Bouwbesluit Online 2012


Artikel 3.51 Plaats van de opening

Met artikel 3.51 moet worden bepaald waar waar de aan- en afvoervoorzieningen in de uitwendige scheidingsconstructie geplaatst mogen worden.

Voorkomen moet worden dat door het gebouw zelf afgevoerde rook onverdund weer het gebouw wordt ingezogen. Om die reden stelt artikel 3.51 in het eerste lid eisen ter beperking van de concentraties verontreinigde lucht en verbrandingsgassen bij een instroomopening voor verbrandingslucht. Dit betekent dat eventuele rookgassen en verontreinigde lucht zo verdund moeten zijn dat mochten zij weer naar binnen worden gezogen, zodanig zijn verdund dat geen schadelijke effecten op de gezondheid kunnen ontstaan. Uit NEN 1087 volgt voor een specifiek geval wat de minimale afstand tussen een uit- en een instroomopening moet zijn om aan de in tabel 3.33 opgenomen verdunningsfactoren te voldoen.

In het tweede lid is bepaald dat, behalve bij een dak, zowel de instroom- als de uitstroomopening ten minste 2 m van de perceelsgrens moeten liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie. Bij een bijvoorbeeld in de achtergevel gelegen uitstroomopening gaat het om de haaks op die achtergevel gelegen afstand, de afstand ten opzichte van de zijgevel is niet relevant. Oogmerk van deze bepaling is, het waarborgen dat belendingen het functioneren van de voorziening niet belemmeren. Of die belending last heeft van de uitstoot uit een in dit artikel bedoelde uitstroomopening is een andere zaak. In sommige gevallen zal het burenrecht er toe leiden dat er toch beperkingen kunnen worden gesteld aan het daadwerkelijk gebruik van een afvoer die wel aan dit artikel voldoet.

Hoewel het eerste en het tweede lid van artikel 3.51 praktisch gelijk zijn aan het eerste en tweede lid van artikel 3.33, zijn beide artikelen naast elkaar nodig. Hiermee is zekergesteld dat zowel bij het aanbrengen van een voorziening voor luchtverversing als bij het aanbrengen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en/of de afvoer van rookgas rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de in het andere artikel bedoelde voorzieningen.

In artikel 3.51 is bij Stb. 2014, 51 een nieuw derde lid ingevoegd. Dit derde lid regelt in samenhang met het eerste lid van artikel 3.51 en het tweede lid van artikel 3.33, de positie van een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas ten opzichte van de perceelgrens.

Met het vierde lid van artikel 3.51 is beoogd te voorkomen dat de toevoer van verbrandingslucht en/of de afvoer van rookgas wordt belemmerd als gevolg van ophoping van bijvoorbeeld bladeren of sneeuw. Een instroomopening en een uitmonding moeten daarom ten minste 0,3 m hoger liggen dan het onder die opening of uitmonding gelegen terrein, dak, vloer of vergelijkbaar oppervlak.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties