Artikel 5.4 Luchtvolumestroom
De omhullende constructie van een gebruiksfunctie laat van nature een zekere mate van lucht door. Het doel van dit artikel is te bereiken dat deze luchtdoorlatendheid zo wordt beperkt, dat er ook bij sterke wind, slechts een beperkte mate van warmteverlies ten gevolge van tocht optreedt. De eis aan de beperking van de luchtdoorlatendheid is evenals de eis aan de thermische isolatie (artikel 5.3), een vangneteis bij gebruiksfuncties waarvoor een epc-eis geldt. Ongeacht de uitkomst van de epc-berekening, waarbij ook de luchtdoorlatendheid een rol speelt, mag de luchtdoorlatendheid niet groter zijn dan de in dit artikel aangegeven waarde.
Bij de industriefunctie worden wel eisen aan de beperking van de luchtdoorlatendheid en thermische isolatie worden gesteld, maar geen eis aan de epc (zie artikel 5.5).
Het eerste lid bevat een eis aan de luchtvolumestroom door scheidingsconstructies van een gebruiksfunctie. Hierbij gaat het om warmteverlies uit verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten. Er zal vooral aandacht moeten worden geschonken aan die plaatsen in de gevel, het dak en de beganegrondvloer waar een te grote luchtdoorlatendheid kan optreden. Hierbij valt onder meer te denken aan aansluitingen van kozijnen op muren en aansluitingen van hellende daken op de gevel.
Het tweede lid geeft een afwijking van het eerste lid voor de beperking van de luchtdoorlatendheid van een gebouw met meerdere gebruiksfuncties. Dit kan bijvoorbeeld een woongebouw maar ook een kantoorgebouw met een kantine en een dienstwoning zijn. Het voorschrift geldt voor zover de gebruiksfuncties op hetzelfde perceel liggen. Bij toepassing van het tweede lid moet de luchtdoorlatendheid voor alle gebruiksfuncties waarvoor een eis aan de luchtdoorlatendheid geldt tezamen worden bepaald. De luchtdoorlatendheid van gemeenschappelijke toilet- en badruimten van een woonfunctie wordt daarbij buiten beschouwing gelaten.