Bouwbesluit Online 2012


Artikel 5.3 Thermische isolatie

Oogmerk van dit bij Stb. 2014, 342 herziene voorschrift is, evenals van het oude artikel 5.3, dat gevel, dak en begane grondvloer van een nieuw te bouwen gebruiksfunctie zodanig worden geïsoleerd dat warmte niet ongelimiteerd naar buiten kan weglekken. Uit artikel 5.5 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat dit voorschrift niet van toepassing is op gebruiksfuncties die niet zijn bestemd op te worden verwarmd. Met het nieuwe artikel 5.3 in combinatie met de gewijzigde tabel 5.1 zijn de eisen voor thermische isolatie (warmteweerstand, ofwel Rc-waarde) aangescherpt en gedifferentieerd. Met deze wijziging is invulling gegeven aan de toezegging zoals verwoord in de brief van 29 november 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 30 196, nr. 227). Omdat de meeste leden van het oude artikel 5.3 zijn gewijzigd is voor gekozen het artikel volledig te plaatsen. Alleen het oude tweede lid (nu derde lid, na Stb. 2017, 494 het vijfde lid) en het oude derde lid (nu vijfde lid, na Stb. 2017, 494 het achtste lid) zijn ongewijzigd. Met deze aangescherpte waarden wordt goed aangesloten op de aangescherpte eisen met betrekking tot de EPC. Zie ook de toelichting op onderdeel A. Met de aanscherping van de Rc-waarden wordt bovendien voorkomen dat bij het voldoen aan de EPC te eenzijdig op energiezuinige installaties wordt ingezet. De aanscherping van artikel 5.3 geldt voor alle gebruiksfuncties met een Rc-waarde, met uitzondering van de woonfunctie voor een woonwagen die ongewijzigd is gebleven. Met het eerste lid is de Rc-waarde voor verticale uitwendige scheidingsconstructies van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is verhoogd van 3,5 naar 4,5 m2.K/W. Met een Rc-waarde van 4,5 is het nog mogelijk om een metselwerkspouwmuur te bouwen met de in Nederland gebruikelijke bouwwijzen. Voor horizontale en schuine uitwendige scheidingsconstructies is op grond van het tweede lid (Na Stb. 2017, 494, het derde lid) de Rc-waarde verhoogd naar 6,0 m2.K/W. Bij horizontale en schuine uitwendige scheidingsconstructies moet met name gedacht worden aan platte en schuine daken. Voor de begane grondvloer boven de kruipruimte is de Rc-waarde niet verhoogd en blijft deze 3,5 m2.K/W (derde lid, na Stb. 2017, 494, vijfde lid). Ook voor een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met het grond of het water (zoals een kelderwand of vloer) blijft de Rc-waarde 3,5 m2.K/W (vierde lid, na Stb 2017, 494). Het vijfde lid (na Stb. 2017, 494 het achtste lid) geldt voor een binnenwand tussen een verblijfsgebied, toilet- of badruimte en een onverwarmde ruimte, althans niet verwarmd voor personen, zoals bijvoorbeeld een serre of een broeikas (dit zijn zogenoemde functieruimten, zie de toelichting op artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012). De Rc-waarde hiervoor is eveneens aangescherpt van 3,5 naar 4,5 m2.K/W. Bij het bepalen of de binnenwand aan de Rc-waarde voldoet moet zowel rekening gehouden met aansluitende constructieonderdelen als met positieve effecten van de aansluitende (onverwarmde) ruimte. Deze uitleg vloeit voort uit het begrip «inwendige scheidingsconstructie», dat ondermeer inhoudt dat aansluitende constructiedelen worden geacht deel uit te maken van de inwendige scheidingsconstructie, voorzover deze van invloed zijn op het voldoen aan de eis (zie ook de toelichting op artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012). Met het begrip «ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd uitsluitend voor een ander doel dan het verblijven van mensen» is tot uitdrukking gebracht dat er naast functieruimten ook andere ruimten kunnen zijn die niet of beperkt worden verwarmd. Een voorbeeld van een dergelijke ruimte is bijvoorbeeld een technische ruimte of een onverwarmde sporthal. Omdat de warmteweerstand van ramen en deuren in het algemeen te kort schiet om te voldoen aan de in het eerste tot en met het vijfde lid (na Stb. 2017, 494 het achtste lid) gesteld eisen, mag op grond van het zesde lid (na Stb. 2017, 494, het negende lid) voor dergelijke constructieonderdelen worden volstaan met een lagere isolatiewaarde, uitgedrukt in een warmtedoorgangscoefficient (U-waarde) met een waarde van ten hoogste 2.2 W/m2.K voor ieder afzonderlijk raam, deur en kozijn. Het gaat dan om het samenstel van kozijn en glas. Daarnaast geldt op grond van dit zesde lid (na Stb. 2017, 494) voor alle ramen, deuren en kozijnen van de in het eerste tot en met vijfde lid (na Stb. 2017, 494 het achtste lid) bedoelde scheidingsconstructies in een bouwwerk een gemiddelde U-waarde van ten hoogste 1,65 W/m2.K. Met dit lid is een correctie aangebracht op de aanscherping zoals deze eerder (Staatsblad 2013, 75) is doorgevoerd. In de praktijk is namelijk gebleken dat afzonderlijke kleine ramen en deuren anders alleen aan de eis zouden kunnen voldoen door het toepassen van afwijkende kozijnmaten. Omdat het uiteindelijk gaat om de isolatie van de volledige gebouwschil is het op grond van het nieuwe zesde lid (na Stb. 2017, 494, het negende lid) voldoende dat de aangescherpte eis van 1,65 W/m2.K alleen geldt voor de gemiddelde U-waarde van het totaal aan ramen, deuren en kozijnen. Op grond van het zevende lid (na Stb. 2017, 494, het tiende lid) moeten met ramen, deuren en kozijnen gelijk te stellen constructieonderdelen wel ieder afzonderlijk een U-waarde van ten hoogste 1,65 W/m2.K hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om in kozijnen opgenomen borstweringen (panelen) of de zijwangen van een dakkapel . Omdat in die elementen ruimte is om isolatiemateriaal aan te brengen, kan in dergelijke gevallen op een eenvoudige wijze voldaan worden aan deze zwaardere eis van 1,65 W/m2.K. Het achtste lid (na Stb. 2017, 494, het elfde lid en na Stb. 2019, 501 het twaalfde lid) bepaalt dat voor een (zeer) beperkt gedeelte (2%) van de uitwendige scheidingsconstructie niet aan de eisen van het eerste tot en met vijfde lid (na Stb. 2017, 494 het achtste lid) behoeft te worden voldaan. Een dergelijk voorschrift is nodig om praktische redenen, zodat er bijvoorbeeld een ventilatierooster kan worden aangebracht

Om juridisch-technische redenen is er voor gekozen artikel 5.3 opnieuw vast te stellen. De wijzigingen bestaan uit het invoegen van een nieuw tweede, vierde en zevende lid voor de drijvende bouwwerken en het aanpassen van de interne verwijzingen in het negende tot en met elfde lid (eerder zesde tot en met achtste lid). Het nieuwe tweede lid regelt dat in afwijking van het eerste lid de verticale uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk dat gebouwd wordt op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een lagere warmteweerstand mag hebben. Bij deze lagere warmteweerstand speelt de overweging dat dikke lagen isolatiemateriaal bij bestaande ligplaatslocaties kunnen conflicteren met het bestemmingsplan. Het nieuwe vierde lid regelt in verlengde hiervan dat in afwijking van het derde lid de uitwendige horizontale of schuine scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk dat gebouwd wordt op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie ook een lagere warmteweerstand mag hebben. Met het nieuwe zevende lid wordt geregeld dat voor het drijflichaam van een drijvend bouwwerk één warmteweerstandswaarde van toepassing is. Het drijflichaam (veelal een betonnen bak) steekt deels boven het water uit. Op grond van het eerste, tweede en zesde lid zou op dit (verticale) deel van het drijflichaam een andere warmteweerstandswaarde gelden dan op de delen van het drijflichaam die grenzen aan het water. Bij een betonnen bak zou dit betekenen dat de isolatielaag (aan de binnenzijde) niet overal gelijk is, wat niet praktisch is. Het zevende lid regelt dat uitgegaan mag worden van één warmteweerstandswaarde. Ook hier geldt weer een lagere warmteweerstand voor een drijvende bouwwerk dat gebouwd wordt op een op de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit bestaande ligplaatslocatie. Opgemerkt wordt dat de lichtere energiezuinigheidsvoorschriften in de onderdelen F en G slechts betrekking hebben op een zeer klein aantal nieuwbouw bouwwerken, waardoor de impact op het halen van de landelijke energiedoelstelling verwaarloosbaar is.

