Artikel 3.50 Capaciteit
Een toevoervoorziening voor verbrandingslucht moet zorgen voor voldoende toevoer van lucht. Hoeveel lucht er nodig is, is afhankelijk van de belasting van de te plaatsen verbrandingstoestellen en de te gebruiken brandstof.
Het eerste lid geeft een functionele eis voor de capaciteit van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en voor een voorziening voor de afvoer van rookgas bij een opstelplaats voor een verbrandingstoestel met een totale capaciteit van meer dan 130 kW. De capaciteit moet in ieder geval zodanig zijn dat in het te plaatsen verbrandingstoestel een doeltreffende verbranding mogelijk is. Bij dergelijke grote verbrandistoestellen wordt de benodigde capaciteit in het algemeen in de toestelspecificaties vermeld. Deze capaciteiten moeten overigens ook zijn vermeld in de indieningsbescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het tweede lid bepaalt dat de vereiste capaciteit voor de toevoer van verbandingslucht bij opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen met een totale capaciteit van ten hoogste 130 kW aan de hand van tabel 3.50.1 moet worden berekend. Daarbij moet worden uitgegaan van de nominale belasting van het verbrandingstoestel waarvoor die opstelplaatsen zijn bestemd. Deze nominale belasting moet ook zijn vermeld in de indieningsbescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bij Stb. 2013, 75, is dit besluit zo aangepast dat het eerste lid lid voortaan alleen geldt voor de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht met een nominale belasting van meer dan 130 kW en niet langer ook voor de voorziening voor de afvoer van rookgas.
Het derde lid heeft betrekking op de afvoer van rookgas bij een opstelplaats voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten hoogste 130 kW. Deze een afvoervoorziening voor rookgas moet voldoende capaciteit hebben om de bij de verbranding vrijkomende dampen, gassen en fijne vaste deeltjes te kunnen afvoeren. Bij het berekenen van die capaciteit moet net als bij de toevoervoorziening voor verbrandingslucht worden uitgegaan van de nominale belasting van het verbrandingstoestel waarvoor de opstelplaatsis is bestemd. Op basis van formule 3.50 kan vervolgens de normaalvolumestroom van de rookgas worden vastgesteld, dit is een maat voor de minimaal noodzakelijke capaciteit van de afvoervoorziening voor rookgas. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de uit tabel 3.50.2 af te lezen «rekenwaarde verdunningsfactor van rookgas». De rekenwaarde is afhankelijk van het type verbrandingstoestel en brandstof. Bij de rekenwaarden is voorts onderscheid gemaakt tussen een rookgasafvoer met ventilator (mechanische afvoer) en zonder ventilator (natuurlijke afvoer). Het derde lid ziet uitsluitend toe op verbrandingstoestellen zonder (toestel)ventilator.
Het vierde lid geeft aan dat bij de bepaling van de capaciteit van een afvoervoorziening voor rookgas bij een open verbrandingstoestel met ventilator moet worden uitgegaan van de door de toestelventilator opgewekte volumestroom. In het derde en vierde lid is de beperking tot toestellen met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW vervallen [Stb. 2013, 75]. Nu het derde en vierde lid daarmee voortaan betrekking hebben op voorzieningen voor de afvoer van rookgas voor verbrandingstoestellen ongeacht de capaciteit, is het niet meer nodig om het in het eerste lid opgenomen voorschrift voor een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats van een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW te handhaven.
Het vijfde lid stelt eisen aan de capaciteit van een afvoervoorziening die zowel bestemd is voor de afvoer van binnenlucht als voor de afvoer van rookgas.