoeren. Bij het berekenen van die capaciteit moet net als bij de toevoervoorziening voor verbrandingslucht worden uitgegaan van de nominale belasting van het verbrandingstoestel waarvoor de opstelplaatsis is bestemd. Op basis van formule 3.50 kan vervolgens de normaalvolumestroom van de rookgas worden vastgesteld, dit is een maat voor de minimaal noodzakelijke capaciteit van de afvoervoorziening voor rookgas. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de uit tabel 3.50.2 af te lezen «rekenwaarde verdunningsfactor van rookgas». De rekenwaarde is afhankelijk van het type verbrandingstoestel en brandstof. Bij de rekenwaarden is voorts onderscheid gemaakt tussen een rookgasafvoer met ventilator (mechanische afvoer) en zonder ventilator (natuurlijke afvoer). Het derde lid ziet uitsluitend toe op verbrandingstoestellen zonder (toestel)ventilator.

Het vierde lid geeft aan dat bij de bepaling van de capaciteit van een afvoervoorziening voor rookgas bij een open verbrandingstoestel met ventilator moet worden uitgegaan van de door de toestelventilator opgewekte volumestroom. In het derde en vierde lid is de beperking tot toestellen met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW vervallen [Stb. 2013, 75]. Nu het derde en vierde lid daarmee voortaan betrekking hebben op voorzieningen voor de afvoer van rookgas voor verbrandingstoestellen ongeacht de capaciteit, is het niet meer nodig om het in het eerste lid opgenomen voorschrift voor een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats van een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW te handhaven.

Het vijfde lid stelt eisen aan de capaciteit van een afvoervoorziening die zowel bestemd is voor de afvoer van binnenlucht als voor de afvoer van rookgas.

Artikel 3.51Plaats van de opening

Met artikel 3.51 moet worden bepaald waar waar de aan- en afvoervoorzieningen in de uitwendige scheidingsconstructie geplaatst mogen worden.

Voorkomen moet worden dat door het gebouw zelf afgevoerde rook onverdund weer het gebouw wordt ingezogen. Om die reden stelt artikel 3.51 in het eerste lid eisen ter beperking van de concentraties verontreinigde lucht en verbrandingsgassen bij een instroomopening voor verbrandingslucht. Dit betekent dat eventuele rookgassen en verontreinigde lucht zo verdund moeten zijn dat mochten zij weer naar binnen worden gezogen, zodanig zijn verdund dat geen schadelijke effecten op de gezondheid kunnen ontstaan. Uit NEN 1087 volgt voor een specifiek geval wat de minimale afstand tussen een uit- en een instroomopening moet zijn om aan de in tabel 3.33 opgenomen verdunningsfactoren te voldoen.

In het tweede lid is bepaald dat, behalve bij een dak, zowel de instroom- als de uitstroomopening ten minste 2 m van de perceelsgrens moeten liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie. Bij een bijvoorbeeld in de achtergevel gelegen uitstroomopening gaat het om de haaks op die achtergevel gelegen afstand, de afstand ten opzichte van de zijgevel is niet relevant. Oogmerk van deze bepaling is, het waarborgen dat belendingen het functioneren van de voorziening niet belemmeren. Of die belending last heeft van de uitstoot uit een in dit artikel bedoelde uitstroomopening is een andere zaak. In sommige gevallen zal het burenrecht er toe leiden dat er toch beperkingen kunnen worden gesteld aan het daadwerkelijk gebruik van een afvoer die wel aan dit artikel voldoet.

Hoewel het eerste en het tweede lid van artikel 3.51 praktisch gelijk zijn aan het eerste en tweede lid van artikel 3.33, zijn beide artikelen naast elkaar nodig. Hiermee is zekergesteld dat zowel bij het aanbrengen van een voorziening voor luchtverversing als bij het aanbrengen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en/of de afvoer van rookgas rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de in het andere artikel bedoelde voorzieningen.

In artikel 3.51 is bij Stb. 2014, 51 een nieuw derde lid ingevoegd. Dit derde lid regelt in samenhang met het eerste lid van artikel 3.51 en het tweede lid van artikel 3.33, de positie van een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas ten opzichte van de perceelgrens.

Met het vierde lid van artikel 3.51 is beoogd te voorkomen dat de toevoer van verbrandingslucht en/of de afvoer van rookgas wordt belemmerd als gevolg van ophoping van bijvoorbeeld bladeren of sneeuw. Een instroomopening en een uitmonding moeten daarom ten minste 0,3 m hoger liggen dan het onder die opening of uitmonding gelegen terrein, dak, vloer of vergelijkbaar oppervlak.

Artikel 3.52Thermisch comfort

De praktijk wijst uit dat veel mensen bij tocht (te veel circulatie van koude lucht) de neiging hebben om de opening voor de toevoer voor verbrandingslucht af te sluiten, waardoor een voor de gezondheid nadelige situatie kan ontstaan. Om dergelijk handelen te voorkomen stelt dit artikel een maximum aan de luchtsnelheid van verbrandingslucht in de «leefzone». Het begrip «leefzone» is gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid.

Artikel 3.53Rookdoorlatendheid

De in artikel 3.53 gestelde eis aan de rookdoorlatendheid van de afvoervoorziening voor rookgas heeft als doel te voorkomen dat het rookkanaal zo lek is dat dampen, gassen of fijne vaste deeltjes zich tijdens de afvoer naar buiten alsnog binnen het gebouw kunnen verspreiden. De volgens NEN 2757 bepaalde rookdoorlatendheid mag niet groter zijn dan in de tabel is aangegeven. In de tabel is een waarde opgenomen voor een overdrukvoorziening en een waarde voor een onderdrukvoorziening. Bij een overdrukvoorziening zijn de eisen strenger omdat daar, vanwege de overdruk, het risico dat rookgassen ontsnappen groter is.

Artikel 3.54Stromingsrichting

Het eerste lid van dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat de toevoervoorziening lucht afvoert in plaats van toevoert.

Het tweede lid is bedoeld om zeker te stellen dat de rookgassen vanuit het verbrandingstoestel in de richting van de uitmonding van de rookgasafvoervoorziening (schoorsteen) stromen. Er moet worden voorkomen dat dampen, gassen of fijne vaste deeltjes terugstromen en dan via het verbrandingstoestel of de trekonderbreker alsnog het gebouw binnendringen.

Bij de bepaling van de stromingsrichting in het eerste en tweede lid hoeft geen rekening te worden gehouden met bouwwerken en soortgelijke belemmeringen op een ander perceel.

Artikel 3.55Verbouw

De artikelen 3.51 tot en met 3.53 zijn van toepassing op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, met dien verstande dat daarbij wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Zie voor een toelichting op het begrip «rechtens verkregen niveau» de toelichting op artikel 1.1 Op het geheel vernieuwen zijn de nieuwbouwvoorschriften onverkort van toepassing. Dit volgt uit artikel 1.12.

Aan artikel 3.55 (verbouw) zijn bij Stb. 2014, 51 twee leden toegevoegd. Het nieuwe tweede lid bepaalt dat bij het installeren van een geheel nieuwe afvoervoorziening de nieuwbouw eisen van de artikelen 3.51 en 3.53 onverkort gelden. In een dergelijk geval is het dus niet toegestaan uit te gaan van het rechtens verkregen niveau, maar moet worden uitgegaan van de nieuwbouweisen. Het nieuwe derde lid geeft een soortgelijk voorschrift voor het installeren van een toevoer voor verbrandingslucht. Dit nieuwe derde lid bepaalt dat bij het installeren van een geheel nieuwe toevoervoorziening bij toepassing van artikel 3.51 moet worden uitgegaan van het nieuwbouwniveau. Met deze wijzigingen is het Bouwbesluit 2012 in overeenstemming gebracht met het niveau van eisen van het Bouwbesluit 2003.

Artikel 3.56Tijdelijke bouw

Op een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 3.49 tot en met 3.54 onverkort van toepassing. Dit is een afwijking van de in artikel 1.14 gegeven hoofdregel dat op tijdelijke bouwwerken de voorschriften voor een bestaand bouwwerk van toepassing zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties

Beeld: John van Helvert

Bouwbesluit online is niet meer beschikbaar. De actuele regels zijn te vinden in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) op:

BBLonline
bblonline.nl
wettenbank.overheid.nl
De Rijksoverheid. Voor Nederland