Bij Stb. 2019, 501 zijn in dit artikel wijzigingen aangebracht. In artikel 5.3, thermische isolatie, zijn alle verwijzingen naar NEN 1068 vervangen door verwijzingen naar NTA 8800. De (geactualiseerde) inhoud van NEN 1068 is verwerkt in NTA 8800. Deze nieuwe verwijzing heeft in principe geen inhoudelijke consequenties.

Zowel in het tweede lid als in het zevende lid wordt de warmteweerstand van 3,5 m2•K/W gecorrigeerd naar 3,7 m2•K/W. Deze wijziging is in feite geen aanscherping maar een correctie om aan te sluiten op de CEN EPB zoals deze is verwerkt in NTA 8800. Zie ook de toelichting op artikel 5.1 en het bepaalde bij NTA 8800 in het algemeen deel van deze toelichting. In het zevende lid wordt daarnaast de warmteweerstand van de uitwendige scheidingsconstructie van een drijflichaam van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 al bestaande ligplaatslocatie gecorrigeerd tot 2,6 m2•K/W.

Na het tiende lid wordt onder vernummering van het elfde tot twaalfde lid een lid tussengevoegd. Dit nieuwe elfde lid bepaalt dat de andere leden van artikel 5.3 van overeenkomstige toepassing zijn op scheidings- constructies van een functiegebied. Dit nieuwe lid is in tabel 5.1 aangestuurd voor de industriefunctie en de overige gebruiksfunctie. Hiermee gelden de eisen aan de thermische isolatie ook voor functiegebieden van de industriefunctie en de overige gebruiksfunctie.

Bij invoering van het Bouwbesluit 2012 zijn de begrippen functiegebied en functieruimte geïntroduceerd, omdat het nodig was in de regelgeving gebieden en ruimten te onderscheiden die zijn bedoeld voor activiteiten, waarbij het verblijven van mensen geen rol van betekenis speelt.

Een functiegebied ligt in een gebruiksgebied van een gebruiksfunctie en een functieruimte is vervolgens een in een functiegebied gelegen ruimte. In de begripsbepaling in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is functiegebied omschreven als gebruiksgebied of een gedeelte daarvan waar de voor die gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten, niet zijnde het verblijven van personen, plaatsvinden. Dit niet zijnde verblijven van personen, sluit niet uit dat er in een dergelijk gebied of ruimte wel degelijk gedurende een kortere tijd personen aanwezig kunnen zijn. Ook als een gebied of ruimte niet bestemd is voor het verblijven van personen kan hij wel bestemd zijn voor personen. Dit criterium dat in de praktijk moet worden ingevuld, betekent dat bijvoorbeeld een wachtruimte van een station (een overige gebruiksfunctie) te beschouwen is als een functie- gebied waarop de eisen aan de thermische isolatie van artikel 5.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties