Artikel 6.31 Blustoestellen
Dit artikel heeft betrekking op draagbare en verrijdbare blustoestellen. Mobiele blustoestellen hebben in het algemeen slechts een aanvullende functie op de in artikel 6.28 voorgeschreven brandslanghaspels.
Het eerste lid van artikel 6.31 bepaalt dat – voor zover onvoldoende brandslanghaspels aanwezig zijn om een beginnende brand adequaat te bestrijden – er voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen aanwezig moeten zijn. Of er voldoende brandslanghaspels aanwezig zijn kan zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw worden beoordeeld aan de hand van het nieuwbouwvoorschrift van artikel 6.28. Hoewel dat artikel niet voor bestaande bouw geldt, kan aan de hand van dat artikel wel goed worden vastgesteld of in een bestaand gebouw, zonder de aanwezigheid van mobiele blustoestellen, voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Andere blusmiddelen kunnen nodig zijn als er als gevolg van het gebruik van een gebouw een situatie kan ontstaan waarbij water als blusmiddel ontoereikend of gevaarlijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een kans op een vloeistofbrand of bij hoge elektrische spanningen. Ook kan het zijn dat, als gevolg van de inrichting van een ruimte, de bij het berekenen van het aantal brandslanghaspels in artikel 6.28 gehanteerde uitgangspunten niet voldoende zijn om de gehele ruimte met de waterstraal te kunnen bestrijken. In dergelijke gevallen zal het noodzakelijk zijn om draagbare of verrijdbare blustoestellen te hebben. Het eerste lid biedt enige ruimte bij het beoordelen of het aantal en de aard van de beschikbare handblusmiddelen voldoende is.
In het tweede lid is voor kamergewijze verhuur aangegeven dat aan het eerste lid is voldaan indien er ten minste een blustoestel in een gezamenlijke keuken en per bouwlaag ten minste een in de gezamenlijke gang of op de overloop aanwezig is.
Het derde lid schrijft voor dat elke hulppost in een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m een draagbaar blustoestel moet hebben.
Het vierde lid regelt dat een draagbaar of verrijdbaar blustoestel, onverminderd het bepaalde in artikel 1.16 (Zorgplicht), ten minste eenmaal per twee jaar op een adequate wijze wordt gecontroleerd en onderhouden en dat die controle en dat onderhoud moet geschieden volgens NEN 2559. Doel van dit voorschrift is de goede werking van het blustoestel te waarborgen. Het staat de gebruiker van het bouwwerk uiteraard vrij de blustoestellen vaker te laten inspecteren/controleren.